Ga naar de inhoud

De achtergrond (en oplossing) van de crisis

De dieperliggende oorzaak van kapitalistische crises, en een mogelijke oplossing die daarop aansluit *

26 min leestijd
Placeholder image

De achterliggende, fundamentele oorzaak van de huidige kredietcrisis, is niet het aflossingsprobleem van risicovolle en giftige Amerikaanse hypotheken met lage instaprente die in de loop der tijd constant werd verhoogd, evenmin de doorverkoop van deze "besmette" hypotheken op grote schaal aan financiële instellingen over heel de wereld. Deze problemen spelen natuurlijk wel een rol, maar in tegenstelling tot de gangbare algemene opinie, vormen zij niet de echte oorzaak van de financiële crisis, maar slechts de aanleiding. Achter deze aanleiding gaat een fundamentele oorzaak schuil, dezelfde oorzaak als waardoor de "vrije" markt, ofwel het kapitalisme, in zijn huidige vorm ook wel aangeduid als het neoliberalisme, doorheen heel zijn geschiedenis regelmatig mens en planeet teistert met crises in de reële economie Het financiële onheil van nu is een fenomeen van dezelfde oorzaak, en dient dan ook als zodanig beschouwd en geanalyseerd te worden. Een werkelijk effectieve bestrijding van de kredietcrisis is dan ook tegelijkertijd een gevecht tegen de economische crises, en omgekeerd.
Dit artikel analyseert deze gemeenschappelijke oorzaak. Daarbij blijkt een vergelijking met enkele dramatische momenten van de crash van de Titanic verhelderend te werken. Het sluit af met de contouren van een economisch alternatief en de weg daarnaar toe.

De crash van de Titanic en het kapitalisme

In april 1912 begon het legendarische luxeschip de "Titanic" aan zijn eerste, en wat al gauw zou blijken laatste reis. Het schip dat onzinkbaar werd geacht – "God himself could not sink this ship" (zelfs God kon dit schip niet laten zinken) – stootte op zijn eerste reis al op een ijsberg en verdween in de golven. Terwijl het schip zonk speelde het scheepsorkest vrolijke ragtime-deuntjes. Die muzikale klanken moesten het gevaarbewustzijn van de passagiers in toom houden: wat er ook zou gebeuren, op een betrouwbaar en stabiel schip als de Titanic zou een ramp nooit echt uit de hand kunnen lopen. Niettemin vonden van de 2200 opvarenden er 1500 hun graf in zee, vrijwel allen of in ieder geval voornamelijk, afkomstig uit de derde klasse, de laagste van de klassen op het schip.

Hoewel het hier een rampspoed betreft diep uit de vorige eeuw, treft men hierin nog steeds een dramatisch voorval waarin de overeenkomst met wat voorvalt  bij crises in het kapitalisme/de vrije markt of het neoliberalisme, zo treffend blijkt. Ook het kapitalisme kent namelijk zijn ijsberg(en) waar het niet omheen kan en waarop het onherroepelijk geregeld te pletter slaat. En ook hier speelt een orkest – de staat en degenen die belang bij dit stelsel hebben, namelijk het kapitaal – ter geruststelling voortdurend deuntjes, waarvan de teksten variaties zijn op het thema dat het  kapitalisme/de vrije markt onontkoombaar is, van nature gegeven, het beste dat mens en planeet is overkomen, een stabiel en betrouwbaar stelsel dat een nieuwe koers naar een economisch alternatief onnodig en overbodig maakt. En als de teksten van deze muzikale omlijsting blijken wat ze werkelijk zijn, namelijk misleiding en een mystificatie omdat het kapitalisme toch telkens blijkt te pletter te slaan op zijn ijsberg, leidt dit niet tot een economisch alternatief, omdat zij die belang hebben bij het kapitalisme, geen afstand willen doen van de kip die voor hen de gouden eieren legt. En net zoals bij de Titanic, blijkt de crash van het kapitalisme telkens weer te worden afgewenteld op de working class people, de arbeidende mens.

