Ga naar de inhoud

AOW en aanvullend pensioen – hoe het was

Serie “Alles over de oudedagsvoorziening” – deel 4: Om de gordiaanse knoop te ontwarren, is het verstandig de ontwikkeling van het Nederlandse stelsel voor de oudedagsvoorziening (opnieuw) nader te bekijken. Het gaat niet over de specifieke getallen, maar om inzicht in de bewegingen op het pensioenfront en hun politieke achtergrond. Het gaat dus om de trend, niet om de precieze gegevens. Zo’n inzicht kan goed helpen om standpunten in te nemen. Enige herhaling is daarbij onvermijdelijk.

7 min leestijd

(Door Sjarrel Massop, oorspronkelijk verschenen bij solidariteit.nl foto van website socialisme.nu)

Voor de duidelijkheid, in de pensioendiscussie is geen ‘objectiviteit’ meer mogelijk. De gebeurtenissen zijn zo verweven met de techniek en de politieke ontwikkelingen dat bij voorbaat een onafhankelijke stellingname onmogelijk is. Bovendien lijken de veranderingen onomkeerbaar. Er is slechts een weg vooruit. Reparatie van hoe het was, is niet mogelijk, niet alleen vanwege de keuzes die in het traject gemaakt zijn. Zowel de ontwikkelingen van de technologie als van de samenleving maken een terugkeer naar hoe het was onmogelijk. Zelfs ideeën over hoe het wordt, zijn moeilijk bij te sturen. Belangrijk daarvoor is dat politieke en economische inzichten fundamenteel veranderen, en dat is nogal wat.

Dit vierde deel in deze serie gaat over hoe het was. Daarna volgen hoe het nu is en hoe het wordt. De overgang tussen, hoe het was en hoe het is, wordt gemarkeerd door de pensioenwet van 2006. Die wet heeft de overheid vergaande mogelijkheden gegeven om in de pensioenen te sturen, iets dat ze voorheen niet kon. De overgang, tussen hoe het is en hoe het wordt, betreft het principeakkoord voor de pensioenen van 2019 en het uitwerkingsakkoord van 2020.

AOW

Bouwvakker zwoegt om 65 te bereiken … De AOW, Algemene Ouderdomswet, is een wet en daarmee een politieke aangelegenheid van de overheid. Die overheid int de premies en verzorgt de uitkeringen en heeft dat uitbesteed aan de Sociale verzekeringsbank, de SVB. Ook bepaalt de overheid het moment van uitkering, de pensioendatum. Die was 65 jaar. Alle mensen die in staat zijn premie te betalen (sociale lasten), doen dat naar gelang hun loon. Alle mensen die gedurende vijftig jaar, voordat ze met AOW gaan in Nederland woonden, krijgen een AOW uitkering. Ook wanneer ze geen premie konden betalen. Voor elk jaar dat iemand in het buitenland woonde, gaat er 2 procent AOW af.

De AOW is geïndividualiseerd, elke Nederlander krijgt AOW, gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Stijgt dit, dan stijgt de AOW mee. Die koppeling is wel ‘op afstand’, dat wil zeggen dat het minimumloon hoger is dan de AOW. Dat komt, omdat de AOW niet beschouwd wordt als loon en er dus geen sociale lasten over betaald hoeven te worden. Dat is anders met het minimumloon. Zoals gezegd, de AOW is geïndividualiseerd, mensen die samenwonen, krijgen niet twee maal de AOW, maar ongeveer anderhalf maal.

De AOW werkt volgens het omslagstelsel. Dat betekent dat de huidige uitkeringen betaald worden uit de huidige premies. Dat systeem heeft in het verleden uitermate goed gefunctioneerd. De overheid inde altijd meer sociale lasten dan dat ze aan AOW uitkeringen betaalde.

Aanvullend pensioen

Het aanvullend pension, de tweede pijler van het stelsel, werkt anders. Mensen in loondienst betalen een pensioenpremie die door de werkgever afgedragen wordt aan een pensioenfonds. Dat fonds beheert de premies en voorziet de deelnemers op hun pensioenleeftijd van een aanvullende uitkering op de AOW. De pensioenuitkering viel meestal samen met de AOW leeftijd, 65 jaar. Het is een kapitaaldekkingssysteem. Dat wil zeggen dat de pensioenuitkering afhankelijk is van de totaal betaalde premies, aangevuld met een rendement dat de pensioenfondsen maken over de betaalde premies. Voor de individuele werknemer, betekent niet werken: geen pensioenopbouw.

Die uitkering varieerde. Mensen bouwden gedurende veertig jaar hun pensioen op. Dat deden ze met 1,75 procent opbouwrechten. 40 maal 1,75 is 70, dat percentage kregen mensen als aanvullend pensioen uitbetaald gedurende de rest van hun leven. Die 70 procent werd berekend over het laatstverdiende loon, de eindloonregeling. Hier wordt duidelijk dat het aanvullende pensioen het verschil maakt. Mensen met een minimumloon zullen weinig aanvullend pensioen krijgen. Mensen met een riant salaris incasseren veel meer.

