Ga naar de inhoud

De eenheidsmunt Deel 4: Er uitstappen?

We kunnen de drie voorgaande delen van deze reeks over de euro als volgt samenvatten: Een Europese munt zou in principe een instrument kunnen zijn voor sociaaleconomische vooruitgang en solidariteit, maar de reëel bestaande euro is een formidabel wapen in de handen van de Europese elites om er hun neoliberale hervormingen mee op te leggen. De toonaangevende politieke families zijn niet van plan fundamentele wijzigingen aan te brengen in dit rampzalig monetair beleid. Het ontbreekt echter niet aan voorstellen, zoals blijkt uit een aantal blauwdrukken die op de schrijftafel van sommige economen ontstonden.

22 min leestijd
 
(Door Herman Michiel, Ander Europa)

Debat over uitstap blijft actueel

Onder die omstandigheden kunnen vakbonden, sociale bewegingen en progressieve partijen in lidstaten van de EU die nog geen deel uitmaken van de eurozone beter nog eens diep nadenken en overwegen of ze een toetreding niet zouden moeten bestrijden. Maar wat in landen die de euro al als munt hebben? Tot voor kort leek de idee van een uitstap nogal absurd. De gebeurtenissen in Griekenland in de afgelopen vijf jaar, en vooral in 2015, hebben daar wel enige verandering in gebracht. Grexit, de eventuele euro-exit van Griekenland, is sinds de lancering van de term in 2011 een internationaal begrip geworden. Maar nadat de regering Tsipras op 13 juli een nieuwe overeenkomst met de tot ‘instellingen’ herdoopte Trojka aanvaardde, is grexit opnieuw onder de radar verdwenen. Van een discussie over een uitstap van Griekenland of enig ander euroland is er momenteel geen sprake meer, en men kan zich afvragen wat het nut is van een discussie daarover.

Het feit is echter dat de eurozone een vat vol tegenstellingen blijft. Er werden weliswaar een aantal maatregelen genomen en nieuwe instellingen gecreëerd (Bankenunie, Europees Stabiliteitsmechanisme ESM, kwantitatieve versoepeling door de ECB… ) maar het fundamentele probleem van een ‘munt zonder Staat’ is daarmee niet verdwenen. Vroeg of laat, misschien wel vroeger dan we vermoeden, komt de vraag van de plaats van een land in de eurozone opnieuw aan de orde. Een helderder inzicht in de mogelijke keuzes zou dan toch zeer gewenst zijn. Van linkse bewegingen en partijen die het establishment bestrijden (Podemos in Spanje, het linkse front in Portugal, Volkseenheid in Griekenland …) verwacht men ook duidelijke standpunten over de verhouding tot de EU en de euro. Zelfs in het electorale debat in West-Europa is de keuze voor en tegen de euro een strijdpunt geworden, zoals blijkt uit de regionale verkiezingen in Frankrijk, waar het Front National een terugkeer naar de franc tot een van haar troeven heeft gemaakt.

Het debat over een uitstap uit de euro heeft dus meer dan ooit zin. Wie dit debat de afgelopen maanden enigszins gevolgd heeft, zal gemerkt hebben dat het ook met vrij veel passie gevoerd wordt. In Griekenland kan men in het algemeen stellen dat tegenstanders van een derde Memorandum voorstander zijn van een grexit. In Frankrijk is er binnen radicaal-links een vrij intens debat tussen voor- en tegenstanders van een uittrede uit de euro, ook binnen het Front de Gauche tussen de PCF en Mélenchon’s Parti de Gauche. Ook in het Duitse Die Linke wordt het debat over de euro gevoerd, zoals we in Deel 2 aangaven. Debatstof genoeg dus.

Het exit-debat heeft alleen zin in een ruimer kader

Met een uitstap uit de euro vult men geen politiek programma. Er kan alleen zinvol over gesproken worden wanneer het gezien wordt als middel, niet als doel. Wat wil men bereiken? Is een uitstap hiervoor noodzakelijk? We gaan uit van het aan de macht komen van een linkse regering die een anti-neoliberaal, anti-soberheidsprogramma wil realiseren. Een scenario dus zoals met SYRIZA in Griekenland, die aan de macht kwam op basis van haar Thessaloniki-programma. Zoals wil niet zeggen identiek. Als het bijvoorbeeld om een grote economie als Spanje of Italië gaat heeft haar regering een veel sterkere onderhandelingspositie hebben dan de Griekse. Het is ook niet zeker dat de overheidsschuld een even belangrijke rol zou spelen als in het Griekse geval, maar die schuld is meestal wel aanzienlijk (98% van het BBP in Spanje, 95% in Frankrijk, 130% in Portugal, 132% in Italië, cijfers voor 2014). Een linkse regering die prioriteit geeft aan werkgelegenheid en sociale programma’s boven rentebetalingen zal af te rekenen hebben met de financiële markten; het Griekse voorbeeld leert dat beroep doen op Europese fondsen dan inhoudt dat elke zelfstandige politieke koers verder uitgesloten is.