Hoe de ijsberg van het kapitalisme ontstaat

De vorming van de ijsberg waarop het kapitalisme zich telkens en onherroepelijk de pletter vaart, begint met de alfa en omega van ieder kapitalistisch handelen: winst maken,  steeds meer winst. De bron van die winst vormt zich op een manier die zich onttrekt aan directe waarneming, zoals ook een ijsberg voor slechts een klein deel boven water uitsteekt en zich er voor het grootste deel onder bevindt. De ondernemer komt aan de bron van zijn winst doordat hij de arbeider slechts zoveel uitbetaalt als nodig is voor diens middelen van bestaan, terwijl de werker met zijn arbeid meer waarde schept dan daarvoor nodig is. Het verschil noemen we meerwaarde. De werker produceert dus een surplus, een meerwaarde, die ontstaat doordat hij voor een deel van zijn arbeid geen loon ontvangt. De working  class people ontvangt voor een  8-urige werkdag maar voor ongeveer drie à vier uur aan loon en sociale voorzieningen, uitgesmeerd over die acht uur. Het kapitaal eigent zich de waarde van de resterende vijf uren toe. De werker koestert de illusie dat hij voor ieder uur de volledige waarde van zijn arbeid uitbetaald krijgt. En net zoals van een ijsberg het grootste deel onzichtbaar is, ziet de werker niet dat het grootste deel van zijn arbeid meerwaarde is die het kapitaal zich toeeigent.

De ramkoers van het kapitalisme

De bron van de winst – dat is dus de meerwaarde die door de working class people in het productieproces wordt voortgebracht – wordt omgezet in winst, in klinkende munt, in geld dus, door verkoop op de markt van goederen en diensten die meerwaarde bevatten. En het is hier dat het schip van het kapitalisme een koers zet waarin het op gezette tijden en onherroepelijk te pletter zal slaan op de ijsberg die het voor zichzelf opricht, en waardoor het de wereld in een crisis stort.
    De eerste coördinaat van die ramkoers is de onderlinge moordende concurrentie tussen ondernemers, als zij hun producten die meerwaarde bevatten, op de markt willen omzetten in winst, in geld dus. De consument kan zijn euro immers maar één keer uitgeven. Die concurrentiestrijd speelt zich niet alleen af binnen eenzelfde industrietak, maar ook tussen de verschillende takken van industrie. Het is voor iedere ondernemer een zaak van levensbehoud om die concurrentie het hoofd te bieden, of straffe anders van de markt te verdwijnen als kapitalist ("moordende" concurrentie). De maatregelen die ondernemers treffen om in deze concurrentie het hoofd boven water te houden vormen, zoals hierna blijkt, de volgende coördinaten van de ramkoers.

    Een mogelijkheid om niet aan de druk van die concurrentie ten onder te gaan ziet de kapitalist in een verlaging van de productiekosten, die uitmondt in een verlaging van de prijzen op de markt. Hij zal dus goedkoper moeten gaan produceren. De mogelijkheid daartoe vindt hij in de verhoging van de efficiency van het productieproces. En die kan weer bereikt worden met investeringen in arbeidsbesparende machines, in vervanging van menselijke arbeid door werktuigen, dus door wat genoemd wordt kapitaalintensieve productie. Ondernemers spreken liever van reorganisatie of herstructurering, sociaal minder belaste, maar versluierende termen. Zulke machines werken efficiënter en sneller dan de mens, maken veel menselijke arbeid overbodig en zorgen daarom voor een aanzienlijke besparing op de productiekosten. De ondernemer is nu uitgerust om goedkoper te produceren, zo zijn concurrenten het hoofd te bieden en zijn goederen te kunnen verkopen. En omdat de techniek nooit stil staat is iedere kapitalist op gezette tijden verplicht over te gaan op meer moderne, snellere, efficiëntere en duurdere machines, op straffe anders te verdwijnen van de markt.