Het aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Dat wil zeggen dat het een aangelegenheid was tussen werkgevers en werknemers. In CAO onderhandelingen bepaalden zij de hoogte van de pensioenpremie die de werkgever vervolgens moest afdragen aan de pensioenfondsen. Vaak werd ook een werkgeversbijdrage afgesproken. Dat klinkt sympathiek, maar is dat niet. De werknemersbijdrage is een vorm van uitgesteld loon. Let op, het is dus loon en betekent dat op het moment dat het tot uitkering komt, op 65 jarige leeftijd, er alsnog loonbelasting over betaald moet worden. De werkgeversbijdrage gaat af van de winst die de werkgever maakt, dat is dus feitelijk niet uitbetaald loon. Voor de werknemer een sigaar uit eigen doos. Later moet hij of zij bij de uitkering daarover loonbelasting betalen.

Zelf verzekeren

Een volgend toe te lichten begrip is de AOW franchise (‘een contract’). Van de 70 procent uitgekeerd aanvullend pensioen wordt dus de AOW afgetrokken.

Alleen mensen in loondienst zijn deelnemer aan het aanvullend pensioen. Oorspronkelijk waren er ongeveer evenveel pensioenfondsen als afgesloten CAO’s. Dat was geen probleem, want de meeste mensen bleven wel veertig jaar bij hun baas. Maar het kon anders zijn. Wie van werk veranderde, zou van pensioenfonds moeten veranderen (tegenwoordig heel normaal). Dat betekende dat oude rechten bevroren werden en voor de betrokken werknemers een volgend pensioenfonds opnieuw begon. Dat is te ondervangen door een zogenaamde waardeoverdracht – op eigen verzoek konden de opgebouwde rechten van het ene naar het andere fonds worden overgedragen.

Mensen die hun inkomen niet uit loon trekken, doen niet mee aan het aanvullende pensioen. Bijvoorbeeld, zelfstandigen zoals winkeliers, maar ook zzp’ers, flexibel werkenden al of niet met, eigen bedrijfjes kunnen niet aansluiten bij een pensioenfonds. Zij zijn aangewezen op de derde pijler van het stelsel, zij kunnen zich verzekeren voor de oude dag.

Inconsequenties

In het systeem van het aanvullende pensioen, zitten twee sociale inconsequenties. De eerste is dat door het verschil van inkomen er een groot verschil van uitkering ontstaat. De tweede inconsequentie is dat mensen die langer leven meer voordeel halen uit hun aanvullend pensioen. Degene die op 70-jarige leeftijd overlijdt, profiteert maar 5 van de 40 jaar opgebouwd pensioen. Voor wie 100 wordt, is dat 35 jaar. Voor een deel wordt deze situatie gecompenseerd door het nabestaandenpensioen. Voor partners van overleden werknemers met een aanvullend pensioen is er een regeling dat zij gedurende hun leven een aanvullend pensioen ontvangen, het zogenaamde nabestaanden pensioen.

Even terug naar de eerste inconsequentie. Elk jaar legt de overheid twee berekeningen voor. De eerste is de pensioengrondslag. Dat is feitelijk de hoogte van de AOW. Omdat AOW en aanvullend pensioen aan elkaar gekoppeld zijn, betekent een hogere AOW een lager aanvullend pensioen. Voor de pensioengerechtigden leverde dat echter geen nadeel op, omdat ze een verzekerde welvaartsvaste uitkering kregen. Het enige dat ze gecompenseerd moesten krijgen, waren de prijsstijgingen gedurende de tijd dat ze gepensioneerd waren. Indexatie speelde pas tijdens de pensionering.

De tweede berekening betreft het maximale loon dat een aanvullend pensioen oplevert. Het is duidelijk dat een salaris in de loop van de jaren groeit. Met een gegarandeerde uitkering van 70 procent kan dit behoorlijk uit de hand lopen. Daarom stelt de overheid jaarlijks een bedrag vast waarover pensioenrechten bestaan. Dat is nu ongeveer 100.000 euro. Toch was in het verleden het aanvullende pensioen een voortzetting van een groeiende, ongelijke verdeling van inkomens.

Voor zowel de AOW als het aanvullende pensioen geldt dat de jaarlijkse inkomsten uit premies en uitgaven in de vorm van uitkeringen redelijk met elkaar in de pas liepen. Wel is het zo dat zowel de premies als de uitkeringen behoorlijk zijn gestegen. De balans werd echter niet verstoord.

Tot slot Het grote verschil tussen een omslagstelsel en een kapitaaldekkingssysteem is dat in het laatste gespaard wordt. De premies die betaald worden, bieden een soort eigendomsrecht. Het is geld dat iemand opzij zet voor de oude dag en dat via een tussenpersoon, de werkgever, in beheer brengt bij een pensioenfonds. Zou hij/zij het geld zelf op de bank zetten, dan volgt een rente. Nu heeft het pensioenfonds er de beschikking over en bij goed beheer kunnen er over dat geld rendementen gemaakt worden. Hoe het vermogen beheerd wordt, komt later in de serie aan bod.