Wel beschouwd is dit geen argument voor het verlaten van de eurozone. Europese landen buiten de eurozone zijn even goed onderworpen aan het Stabiliteitspact (de 3% en 60% norm), wanneer ze problemen hebben met het terugbetalen van schulden worden door de EU en het IMF even goed hervormingsprogramma’s opgelegd. Anders is het gesteld met het monetair beleid. Voor eurolanden is dit in handen van de ECB. Een devaluatie van de nationale munt om de handelsbalans te verbeteren zit er niet in. De Griekse ervaring leert bovendien dat de ECB er niet voor terugschrikt chantage te gebruiken en haar monetaire bevoegdheid te misbruiken tegen een rebelse regering. De chantage bestaat erin dat de (private) banken gaandeweg drooggelegd worden, dat de ECB haar rol van leverancier van liquiditeiten aan het banksysteem steeds afhankelijker maakt van politieke toegevingen van de regering. De ECB probeert paniek te zaaien onder de bevolking, om zo de regering onder druk te zetten. Tegen de statuten van de ECB in, tegen de Europese verdragen in, het maakt niets uit, de ECB doet het en de Europese leiders laten het gebeuren. Deze chantage heeft ongetwijfeld een zeer grote rol gespeeld bij de capitulatie van de regering Tsipras.

Dit zou voortaan basiskennis moeten zijn voor elke linkse regering die tegen de neoliberale stroom in wil gaan. Ze kan om deze redenen overwegen de eurozone te verlaten, of daar in ieder geval ernstig mee te dreigen. Alvorens het voor en tegen, het hoe en wanneer daarvan verder te bespreken, bekijken we eerst enkele economische basisfenomenen die daarbij een rol spelen..

De prijs van een euro-exit

Hoewel er nog nooit een euroland uit de eurozone is gestapt, kan men daarvan een aantal gevolgen voorzien. Er zijn twee aspecten aan deze kwestie: wat gebeurt er in het land dat de uitstap doet, en wat gebeurt er in de eurozone. De tweede vraag is ook belangrijk voor het land dat een exit overweegt, omdat daarvan afhangt hoeveel druk het kan uitoefenen om bijvoorbeeld de exit geordend te laten verlopen.

Wat er precies zou gebeuren bij een exit kan niemand met zekerheid voorspellen. Men kan alleen een aantal fenomenen opnoemen die een rol zullen spelen, maatregelen overwegen die tegen de kwalijkste gevolgen ingaan, kijken naar gelijkaardige situaties in het verleden. Maar bij dit laatste is elke directe vergelijking uit den boze, want geen twee economieën zijn dezelfde, geen twee historische momenten zijn dezelfde, en in het geval van de euro speelt veel meer dan elders de politieke vraag hoe de ‘partners’ in eurozone zouden reageren. Zoals men weet is er verdragrechtelijk niets voorzien voor een uitstap uit de euro. Toch kan men een geordende, onderhandelde uitstap niet volledig uitsluiten. Daar leek de Duitse minister van financiën Schäuble op aan te sturen in de periode rond het Grieks referendum, met zijn voorstel van een time-out van vijf jaar voor Griekenland buiten de eurozone 1. Daar was vooral verontwaardiging over, maar een Griekse regering die niet alles voor de euro over gehad zou hebben, had hiervan mogelijks gebruik kunnen maken.

In wat volgt zullen we echter uitgaan van een worst case- scenario, waarbij de exit ‘vijandig’ is, en zonder onderling akkoord doorgevoerd moet worden. Om de voorstelling aanschouwelijker te maken doen we in wat volgt vaak alsof het over een uitstap van Griekenland uit de euro gaat, een grexit, met herinvoering van de drachme als nationale munt.