    Deze nooit eindigende spiraal van investeringen in kapitaalintensieve productie, vormt naast de moordende concurrentie, de tweede coördinaat van de koers naar de crash. Want die voortdurende en telkens grotere investeringen leiden onvermijdelijk tot een steeds grotere druk op de winst. We zien hier de contradictie dat maatregelen om niet ten onder te gaan in de moordende concurrentiestrijd teneinde winst te kunnen blijven realiseren, juist een grote druk leggen op die winst. Kapitaalintensieve productie geeft dan ook aanleiding tot wat genoemd wordt de tendens van een dalende winstvoet, en dat is de derde coördinaat van de ramkoers van het kapitalisme. Door deze tendens dreigt de winst te gering te worden om de altijd maar grotere investeringen op te brengen die nodig zijn om de concurrentie het hoofd te bieden met kapitaalintensieve productie en om de aandeelhouders tevreden te stellen. Bedrijven jagen elkaar voortdurend op tot financiële ademnood. Ze zijn bijna altijd armlastig, omdat ze aanhoudend gedwongen worden op zoek te gaan naar nóg meer kapitaal om nóg meer te investeren, om zo de concurrentie voor te blijven, die hetzelfde doet. De tendens van een dalende winstvoet leidt tot dwangmatige opvoering van de groei van de productie, tot een nooit aflatende groeidwang in de poging om zo de winst te herstellen en/of weer op te voeren. 

    En hier komen we ook bij de directe oorzaak van de crises in de huidige financiële en economische sector, namelijk die nooit aflatende groeidwang. Hierboven zagen we al hoe de groeidwang in de kapitalistische economie een onvermijdelijk gevolg is van de trits: moordende concurrentie-> kapitaalintensieve productie-> tendentiële daling van de winstvoet. Welnu, die groeidwang betreft niet alleen de productieve sector. Ook de financiële markten staan met elkaar in een moordende concurrentie, zijn daarom gedwongen menselijke arbeid zoveel mogelijk te vervangen door onder andere elektronica – dus kapitaalintensief te werk te gaan – en groter te groeien dan hun "collega’s" op de financiële markt. Ook het financierskapitaal is dus onderhevig aan de ijzeren wet van het kapitalisme: groeien of ten onder gaan. Uiteindelijk is ook de huidige kredietcrisis uit deze groeidwang als oorzaak voortgekomen. Men heeft onder andere risicovolle en giftige hypotheken afgesloten om aan deze groeidwang te voldoen. Deze onvermijdelijke en altijd aanwezige groeidwang, is de vierde, beslissende en hoofdcoördinaat van de ramkoers. Daarna valt de crash niet meer te ontwijken, zoals ook de Titanic met volle kracht vooruit de ijsberg niet meer uit de weg kon gaan.

De onvermijdelijke crash: te pletter op de ijsberg

Het onoverkomelijk probleem met de groeidwang is dat hij in principe nooit voldaan is, maar tegelijkertijd ook weer niet eindeloos doorgezet kan worden. Meer hypotheken verkopen dan afgelost kunnen worden, of foute hypotheken verstrekken, levert onherroepelijk een financiële luchtbel op, die op een gegeven moment uit elkaar moet spatten en moet resulteren in een ernstige kredietcrisis, zoals de wereld die nu ondervindt. Er is van sommige banken bekend dat zij bijna 36 keer meer hebben uitgeleend dan de eigen kapitaalvoorraad.

Iets dergelijks geldt ook voor de groeidwang in de industriële sector. Vanwege onbetaalde meerarbeid die grotendeels aan het kapitaal ten goede komt, en door de instandhouding van een reserveleger werklozen en bij tijd en wijle massaontslagen, is de koopkracht eigenlijk altijd te gering om de almaar stijgende productiviteit vanwege de groeidwang te kunnen absorberen. Als dat koopkrachttekort kritisch wordt, en ook de export wereldwijd bijna stil valt, zoals nu, ontstaat er een crisis van overproductie. De kapitalist zal zijn geld niet meer investeren en betere tijden afwachten. Het gevolg hiervan en van de crisis van overproductie is verdere winstdaling, massale sluiting van productiecapaciteit en massaontslagen. En de maatregelen die genomen worden om de winst in crisis(achtige)tijden toch op peil te houden, resulteren in het tegenovergestelde effect of hebben geen resultaat. Zo verhoogt de druk op de lonen wel de meerwaarde (de bron van de winst), maar verlaagt de toch al gebrekkige koopkracht nog verder.

