Ga naar de inhoud

Bespreking boek Oneindige Gerechtigheid (Arundhati Roy)

Een bespreking van het boek Oneindige Gerechtigheid van Arundhati Roy.

9 min leestijd
Placeholder image

Wederom overgenomen uit tijdschrift Buiten de Orde

Om wille van het algemeen welzijn…

De inmiddels omvangrijke reeks boeken over ‘globalisering’, is onlangs uitgebreid met een verzameling essays van de Indiase schrijfster Arundhati Roy. Onder de titel Oneindige gerechtigheid. Politieke gedachten (vertaling van het Engelse The Algebra of Infinite Justice) laat zij haar gedachten gaan over uiteenlopende maar door een rode draad verbonden onderwerpen als de kernwapenwedloop tussen India en Pakistan, het megalomane dammenproject in de Narmadavallei en de Amerikaanse oorlog tegen ‘het terrorisme’. De rode draad wordt gevormd door de leugenachtige verpakking waarmee deze ‘projecten’ de bevolking door de strot wordt geduwd, ‘om wille van het algemeen welzijn…’ , maar in de praktijk ten bate van een kleine groep politieke en economische machthebbers. Roy laat geen algemene analyses los op het neo-liberale kolonisatieproces dat op tal van gebieden gaande is. Nauwgezet ontrafelt ze concrete voorbeelden van onteigening en privatisering, commercialisering en mondialisering van landbouw en watervoorziening. Ze weigert zich daarbij in een hoekje te laten duwen als ‘schrijver-activist’, en staat uitgebreid stil bij de rol die schrijvers en kunstenaars kunnen spelen als critici bij deze ontwikkeling. Ze kiest partij, neemt een standpunt in. Vindt het moreel noodzakelijk een standpunt in te nemen en wendt alle middelen waarover ze beschikt aan om steun voor dat standpunt te vragen. ‘Als een schrijver van de eenentwintigste eeuw zoiets doet, heet dat ‘niet echt cool’, niet fijntjes. Het komt pijnlijk dicht in de buurt van het territorium van partij-ideologen – een slag mensen dat de wereld (zeer terecht) heeft leren wantrouwen. Daar ben ik me van bewust. Ik ben helemaal voor terughoudendheid, ik ben helemaal voor discretie, tact, voorzichtigheid, subtiliteit, meerduidigheid, complexiteit… Ik ben dol op de onbeantwoorde vraag, het onbesliste verhaal, de niet-beklommen berg, de breekbare scherf van een onvoltooide droom. Meestal.
Maar is een schrijver verplicht zich over álles genuanceerd uit te laten? Is het niet zo dat er vreselijke episodes in de menselijke geschiedenis zijn geweest waarin tact of discretie niets anders dan een eufemisme voor lafhartigheid was? Waarin behoedzaamheid in werkelijkheid bangelijkheid was? Waarin fijngevoeligheid vermomde decadentie was? Waarin terughoudendheid in feite een vorm van collaboratie was?
Is het geen reëel gegeven, of in ieder geval een theoretische mogelijkheid, dat er in het leven van een volk of een natie tijden zijn waarin het politieke klimaat erom vraagt dat wij – ook de meest genuanceerde denkers onder ons – openlijk partij kiezen? Ik denk dat zo’n tijd nu is aangebroken. Ook denk ik dat in de komende jaren op intellectuelen en kunstenaars een beroep zal worden gedaan om partij te kiezen, en deze keer zullen we niet, zoals tijdens de strijd voor onafhankelijkheid, de luxe hebben van een gevecht tegen een ‘koloniale vijand’. We zullen tegen onszelf moeten vechten. (…)
Het is niet een oorlog, het is geen genocide, het is geen etnische zuivering, het is geen hongersnood of epidemie. Oppervlakkig gezien is het alleen maar iets alledaags, de doodgewone dagelijkse gang van zaken. Het heeft niet de dramatiek, de grootschalige opzet van het opwindende schouwspel dat een oorlog of een volkerenmoord is. Daarbij vergeleken is het iets heel saais. Het doet het niet goed op tv. Het heeft te maken met oninteressante dingen als watervoorziening, elektriciteit, irrigatie. Maar het heeft ook te maken met een proces van barbaarse onteigening op een schaal die zijn weerga in de geschiedenis nauwelijks kent. Misschien heeft u het inmiddels al geraden: ik heb het over de moderne versie van de mondialisering van het bedrijfsleven.’