Daarbij zou in ieder geval met het volgende rekening gehouden moeten worden:

  1. Omdat zowat iedereen weet dat een grexit met een serieuze devaluatie gepaard zou gaan, met andere woorden dat bijvoorbeeld een spaarboekje of een jaarinkomen van 15.000 euro omgezet naar 15.000 drachme niet dezelfde koopkracht meer heeft (bijvoorbeeld nog slechts 9000 euro), zou een groot deel van de burgers die de grexit zien aankomen proberen hun tegoeden in euro’s naar buitenlandse banken te verplaatsen. De operatie kan daarom niet ‘democratisch’ op voorhand aangekondigd worden, maar moet zoveel mogelijk een verrassing zijn. Ze zou bijvoorbeeld op een vrijdagavond aangekondigd kunnen worden, waarbij de banken en de geldautomaten minstens gedurende een week gesloten blijven. Dit lijkt moeilijk verzoenbaar met democratische principes. En toch! Toen op 5 juli 62% van de Griekse kiezers kwamen opdagen om met 62% tegen een nieuw akkoord (‘Memorandum’) met de Trojka te stemmen, was het niet ver gezocht om uit te leggen dat dit een grexit inhield. Het zou in ieder geval meer met de volkswil overeengekomen zijn dan het afsluiten van een derde Memorandum….
  2. Hoe dan ook, een massale kapitaalvlucht zou alleen vermeden kunnen worden door een strikte Controle op de kapitaalstromen en op de verrichtingen van de banken. Dit is minder ‘bolsjewistisch’ dan het lijkt. Kapitaalcontrole werd bijvoorbeeld met instemming van de eurozone-autoriteiten ingesteld door de Cypriotische regering in maart 2013 en in juli 2015 door de Griekse. Hierbij mag evenwel niet uit het oog worden verloren dat investeerders een broertje dood hebben aan kapitaalcontroles. Buitenlandse investeringen kunnen daardoor gedurende een hele periode op een laag pitje komen te staan. Maar moet men een blijvende afstraffing vrezen? De lage wisselkoers, de goedkope arbeidskracht en het opportunisme van kapitalistische ondernemers maken het onwaarschijnlijk dat een land langdurig en systematisch geboycot wordt. Dit is een duidelijk verschil met een gecentraliseerde politieke entiteit als de EU, die veel over heeft om ‘afvalligen’ te bestraffen. Veel hangt dus af van de behendigheid waarmee een linkse regering haar uitstap uit de euro zou aanpakken.
  3. Het invoeren van de drachme stelt ook een aantal acute praktische, logistieke problemen. Er moeten munten en biljetten gemaakt worden, automaten en software moeten aangepast en in afwachting daarvan moeten lokale overheden eventueel een tijdelijk betaalmiddel (‘scrip’) uitgeven. Het is duidelijk dat een uitstap uit de euro door een regering op voorhand voorbereid moet worden. De marxistische econoom en gewezen SYRIZA-parlementslid Costas Lapavitsas, die een uitgesproken voorstander is van een grexit, heeft een draaiboek uitgewerkt voor wat een regering zoal zou moeten doen in het geval van een exit 2.
  4. Het voorzien in liquiditeit van de al dan niet genationaliseerde banken zou niet langer afhankelijk zijn van de goodwill van de ECB. Het monetaire beleid zou een soevereine aangelegenheid worden, waarin het vertrouwen geleidelijk aan opgebouwd zou moeten worden, onder andere door een overheid die in staat is door het heffen van belastingen de rol van ‘lender of last resort’ (ultieme kredietverstrekker) te spelen.
  5. Na een onvermijdelijk chaotische overgangsperiode is het zaak de gevolgen op langere termijn te bekijken. De overheidsschuld bij buitenlandse crediteuren zal in euro uitgedrukt blijven. Met een gedevalueerde drachme zal die schuld als percentage van het BBP evenveel toenemen als de munt devalueerde. Een devaluatie met 40% doet een schuld van 200% van het BBP stijgen tot 333%, wat de kans op terugbetaling nog onwaarschijnlijker maakt. De Griekse regering zou in dat geval eenzijdig kunnen besluiten dat ze het grootste deel van die schuld niet terugbetaalt, en daarbij verwijzen naar de bevindingen van de auditcommissie die veel van de schuld illegitiem of zelfs illegaal verklaarde 3. Of men kan zoals Lapavitsas voorstelt, de situatie aangrijpen om te gaan onderhandelen met de schuldeisers over een drastische herschikking en vermindering van de schuld. In een dergelijk scenario zou men een tijdlang uit de gratie vallen van de financiële markten, maar anderzijds geeft niet-terugbetaling ademruimte.
  6. De gedevalueerde munt bevordert de export maar maakt de import navenant duurder. Of het netto-resultaat uiteindelijk voordelig is of niet, hangt af van de karakteristieken van de betreffende economie. De belangrijke Griekse toerismesector (goed voor 15 à 20% van het BBP) zou door een goedkope drachme gunstig beïnvloed worden. Duurdere import doet het volume ervan verminderen, maar kan problematisch zijn in het geval van onmisbare goederen zoals aardolie, geneesmiddelen, voeding … En dure import kan leiden tot hoge inflatie, waarvan men het negatief effect op de export door een nieuwe devaluatie kan proberen te bestrijden, wat importprijzen opnieuw doet toenemen, enzovoort.