Belastingverlaging, subsidies en giften van de overheid aan bedrijven geven ondernemingen wel enig soelaas, maar gaan ten koste van de sociale zekerheid en schroeven de koopkracht niet op. Het vooruitschuiven van herstel van milieudegradaties is niets anders dan een hypotheek op de toekomst en de komende generatie. Door privatisering worden overheidstaken particulier winstobject en daardoor duurder. Bovendien geeft de staat (de samenleving) daarmee haar zeggenschap over economische aangelegenheden op en wordt de democratie een beslissende slag toegebracht.. Liberalisering van handel en industrie heeft vooral betekenis (gehad) voor de neoliberale globalisering, maar niet voor de verhoging van de koopkracht, net zo min trouwens als gigantische reclamecampagnes of dure investeringen om nieuwe producten op de markt te brengen in een poging de consumptie te bevorderen.
En zo produceert het kapitalisme op gezette tijden onvermijdelijk zijn eigen crises. Het zit in zijn aard, het is de logica van het systeem, de aard van het beestje. Dit stelsel is in zichzelf destructief. Het kapitalisme is per definitie niet bij machte om de kapitalistische duivelskring dat investeringen het afzetpotentieel te buiten gaan,  het rendement aantasten en een crisis veroorzaken, te doorbreken. En zolang het kapitalisme telkens de gelegenheid krijgt om weer op de puinhopen verder te gaan, zal het naar verloop van tijd iedere keer weer in deze duivelskring verzeild raken.

Uit de vaart nemen en een nieuw schip bouwen

De enige inzet die het kapitalisme van de samenleving verdient is dat het definitief uit de vaart genomen wordt en vervangen door een echt zeewaardig schip, een alternatieve economie die niet telkens te pletter slaat. Maar hoe logisch en onvermijdelijk deze conclusie ook is, het scheepsorkest bestaande uit kapitaal, politiek en allerlei "deskundigen", speelt op het zinkende schip, in navolging van de Titanic, het geruststellende deuntje dat met een reparatie in het dok het leed weer is geleden. Een reparatie overigens die volgens een eerste conservatieve schatting de mensheid zeker 2000 miljard dollar zal gaan kosten. Een bedrag dat vooral zwaar zal drukken op de niet-rijken, net zoals het de bevolking van de derde klasse van de Titanic was, die de tol moest betalen voor het gebrek aan voldoende plaatsen op de reddingssloepen. En dat terwijl wie geen vreemde is in het Jeruzalem van de economie weet, dat dit weggegooid geld is omdat niet lang na de reparatie het kapitalisme toch weer te pletter zal slaan op zijn ijsberg. Dat het scheepsorkest desondanks toch aan zijn repertoire vasthoudt komt ongetwijfeld omdat het kapitaal een levensbelang heeft bij de "vrije" markt. En de andere orkestleden hebben er waarschijnlijk ook een vergelijkbaar belang bij, en/of zijn bang niet voor vol te worden aangezien als zij het kapitalisme/neoliberalisme aan de schandpaal nagelen. Hoe dit ook zij, hoopgevend is dat in ieder geval een aantal onder ons bereid is het kapitalisme fundamenteel ter discussie te stellen, een nog zeer kleine minderheid weliswaar, maar wel een die waarschijnlijk snel aangevuld kan worden en groeien door een toenemend aantal mensen wier ogen open zijn gegaan door de recente kredietcrisis.

In wat volgt schetst dit artikel de contouren van een fundamenteel alternatief – een postkapitalistisch/­sociaalecologisch alternatief – , dat het kapitalisme kan vervangen, en dat als doelstelling heeft sociale rechtvaardigheid en de volledige ontplooiing van de productiekrachten, in respect voor de natuur en het milieu. De bedoeling is hiermee een voorschot te geven op de zo noodzakelijke discussie over fundamentele economische alternatieven. Onze contouren vallen uiteen in de volgende onderdelen:

1. Uitgangspunt is het volgende theoretische en ook ervaringsgegeven. In economieën, waarin ondernemers meerwaardevorming nastreven met geldelijke investeringen in het productieproces en winst proberen te behalen door verkoop op de markt van producten die meerwaarde bevatten, ontstaat een moordende concurrentie tussen die ondernemers. Die wedijver  resulteert altijd in meer of mindere mate in groeidwang en koopkrachttekort, die op hun beurt weer periodiek onvermijdelijk leiden tot crises We hebben hierboven gezien hoe dit mechanisme uitwerkt in het kapitalisme.
In ons postkapitalistisch/sociaalecologisch alternatief zijn we dan ook op zoek naar een economische ordening, waarin die moordende concurrentie, groeidwang en koopkrachttekort niet alleen van minder invloed zijn, maar geheel onmogelijk zijn geworden. Een (nieuw) postkapitalistisch alternatief dat haar naam waard is, mag met niets minder genoegen nemen dan met de uitsluiting van dergelijke fatale kapitalistische mechanismen. Dat geldt te meer waar dit alternatief bedoeld is als model of in ieder geval als een aanzet voor de noodzakelijke discussie over fundamentele economische alternatieven.