Duidelijke taal, zoals in al haar essays. Maar er komt nog iets bij. Het is ook een andere taal die hier gesproken wordt. Het is de taal van een schrijfster die in een andere cultuur geworteld is dan ‘de’ westerse, en het heeft de poëzie en frisheid gemeen met andere niet-westerlingen zoals bijvoorbeeld Eduardo Galeano of (in Nederland) Kader Abdolah, hoe verschillend zij ook weer van elkaar zijn. Dat betekent overigens niet dat Roy zich verliest in een poëtische vaagheid. Haar essay ‘Omwille van het algemeen welzijn’, dat verhaalt over vijftig jaar voorbereiding en bouw van de stuwdammen in de Narmadavallei (en de strijd daartegen!), is ontluisterend en laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Grootschalige onteigening, gedwongen deportatie, corruptie, een sociale en ecologisch catastrofe, gegoochel met cijfers, desinformatie, de ontwrichting van het leven van de Adivasi (een inheems volk), de rol van de Wereldbank, rechtszaken, de buitenlandse investeringsmaatschappijen… Bij al deze complexiteit heeft Roy de gave om een volstrekt helder overzicht te geven van wat er aan de hand is en daarbij de mens centraal te stellen – zowel in de zin van de mensonwaardige praktijken rondom de dammenbouw als de intens menselijke strijd ertegen. We want to live!, de oerkreet van het verzet, is misschien wel de beste samenvatting van wat er in de Narmadavallei op het spel staat. Letterlijk zelfs. Velen zijn al door honger of ziektes omgekomen nadat zij beroofd waren van hun bestaansmiddelen, vaak niets meer – of minder! – dan het woud en de rivier zelf. De eerste dode in confrontaties met de politie is al gevallen en tal van hongerstakingen zijn op het laatste moment beëindigd door tijdelijke beloften en permanent verraad. Groepen activisten hebben aangekondigd zich te laten verdrinken als de vallei onder water wordt gezet. Het verzet neemt grote vormen aan en wordt (vooralsnog) vooral geïnspireerd door Gandhi en zijn methode van geweldloos verzet en burgerlijke ongehoorzaamheid. De laatste stand van zaken (het essay heeft een naschrift van oktober 2001) is dat de laatste rechtszaak en het beroep daartegen verloren is en de bouw gewoon door gaat.
Het voorbeeld van de Narmadavallei is niet alleen belangrijk vanwege de grootschalige gevolgen voor mens en milieu. Wat hier gebeurt is iets soortgelijks als wat er eind jaren ’70 begin jaren ’80 aan de hand was in Europa rondom kernenergie. Het gaat om de vraag wat een samenleving is, wie het in een samenleving voor het zeggen heeft en wie er de dupe wordt, om de zeggenschap over de meest fundamentele dingen van het menselijk bestaan, om democratie en rechtvaardigheid. In een ander essay schrijft Roy: ‘Onlangs heeft de mondialisering van grote bedrijven enige kritiek uitgelokt. Wat er gebeurde in Seattle en Praag zal zeker geschiedenis maken. Telkens wanneer de WHO en het WEF bijeen wensen te komen, moeten ze zich verschansen achter een barricade van duizenden zwaarbewapende politiemensen. Toch blijven alle aanbidders ervan, van Bill Clinton, Kofi Annan en A.B. Vajpayee tot en met de driftig applaudisserende beursspeculanten op de eerste rij, dezelfde hooggestemde dingen zeggen. Als de juiste bestuurlijke instituties maar voorhanden zijn – effectieve gerechtshoven, goede wetten, eerlijke politici, een participerende democratie, een transparante overheid die de mensenrechten respecteert en mensen inspraak geeft in beslissingen die aan hun bestaan raken -, dan zal het mondialiseringsproject ook ten goede komen aan de armen. Ze noemen dit ‘mondialisering met een menselijk gezicht’.