Dit zijn een aantal beschouwingen die zeker meespelen wanneer een land in de eurozone zou besluiten tot een exit. Maar wat zouden de gevolgen zijn voor de rest van de eurozone? Ook hierover kan niets met zekerheid gezegd worden, behalve dat de uitstap van een grote economie, van Spanje, Italië of Frankrijk bijvoorbeeld, grotere schokgolven teweeg zou brengen dan die van Griekenland. Hoe groter de economie, des te sterker is de onderhandelingspositie van de uittredende lidstaat. De al met al beperkte middelen van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) zouden niet in staat zijn om, zoals in het geval van Griekenland, de schulden aan private geldschieters naar publieke Europese autoriteiten over te hevelen (wat voor Griekenland voor 75% het geval is). Tegenover een maximale leencapaciteit van het ESM van 750 miljard euro staat bijvoorbeeld een staatsschuld van Italië van om en nabij de 2.000 miljard euro (te vergelijken met de 320 miljard van Griekenland).

Het staat ook vast dat een exit het vertrouwen van de financiële markten in de Europese monetaire constructie verder zou ondermijnen, waardoor de rente op staatsleningen van diverse landen verder uit elkaar zouden lopen(grotere ‘spread’, zie de grafiek in Deel 1); een pervers gevolg zou kunnen zijn dat Duitsland nog goedkoper kan lenen door de zogenoemde ‘vlucht naar kwaliteit’. Het minst in te schatten, en strategisch misschien nog het belangrijkst, zou de politieke schade zijn voor de eurozone en de EU in haar geheel wanneer de ondeugdelijkheid van haar structuren nog duidelijker dan in het verleden aan de oppervlakte komt.

Het verband tussen een links regeringsprogramma en een uittrede uit de euro

We veronderstellen nu steeds dat het gaat om een linkse regering die een begin maakt met de uitvoering van haar programma. Dat houdt bijvoorbeeld in dat men zich niet houdt aan de beperkingen op het begrotingstekort zoals bepaald door het Stabiliteitspact, dat men het kapitaal en de grote vermogens zwaarder belast en daarbij kapitaalcontroles instelt om kapitaalvlucht te voorkomen, dat men teruggaat naar overheidsmonopolies in het openbaar vervoer of de energiesector, dat men een serieuze schuldherschikking of schuldvermindering nastreeft. Men pleegt daardoor steeds inbreuken op de geest of de letter van de Europese verdragen. Men zal zeer vlug in aanvaring komen met de Europese instanties, in het bijzonder met de monetaire instanties. Er is weinig reden om aan te nemen dat de ECB haar chantagetechnieken alleen in het geval van Griekenland gebruikte. Er dreigt dus een bankrun, een ontreddering van het economisch leven, tenzij … de linkse regering het monetair beleid zelf in handen neemt. Euro exit dus. Een zwaarwichtige beslissing, die een democratische legitimering vereist. Maar zoals bij het Grieks referendum van 5 juli 2015 bleek, is dat niet onmogelijk: met een opkomst van 62% en 62% OXI-stemmers (‘geen nieuw Memorandum’) was de keuze voor een grexit democratisch veel legitiemer dan het afsluiten van een derde Memorandum. Exit dus. Met alle lessen uit het verleden kan een linkse partij of coalitie die aan de macht komt zich van dit alles bewust zijn. Wanneer ze het ernstig meent, moet ze de euro-exit voorbereiden vanaf haar eerste dag aan de macht, en liefst al veel eerder. Men ziet ook dat een exit rond veel meer draait dan de mogelijkheid van een ‘competitieve devaluatie’ (een devaluatie waardoor het betreffende land beter kan concurreren) , waartoe het nogal eens herleid wordt.