2. De oplossing die ons postkapitalistisch alternatief voorstelt bestaat om te beginnen in het scheppen van een productiesfeer waarin geen geld meer omgaat, waarin dus geen geld meer wordt geïnvesteerd. We noemen dat een opgeschoonde productie. Een dergelijke productie kan bereikt worden als het voor de actoren in het productieproces – grondstofleveranciers, werkers en kapitalisten – niet meer mogelijk is hun inkomen te verdienen met inzet in het productieproces. Dat inkomen komt dan van elders, waarover zo dadelijk meer.
    In een productie waarin geen geld meer omgaat,  kan ook geen meerwaarde (een deel van de arbeid die niet wordt betaald) meer worden gevormd. En omdat dit zo is, kan er ook geen sprake meer zijn van omzetting van meerwaarde in winst op de markt. En dat maakt op haar beurt weer een einde aan de moordende concurrentie, die via druk op de lonen, kapitaalintensieve productie en dalende winstvoeten, uiteindelijk altijd uitmondde in groeidwang en koopkrachttekort, en dus in crises. Een reden temeer voor afwezigheid van koopkrachttekort in het postkapitalisme zien we waar alle goederen en diensten die voortgebracht zijn in een opgeschoonde productie, gratis zijn. Koopkracht is eenvoudigweg geen relevant gegeven meer ingeval van goederen en diensten waar geen prijskaartje meer aan zit en die in principe gratis verstrekt (kunnen) worden.
De opgeschoonde productie in het postkapitalisme haalt dus de angel uit de economie die altijd leidde tot crises, tot de ijsberg waarop het kapitalisme onvermijdelijk op gezette tijden te pletter slaat.

3. De lezer zal opgemerkt hebben dat we hier spreken over een verstrekking van goederen en diensten die in principe gratis is. Zij kan dus niet onvoorwaardelijk plaatsvinden, want vanwege de hebzucht
zal de mens geneigd zijn tot een vroegtijdige, onnodige en/of overdadige aanschaf van die gratis productiemiddelen en consumptiegoederen. En dat zou zeker desastreus zijn voor milieu en energie. Er dienen dus voorwaarden ingebouwd te worden die garanderen dat de verdeling beantwoordt aan de
werkelijke behoefte en bovendien blijft binnen de draagkracht van natuur en milieu.
    Voor de controle op de aanschaf van productiemiddelen die erop moet toezien dat de werkelijke behoeften niet worden overschreden, wordt een instantie in het leven geroepen die uitsluitend op het algemeen belang gericht is, vanuit een min of meer totaaloverzicht verantwoorde beslissingen kan nemen, en daarbij door het volk wordt gecontroleerd. Een dergelijke instantie zou een staatsorgaan dienen te zijn. Wie in het postkapitalisme wil gaan ondernemen zal zich tot dit orgaan wenden en het een verzoek voorleggen om de nodige productiemiddelen te kunnen krijgen. Bij akkoordbevinding worden deze middelen gratis geleverd. De postkapitalistische ondernemer weet dat hij met de goederen die hij daarmee gaat produceren, geen geld kan verdienen. Geld kan dan ook geen prikkeling meer zijn voor ondernemen, en zal plaats moeten maken voor andere motieven, waarvan de wens bij te dragen aan welzijn van mens en natuur niet de geringste zal zijn. Bovengenoemd overheidsorgaan zal er op toezien dat de productie een substantiële bijdrage levert aan de behoeften van mens, natuur en milieu.
    Naast de sector van productiemiddelen, is er natuurlijk ook die van consumptiegoederen. Het verbruik van die goederen zal eveneens in toom gehouden moeten worden, zodat de consumptie in overeenstemming is met een productiehoeveelheid die natuur en milieu niet méér aantast dan de aarde op enig moment en met de dan heersende technologie kan verwerken, zonder er blijven de schade van te ondervinden.

