Ga naar de inhoud

De fusie te boven

Gedachten over de congresperikelen van FNV Bondgenoten.Ook al lees ik soms ‘wie geen verantwoordelijkheid neemt en aan de zijlijn blijft staan, verspeelt het recht op kritiek’, hier op afstand van de alledaagse vakbondspraktijk een commentaar op de fusieperikelen van de FNV. Aanleiding is zowel de afwijzing van de fusie door een congres van FNV Bondgenoten als de aankondiging van een nieuw congres om dit besluit te kunnen corrigeren. In beide gevallen, opvallend genoeg, door de voorzitter van de FNV, Heerts, in de openbaarheid gebracht.

6 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen bij solidariteit.nl)

Alleen al de bekendmaking van dit correctiecongres bleek genoeg voor het hoofdbestuur van FNV Bondgenoten om het eerder uitgesproken aftreden te annuleren en voor Heerts aan de vermoedens van zijn vertrek een einde te maken. Mooi meegenomen was dat de statutaire status van de beoogde herziening het democratisch vuiltje – ’truc om gelijk te halen’ – schoonde. Daarmee vonden de inmiddels verspreide verklaringen en petities een democratische rechtvaardiging, zo ook de oproepen om geen congreszetel onbezet te laten. In de mêlee van deze initiatieven verlamde echter de argumentatie voor de overgang van een overkoepelende vakcentrale naar één, op sectoren steunende, vakbond. Zonder fusie leek de FNV geen bestaansmogelijkheden meer te hebben, laat staan kansen op een strijdbare beweging.

Impressie

Het tragische van wat in de media gebakkelei heet, is dat geen deelnemer aan het congres het fusieplan verwierp. Iets meer dan een derde betwistte slechts de finale uitwerking die in de voorbereidingen al enige aanpassingen had ondergaan. Onvoldoende kennelijk, zeker in een situatie waarin amendering niet mogelijk is en slechts een ja of nee telt. En zoals vaak in dit soort impasses, ontstond aan de kant van de bijna twee derde meerderheid een onderschatting van de verhoudingen en aan de andere kant bloeide de hardnekkigheid. Dat het met name over de verdeling van en controle op de ingebrachte gelden ging, is even gebruikelijk als treurig. Dat geldt overigens ook voor de kwalificaties waarmee de meerderheid de minderheid bejegende: op macht en baantjes beluste ego’s – losers, gefrustreerd en ook nog eens bejaard.

Ernstiger is dat spreekbuizen van die meerderheid zich bedienden van een klassiek bureaucratisch jargon, in de trant van: wie vertegenwoordigen die dwarsliggers eigenlijk met hun onverantwoord optreden; ze sluiten de ogen voor de (juridische) gevolgen, negeren het tijds- en gezichtsverlies; leden zullen opzeggen, verslechteringen doorgaan en werkgevers verharden. Ernstig, omdat zij dit jargon als het ware leenden van de tegenstribbelende werkorganisatie waar de ‘pilots’, ‘stappenplannen’ en ‘efficiëntieslagen’ rond zongen; uit te voeren met aanzienlijk minder mensen.
Kortom, vernieuwers die de taal spraken van het als conservatief beschouwde apparaat, waarin de betekenis van de fusie steeds meer als een mantra klonk. “Het moet, het kan, op voor het Plan!” Zo niet, dan zinken we.

Een drogreden

Met de voorgaande kanttekeningen bij de beslommeringen van FNV Bondgenoten is het belang van de fusie niet afgedaan. De ingezette, nieuwe fase van samenvoeging van afzonderlijke bonden naar een groter geheel biedt mogelijkheden tot versterking van de vakbeweging (verhoging aantrekkingskracht, verbetering interne en externe positie, invloed en zeggenschap). Met name de aanzetten tot decentralisatie in organisatie en besluitvorming kunnen een keerpunt zijn na jaren van verstard overleg, beperkte resultaten, afnemende zichtbaarheid en dalende organisatiegraad. Eindelijk kan de kloof gedicht worden tussen bestuurders en ‘professionele kaderleden’ enerzijds en het ‘gewone lid’ anderzijds, insiders tegenover outsiders. De voorwaarden zijn aanwezig, niet meer en niet minder, de slag moet nog geleverd worden.