Verschillende linkse activisten en auteurs hebben gelijkaardige pleidooien gehouden. Een van de bekendste is de reeds vermelde Griekse marxistische econoom en gewezen SYRIZA-parlementslid Costas Lapavitsas 4, of Stathis Kouvelakis 5, belangrijk figuur van het gewezen Links Platform binnen Syriza en nu van Volkseenheid. In Frankrijk is Frédéric Lordon (cfr. Deel 3, de ‘gemeenschappelijke’ munt) een bekend pleitbezorger 6 Zo ook Jacques Sapir 7 en Cédric Durand 8. Of de Brits-Canadese journalist Leigh Phillips 9.

Exit: een voorafgaande voorwaarde?

Als je linkse politiek wil, bereid dan de exit voor, zouden we dus met wat parafrasering kunnen concluderen. We schrijven deze regels echter niet om zekerheden te bieden, maar om het debat te stimuleren. Welnu, in Frankrijk is er een reeks linkse auteurs en activisten, die sterk argumenteren tegen exit als uitgangspunt en een uitstap uit de euro ten hoogste als een laatste redmiddel beschouwen. Een aantal van hen hebben een gemeenschappelijk standpunt uitgebracht in een boek, uitgegeven door Attac-France en Fondation Copernic 10. De marxistische econoom Michel Husson is één van de auteurs, en zijn zeer kritische houding t.o.v. een uittrede uit de euro dateert niet van gisteren 11.

Al in 2011 schreef Husson bijvoorbeeld dat “een linkse regering een enorme strategische fout zou begaan door te beginnen met een uitstap uit de euro, want daardoor zou ze zich blootstellen aan alle mogelijke vergeldingsmaatregelen12. Men mag er evenwel niet aan twijfelen dat Husson voorstander is van een radicaal anti-neoliberaal programma, en in het geval van Griekenland, van de afwijzing van een groot deel van de schuld; hij was trouwens lid van de wetenschappelijke commissie die de Griekse schuld doorlichtte. Tussen hem en bijvoorbeeld. Lapavitsas is er geen meningsverschil wat betreft de doelstellingen die een linkse Griekse regering zou moeten nastreven. Maar, zegt Husson, nergens wordt aangetoond dat een uitstap uit de euro daartoe een voorafgaande voorwaarde is.

We gaan ervan uit dat het hier niet gaat om een woordenspel, waarbij men het tactischer zou kunnen vinden eerst een links programma voor te stellen, om dan na een paar dagen of weken, na de eerste represailles van de ECB, de uitstap aan te kondigen; men herinnert zich dat tussen het aantreden van de regering Tsipras op 26 januari 2015 en de eerste vijandige daad van de ECB op 4 februari 2015 welgeteld 10 dagen lagen. Husson’s standpunt gaat er dus van uit dat er een redelijke kans is dat een links programma in een euroland doorgevoerd kan worden zonder of niettegenstaande de represailles van de Europese monetaire autoriteiten. De voorstanders van een exit zouden nu op hun beurt kunnen zeggen: dit wordt nergens aangetoond. Kunnen we argumenten hiervoor aanvoeren?

Als het een groot land betreft (Spanje, Italië, Frankrijk …) zou een Trojka het inderdaad politiek moeilijker hebben dan in het geval van Griekenland. De financiering van de staatsschuld zou misschien langer zonder Europees infuus kunnen. Maar ofwel is het links programma zo soft dat neoliberaal Europa er weinig moeite mee heeft en geen stokken in de wielen steekt, ofwel gaat dat programma echt tegen de stroom in, en dan zullen represailles niet uitblijven. Is het tegenovergestelde geloven niet juist het soort ‘europeanistische naïviteit’ die Kouvelakis, Lapavitsas en anderen de tegenstanders van de exit-strategie verwijten? Sommige stellingnamen in het geciteerde Attac-Copernic-boek geven daar ook wel voedsel aan. Zo wordt gesteld dat de Europese verdragen “niet in marmer gebeiteld zijn”. Als bewijs daarvoor wordt bijvoorbeeld aangehaald dat de Europese Commissie bij de financiële crisis vanaf 2008 de ogen sloot voor de massale steun van de lidstaten aan hun banken, in weerwil van alle Europese regels. Europese instellingen hebben wel veel meer gedaan tegen de regels in, zoals de ECB die dreigbrieven schreef naar regeringen. Maar de overtredingen gaan steeds in één richting; de eerste dreigbrief aan het adres van de Europese bedrijfslobby’s die hen aanmaant ernstig met vakbonden te onderhandelen over een verhoging van de koopkracht moet nog geschreven worden…