Zo’n voorwaarde krijgt in ieder geval geen gestalte door middel van controle door een overheidsorgaan, zoals bij productiemiddelen. De aanschaf van consumptiegoederen is immers zozeer gebaseerd op individuele keuzen, dat dit instrument niet alleen een volstrekt verkeerd, maar ook een impertinent middel zou zijn. De voorwaarde voor beperking van de consumptie kan gestalte krijgen in een budget – een uit te keren bedrag in geld dat de consument – en dat is iedereen – periodiek wordt toegekend. Zo’n budget waakt er dan voor dat de totale consumptie blijft binnen de grens van wat in een bepaalde tijd en context als ruimschoots voldoende wordt beschouwd voor een reële behoeftebevrediging, en dat die consumptie tevens blijft binnen de draagkracht van het milieu.
De primaire functie van het budget is de zorg voor een consumptie die niet een te zwaar beslag legt op natuur, milieu en grondstoffen. Betreft het echter een consumptiegoed dat niet zo’n beslag legt, en/of van groot maatschappelijk belang is, kan het gratis ter beschikking gesteld worden en dus buiten het budget gehouden worden. Hiervoor komen in ieder geval in aanmerking diensten als onderwijs, (gezondheids)zorg en openbaar vervoer.

Het omgekeerde gaat ook op. Consumptiegoederen waarvan de productie energie, milieu en grondstoffen zwaar aantasten en bovendien van gering maatschappelijk belang zijn, dienen niet alleen onder het budget te vallen, ze moeten ook een relatief groot deel van het budget opeisen, om aldus het beslag op energie, milieu en grondstoffen zo klein mogelijk te houden. Naargelang consumptiegoederen natuur en milieu zwaarder belasten, zal er dus ook een hoger prijskaartje aan hangen.
Het geld van dit budget is weliswaar een waardepapier, maar dan niet een waardepapier dat eerst in de productie verdiend moet zijn. In het postkapitalisme is de productie immers opgeschoond. Het is een waardepapier, een ruilmiddel dat door de overheid ter beschikking wordt gesteld aan eenieder in de vorm van een periodiek budget, en dat na besteding aan consumptie via leveranciers van goederen en diensten weer geheel terugvloeit naar de overheid, die het dan weer uitbesteedt aan budgetten. Omdat de prijs van consumptiegoederen niet door de markt wordt bepaald, maar in onderlinge samenhang met een budget, dat een reële behoeftebevrediging mogelijk maakt binnen de grenzen van het milieu, is er geen inflatie mogelijk. Evenmin wordt er rente gegeven, want het is niet toegestaan om naast het inkomen van het budget nog ander inkomen te verwerven. Kapitalistisch "graaien" is uitgesloten. Waar inkomen door de overheid wordt verschaft en waar rente en graaien is uitgesloten, verliezen banken hun functie en kunnen dus verdwijnen.

Je zegeningen tellen

De belangrijkste zegening van het postkapitalisme is de onmogelijkheid van een groeidwang, een groeidwang die in combinatie met een altijd aanwezig koopkrachttekort, op gezette tijden onvermijdelijk uitloopt op economische crises, die altijd op de bevolking worden afgewenteld. Deze zegening wordt mogelijk door de opschoning van de productie en het periodiek budget. Hierdoor is het onmogelijk geworden winst na te streven in de vorm van geld door verkoop op de markt van goederen en diensten die meerwaarde bevatten. De andere, volgende zegeningen, zijn tot deze belangrijkste eerste te herleiden.

    In het postkapitalisme komt geen geld kijken bij de inspanning voor welvaart en welzijn van mens en planeet. Het enig nodige is slechts het bijeenbrengen van de vereiste knowhow, productiemiddelen en arbeid, die zoals gezegd, gratis zijn. Voor de overheid in het postkapitalisme betekent dit dat haar niets in de weg staat om welke van haar taken dan ook uit te voeren. In het algemeen geldt dat de diensten in alle sectoren kosteloos verstrekt kunnen worden.En de enige rol die het geld toegewezen krijgt is de consumptie te beperken tot een niveau waarop de draagkracht van mens, natuur en milieu en energie niet overschreden wordt.
    De kosteloze verstrekking van arbeid, productiemiddelen en knowhow betekent ook dat er in het postkapitalisme geen belasting wordt geheven. Trouwens er is ook geen rente meer, en daarmee bloeden de banken dood en verdwijnen vanzelf. En omdat de controle over productiemiddelen berust in handen van de overheid,  bepaalt in het vervolg dus de bevolking via de overheid waarin geïnvesteerd zal worden, en niet slechts een handjevol bankiers. Het volk neemt dan weer terug wat de overheid onder het kapitalisme weggegeven heeft: democratische zeggenschap over de economie.