Maar ook tijdens de actuele pogingen om uit de gerezen patstelling te komen, dwingt de realiteit. Daar dienen zich vraagstukken aan die de fusie te boven gaan en vroeg of laat van grote invloed zijn op de voortgang van de FNV.de fusie te boven2
Om te beginnen het gegeven dat de éénwording van de FNV zich beperkt tot vier, zij het drie grote, bonden. Een serieuze vraag is dan: hoe is de verhouding met de resterende bonden, dreigt een verdere verzelfstandiging of zijn er aanwijzingen dat ze ’terugkeren’? Eenheid ten koste van verdeeldheid kan toch niet de bedoeling zijn.

Een tweede vaststelling is dat noch de waardevolle komst van het gekozen Ledenparlement, noch de democratische verkiezing van de voorzitter door de leden, noch het bedrijvenwerk door organising, staat of valt met het proces naar de fusie. Ze zijn, al of niet bedongen, eerder ingevoerd. Suggereren, zoals in commentaren na het congres van FNV Bondgenoten gebeurde, dat deze stappen voorwaarts zullen stagneren bij afstel of uitstel van de fusie, is dan ook een drogreden.

De ingevoerde vernieuwingen roepen wel vragen op. Wat is de positie in het Ledenparlement van de afgevaardigden van de buiten de fusie staande bonden? Hoe zelfstandig is dat parlement, hoe afhankelijk is het van het beleidsapparaat en de bestuurders; staat de verkiezing van de laatsten al op de agenda? Voor zover het Ledenparlement naar buiten treedt, zetten de foto’s aan het denken. Het lijkt veel meer een luisterend gezelschap dat, gerangschikt in rijen stoelen, naar een podium kijkt dan een collectieve beraadslaging, waarin iedereen elkaar ziet en aan het debat kan deelnemen. Vormen zeggen immers veel over de mogelijke inhoud.

Bij organising dat al een aantal jaren praktijk achter de rug heeft, veel lof krijgt en hoge verwachtingen koestert, zijn de vragen indringend. Bijvoorbeeld, welke positie nemen bezoldigden in waar de zelforganisatie van leden uitgangspunt is? Welke initiatieven zijn er om deze methode in meer sectoren uit te breiden of zelfs te veralgemenen? En in samenhang daarmee: welke ervaringen zijn er in de snel uitdijende, geïndividualiseerde arbeidsverhoudingen zoals die gelden voor groepen zzp’ers en anderen die de flexibele productie dragen?

Vragen waarop het antwoord bekend is, zijn hinderlijk. Mocht deze retoriek ook van toepassing zijn op de hiervoor gestelde, dan zijn de gebundelde ervaringen, onderzoeksresultaten, beschouwingen en nota’s helaas niet aangekomen of buiten de openbaarheid verzeild.

Betrokkenheid en zelfstandigheid

Het meest verontrustend in de verwikkelingen rond de voorlopige afwijzing van het fusiebesluit door het congres van FNV Bondgenoten zijn, wat mij betreft, de reacties op de nee-stemmers. Niet uit morele overwegingen over uitgesproken schimpscheuten, maar wat iemand “de besmetting met het bureaucratievirus” noemde. Oftewel de samensmelting van opstelling en argumenten van de voorstanders met die van de gemiddelde, al of niet bezoldigde, vakbondsfunctionaris. Verontrustend, omdat de activisten onder hen dit type bejegening kennen uit de momenten dat zij als een minderheid met woord en daad opponeerden tegen het officiële vakbondsbeleid. Verontrustend ook, omdat deze ontwikkeling geen beleidsonafhankelijkheid garandeert en ruimte geeft aan persoonlijke en politieke voorkeuren die de vakbondsleiding decennialang als zaakwaarnemer in de overlegpolder uitventte.

Ook deze kwestie overstijgt het fusieplan. Ze geeft uitdrukking aan de kwaliteit van de vernieuwing van de FNV en stelt eisen aan de uitwerking van de idee van een activerende vakbeweging. Als deze in theorie en praktijk rust op de betrokkenheid, zelfstandigheid en activiteiten van de leden die bovendien hun directe belangen overtreffen (‘brede vakbeweging’), dan is uiteindelijk de realisatie van de fusie een technische aangelegenheid. Illusoir en risicovol zijn daarentegen de opvattingen dat de komst van de fusie de grote aanjager is of zelfs versneller naar een strijdbare vakbeweging. Dan wacht een grote teleurstelling.