Dat het voor een linkse regering naar de publieke opinie toe beter kan zijn om de EU eerst repressief te laten optreden alvorens men zijn euro-exit-strategie publiek maakt is misschien nuttig, maar in de praktijk zal dit weinig uitmaken, en een fundamentele keuze is het niet. Daarmee wordt de hele argumentatie tegen een exit als voorafgaande voorwaarde wel sterk gerelativeerd.

We plaatsen ook veel vraagtekens bij de suggestie dat een exit misschien wel als laatste troef uitgespeeld kan worden. Misschien onder invloed van de gebeurtenissen in Athene in juli 2015 geeft Husson toe: een grexit zou misschien een minder pijnlijke keuze geweest zijn voor Griekenland dan de toepassing van een derde Memorandum 13. Maar als het dreigement van een exit alleen als zet in de onderhandelingen gehanteerd wordt zal het de tegenstander weinig imponeren. Opnieuw: een euro-exit moet door een linkse regering vanaf haar eerste dag voorbereid worden, en liefst reeds daarvoor.

Europese strategie

De auteurs van Que faire de l’Europe? ontwikkelen nog een ander argument dat men niet naast zich neer kan leggen: gaan voor een exit zou in de Europese context een niet-coöperatieve strategie zijn, een strategie van de terugtrekking in de nationale arena, terwijl een coöperatieve strategie nodig is, een uitbreidingsstrategie waarbij een rebelse regering haar voorstellen probeert door anderen te laten overnemen. Er moet meteen aan toegevoegd worden dat de keuze voor een exit meteen vereenzelvigd wordt met competitieve devaluatie (en daarbij wordt bovendien het schrikbeeld geschetst van de ene lidstaat na de andere die overgaat tot devaluatie, resulterend in een helse neerwaartse spiraal.) De auteurs van Que faire de l’Europe bepleiten sterk de coöperatieve uitbreidingstrategie, coöperatief in de zin dat ze in tegenstelling tot competitieve devaluaties niet gericht zijn tegen een ander land, en dat ze des te efficiënter zijn naarmate meer landen meedoen. Zulke coöperatieve ongehoorzaamheid aan de Europese verdragen leidt tot een confrontatie met de Europese instellingen, in naam van het belang van alle Europese volkeren (p. 168-169).

Men moet erkennen dat het idee van een groeiend Europees verzetsfront tegen rechts Europa sterk aanspreekt, en vanuit een links internationalistisch standpunt aantrekkelijker is dan de ‘opportunistische’ uittrede van één land uit de euro. De vraag is echter of men op dit aantrekkelijk idee ook een strategie kan bouwen. Uit een interessant hoofdstuk in Que faire de l’Europe? dat de bestaande of vergane Europese sociale bewegingen in kaart brengt (Europees Vakverbond, Europees Sociaal Forum, Alter Summit, Blockupy…) blijkt vooral de zwakte ervan. De solidariteit in Europa met het Griekse verzet tegen de Trojka-eisen was – hoe voorbeeldig soms ook – al met al marginaal en zeer beperkt 14. Het is dan ook veel waarschijnlijker dat bij het aan de macht komen van een nieuwe rebelse regering in Europa die sociale bewegingen niet veel sterker staan dan vandaag, waarschijnlijker dan dat ze in staat zouden zijn coöperatieve vormen van ‘ongehoorzaamheid’ af te dwingen. Of men zou de eerstvolgende rebellie in een verre toekomst moeten plaatsen.

Een geloofwaardige uitbreidingstrategie zou ook een tijdskader moeten schetsen waarin een en ander mogelijk geacht wordt. Nu komt de formule “ongehoorzaam zijn aan de verdragen om Europa te herstichten” over als een weliswaar grootmoedige gedachte, maar niet als een haalbare strategie. Er worden enkele nuttige suggesties gedaan om de Europese solidariteit te versterken, zoals het smeden van banden tussen strijdende bevolkingsgroepen in het centrum en in de periferie. Maar hoe de grootste sociale beweging in Europa, het Europees Vakverbond met meer dan 60 miljoen aangesloten leden, sociaal in beweging zou kunnen worden gezet, daarover geen woord.