    Die kosteloze verstrekking betekent ook dat geld niet langer de wereld beheerst. De daling van de winstvoet die in het kapitalisme aanzet tot groeidwang en crises, is het postkapitalisme vreemd. Hier doet groei zich voor als en voor zover er technologieën worden ontwikkeld die een verhoogde productie mogelijk maken, maar zonder onverantwoord beslag op mens, milieu, energie en
grondstoffen. Zo’n verhoogde productie kan dan leiden tot een uitbreiding van het consumptiepakket en tot een verhoging van (de waarde van) het budget.

    In het postkapitalisme ontbreekt de noodzaak voor een omgang met de arbeidende mens als in het kapitalisme. In plaats van massaontslagen en banenverlies bestaat hier de mogelijkheid tot volledige werkgelegenheid. Arbeid is immers gratis.
De mogelijkheid iedereen op te nemen in het arbeidsproces biedt reële perspectieven op een verkorting van de werkweek, zonder inlevering van bestedingsruimte.Want arbeid is immers gratis en inkomen krijgt gestalte in het periodiek budget.
    Inkomen is gegarandeerd in het periodiek budget, dat, zoals de lezer weet, bestaat uit waardepapieren, maar dan geen waardepapieren die eerst in het productieproces verdiend moeten worden. Onzekerheid over een inkomen voor de oude dag, zoals nu in het kapitalisme, bestaat niet meer. Verder is inkomen ook geen instrument meer om vooral dat van jongeren te beperken in functie van de winstmaximalisatie van het kapitaal.

    "Tijd is geld" kennen we in het postkapitalisme ook niet. In het productieproces kan immers geen geld meer verdiend worden. Van abstracte en vrijblijvende oproepen uit het verleden tot "onthaasten", zonder een economische structuur aan te wijzen die dit mogelijk moest maken, zijn we in het postkapitalisme verlost.
    Net zoals we daar ook verlost zijn van giftige propaganda, die nodig is om het volk te misleiden om vertrouwen te hebben in een economische structuur, die expliciet ontworpen en bedoeld is om via uitbuiting van het volk en de natuur een kleine minderheid excessief te verrijken.

    "Duurzaam" is een centrale karakteristiek van de verhoudingen onder het postkapitalisme. Daarmee wordt allereerst bedoeld "ecologisch" duurzaam. Het ecosysteem kan onder het postkapitalisme niet zo zwaar belast worden dat het blijvend verstoord raakt. Op de tweede plaats heeft het betrekking op sociale aspecten. Het impliceert een situatie waarin de belangen van allen zoveel mogelijk tot hun recht komen, binnen de grenzen van wat ecologisch verantwoord is. Tenslotte verwijst het naar een economisch systeem dat zowel nationaal als internationaal de huidige en toekomstige generaties in hun behoeften kan voorzien, in respect voor de natuur.

Op weg: toenemende participatie van de overheid en afbouw van kapitalistisch beheer

Wij pleiten voor een toenemende participatie van de overheid in economische instellingen. Daarmee is niet bedoeld het pompen van geld in ondernemingen, zoals nu gebeurt door de kapitalistische overheid, zodat het kapitalisme voor zolang het duurt weer vooruit kan op de puinhopen die het heeft aangericht. De voortschrijdende invloed van de overheid in de overgangsperiode naar het postkapitalisme, is gericht op en gaat gepaard met een evenredige afname van kapitalistisch beheer. Dit is een belangrijke strategie, die gestaag dit kapitalistisch bewind, en dus het kapitalisme zelf, terug dringt en zo de weg naar het postkapitalistisch alternatief bereidt, waarin de behoeften van mens, natuur en planeet de behoeften aangeven.