Het punt is dat, als dit allemaal echt voorhanden was, bijna álles goed zou werken: socialisme, kapitalisme, noem maar op. In het paradijs werkt alles, een communistische staat én een militaire dictatuur! Maar zou het in deze onvolmaakte wereld nu juist de mondialisering van het bedrijfsleven zijn die ons al deze gulle gaven brengt? Is dát misschien wat er in India gebeurt nu het zich op de snelweg naar de vrije markt bevindt? Is er ook maar één ding op die hooggestemde verlanglijst dat van toepassing is op het hedendaagse leven in India? Zijn overheidsinstellingen transparant? Hebben mensen inspraak gekregen? Zijn ze ooit geïnformeerd – of ook maar geraadpleegd – over besluiten die hun leven tot in de kern raken? En doen meneer Clinton (en nu meneer Bush) en meneer Vajpayee alles wat in hun vermogen ligt om erop toe te zien dat de ‘juiste bestuurlijke instituties’ voorhanden zijn? Of zijn ze met precies het tegenovergestelde project bezig? Bedoelen ze misschien iets totaal anders wanneer ze het over de ‘juiste bestuurlijke instanties’ hebben?’
Met deze retorische vragen stoot Roy vanuit de concrete voorbeelden naar het hart van de algemene tendens tot de uitverkoop van de wereld. Als schrijfster is zij daarbij uiterst gevoelig voor wat ze ‘de rituele slachting van de taal’ noemt. De ‘newspeak’ van het neo-liberalisme is in hoge mate versluierend en leugenachtig. De bijeenkomsten van de machtigen der aarde zijn doorspekt met bombastische frasen als ‘versterking van de machtspositie van vrouwen’, ‘medezeggenschap van het volk’ en ‘versterking van de democratie’. Maar uiteindelijk blijkt het ze er slechts om te doen aan alles een marktwaarde toe te kennen. Dat is de enige manier waarop ze kunnen denken, waarop werkelijk alles te degraderen is tot marktwaar. Misschien zijn het vooral de niet-westerlingen die de neo-liberale newspeak het beste kunnen ontmaskeren. Ik moet hierbij denken aan de woorden die het Indiaanse opperhoofd Seattle in 1854 uitsprak nadat hem was gevraagd de grond te verkopen aan de blanken (al dan niet apocrief):
‘Wij zullen het voornemen van de blanke man om ons land te kopen, overwegen. Maar mijn volk vraagt: wat wil de blanke man eigenlijk? Voor ons is dat zo moeilijk te begrijpen. Hoe kun je de lucht kopen of de warmte van de aarde, of de snelheid van het hert? Hoe kunnen wij zoiets aan u verkopen en hoe kunt u dat kopen?
Is de aarde van u, zodat u er mee kunt handelen zoals u goeddunkt, alleen omdat de rode man een stuk papier ondertekent en het aan de blanke man geeft? Als wij de tinteling van de lucht en de glinstering van het water niet bezitten, hoe kunt u het dan van ons kopen? Kunt u de bizon terugkopen als de laatste gedood is?’
Het blijft inspirerend, die niet-westerse kijk op de wereld.

Arundhati Roy
Oneindige gerechtigheid. Politieke gedachten.
(Prometheus Amsterdam, 2003)
ISBN 90-446-0188-1
Prijs 21,95 euro

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Bart Jan de Graaf.)