Men kan zich trouwens afvragen wat er zo oncoöperatief geweest zou zijn als Griekenland zich via een devaluatie een zekere tijdelijke ademruimte had kunnen geven om aan een heropbouw te beginnen? Zou het voorbeeld van één dissonant in het concert des Nations néolibérales niet juist een sein zijn geweest voor nieuwe coöperaties?

Het minst logische in Que faire de l’Europe? is een soort dubbele standaard. Een land dat zelf het initiatief neemt tot uitstap uit de euro zal volgens de auteurs door de financiële markten neergesabeld worden, dreigt een internationale spiraal van competitieve devaluaties te veroorzaken en laadt bovendien het odium van niet-coöperatief opportunisme op zich. Een ‘ongehoorzame’ lidstaat daarentegen lijkt daarvan gespaard te blijven. Dat een lidstaat een deel van zijn schuld annuleert is een “excellent idee, maar daarvoor hoeft men niet uit de euro te stappen” (pag. 91). Denkt men werkelijk dat de ECB haar chantage niet tegen Griekenland gebruikt zou hebben wanneer het ook eenzijdig een deel van zijn schuld had geannuleerd? ♦

Noten:

  1. Zie “German Document Floats Five-Year Greek Exit From Eurozone”, The Wall Street Journal, 11 juli 2015.
  2. Costas Lapavitsas en Heiner Flassbeck, A Programme of Social and National Rescue for Greece, www.thepressproject.gr/details_en.php?aid=82285
  3. Zie “Executive Summary of the report from the Debt Truth Committee”, juni 2015, http://cadtm.org/Executive-Summary-of-the-report.
  4. Costas Lapavitsas en Heiner Flassbeck, A Programme of Social and National Rescue for Greece, www.thepressproject.gr/details_en.php?aid=82285, van dezelfde auteurs: “The systemic crisis of the euro – True causes and effective therapies”, Rosa Luxemburg Stiftung; 2013, http://www.rosalux.de/publication/39478/the-systemic-crisis-of-the-euro-true-causes-and-effective-therapies.html
  5. Stathis Kouvelakis ,“De tijd is gekomen”, http://www.andereuropa.org/de-tijd-is-gekomen/.  
  6. F. Lordon, “La Malfaçon”, Ed. Babel, 2015.
  7. J. Sapir, “Faut-il sortir de l’euro?”Ed. Seuil, 2012, “S’il faut sortir de l’Euro” – Document de travail, 6 april 2011, https://postjorion.wordpress.com/2011/04/23/168-sapir-sil-faut-sortir-de-leuro/.
  8. “En finir avec l’Europe”, sous la direction de C. Durand, Ed. La Fabrique, 2013.
  9. L. Phillips, “Een club van bloedzuigers: over de noodzaak te breken met de Europese Unie”, http://www.andereuropa.org/een-club-van-bloedzuigers-over-de-noodzaak-te-breken-met-de-europese-unie/.
  10. “Que faire de l’Europe? Désobéir pour reconstruire”, april 2014.
  11. Zijn bijdrage aan het boek (Hoofdstuk 4) kan men ook online vinden : M. Husson, “La sortie sèche de l’euro: une triple erreur stratégique”, http://hussonet.free.fr/videstra.pdf. De geïnteresseerde lezer zal trouwens op zijn site een zeer uitgebreide reeks publicaties van diverse auteurs over Europese economie vinden, zie http://hussonet.free.fr/autreuro.htm.
  12. Michel Husson, “Euro: en sortir ou pas?”; Contretemps 19 augustus 2011, http://www.contretemps.eu/interventions/euro-en-sortir-pas.
  13. Michel Husson, La “bonne drachme”? Modeste contribution au débat sur la Grèce, A l’Encontre, 27 juli 2015, http://alencontre.org/europe/grece/la-bonne-drachme-modeste-contribution-au-debat-sur-la-grece.html
  14. Zie bv. de analyse van CRISP, ‘Agreekment’, TINA en de sociale bewegingen, http://www.andereuropa.org/agreekment-tina-en-de-sociale-bewegingen/.