Voor zo’n beleid komen allereerst in aanmerking nationalisaties, overnames en meerderheidsbelangen. De overheid zal bedrijven die in zwaar weer komen – zoals bijvoorbeeld nu kredietinstellingen – in toenemende mate overnemen, er een meerderheidsbelang in verwerven of nationaliseren. Zo zou ze de samenleving weer meer invloed kunnen geven op het economisch reilen en zeilen,en de opbrengst van economische bedrijvigheid weer aan de samenleving doen toekomen. Later zouden de ondernemers verplicht kunnen worden de winst af te dragen aan de overheid, in plaats van aan de aandeelhouders, waarbij de overheid bepaalt naar welke ondernemers geld gaat voor investeringen.

Een volgend onderdeel van de overgangsstrategie is de beperking van de geldcreatie. Samen met het uit de hand gelopen speculeren op de beurs hebben banken gezorgd voor een financiële luchtbel, die de economie alleen maar kan schaden, zoals nu gebleken is. Om paal en perk te stellen aan die geldcreatie en zo een brug te slaan naar het postkapitalisme, moeten alle banken onder enigerlei vorm van overheidstoezicht komen.

En verder is daar ook de deprivatisering,, dat wil zeggen het terugdraaien van privatisering van overheidstaken. Tijdens de overgangsfase zal ieder bedrijf waarin een overheidstaak is geprivatiseerd en in problemen komt, zonder meer genationaliseerd worden en weer in overheidshanden komen. Waar de kapitalistische overheid van nu duizend à twee duizend miljard dollar/euro belastinggeld pompt in bedrijven, hoeven strakjes bij de deprivatisering de aandeelhouders niet schadeloos meer gesteld te worden.
Een volgende maatregel is het intomen van de effectenbeurzen. Het verschijnsel effectenbeurzen komt in het postkapitalisme niet meer voor, want daar is het geld uit de productie genomen. De overgangsperiode zal zich vooral richten op het indammen van speculeren. Dagelijks flitst zo’n 5000 miljard dollar speculatief kapitaal de wereld rond, kapitaal dat niet wordt geïnvesteerd in de productie, maar alleen dient ter verrijking van wie toch al te veel heeft. De beurs wordt steeds meer een gokpaleis, en de economie een casino-economie. Aanbevolen maatregel hier zijn torenhoge belasting op speculatief kapitaal. Bovendien wordt wettelijk verplicht dat beleggers voor jaren aan hun beleggingen vastzitten.

Deze maatregelen moeten niet van elkaar geïsoleerd blijven, maar een overgangssysteem gaan vormen op weg naar het postkapitalisme. Ze moeten uitmonden in een voorlopige economische structuur waarin de banken in overheidshanden zijn, dus genationaliseerd. De overheid, gecontroleerd door het parlement, en dus het volk, bepaalt vanaf dat moment waar het geld in wordt geïnvesteerd en welke ondernemer geld krijgt voor investering, in plaats van dat een handjevol bankiers dat bepaalt. De revenuen van het geïnvesteerde kapitaal vloeien weer terug naar de algemene middelen. De ondernemers hebben de plicht de meerwaarde en de winst af te dragen aan de Nederlandse overheid.

Met een dergelijke economische structuur als brug naar het postkapitalisme, zijn we in ieder geval al van het kapitalistisch beheer verlost. De weg ligt dan open naar een postkapitalistische structuur met een opgeschoonde productie en een periodiek budget. En daarin is de mogelijkheid uitgesloten dat op wat voor manier dan ook meerwaarde nog steeds in geldelijke winst omgezet zou kunnen worden, en mens en planeet weer gebukt zouden gaan onder het ondraaglijke juk van een meedogenloze minderheid.

Jo Versteijnen (j.versteijnen@tele2.nl)
_____________________________________

* Zie ook:

Attac, 2008, De tijd is gekomen: sluit de financiële casino’s, in: www.globalinfo.nl
Versteijnen, J., 2004, Een economie waar iedereen bij wint, Breda..
Versteijnen, J., B. Snoek, 2008, Als het tij verloopt moet men de bakens verzetten, Den Haag.
Versteijnen, J., 2009, De zak van de duivel is nooit vol, Soest.
Versteijnen, J., 2009, Ooit is het welletjes. Des pennings klank verdooft alle rede, uitgave in eigen beheer.
De beide eerste titels zijn uitverkocht, maar zijn in te zien en/of te downloaden op: www.hoedanwel.konict.nl