Ga naar de inhoud

De grote terugslag van de neoliberale globalisering

De implosie van de neoliberale globalisering is niet alleen een moment van regressie, maar potentieel een fase van terugkeer naar zelfontwikkeling, die links zou moeten uitbuiten.

17 min leestijd

(Door Paolo Gerbaudo (*), roarmag, vertaling globalinfo.nl die rekent op uw donaties)

Dit is een bewerkte samenvatting van Paolo Gerbaudo’s boek “The Great Recoil,” net uitgebracht door Verso Books.

Het huidige politieke tijdperk kan het best worden begrepen als een “grote terugslag” van de economische globalisering. Het is een moment waarop de coördinaten van de historische ontwikkeling lijken te worden omgekeerd, waardoor veel van de veronderstellingen die de politiek en de economie de afgelopen decennia hebben gedomineerd, overhoop worden gehaald. Dit moment komt overeen met de “tweede beweging” die de socialistische economisch historicus Karl Polanyi beschreef in zijn boek De grote transformatie, wanneer fasen van kapitalistische expansie zich terugtrekken en worden beantwoord met “maatschappelijke reacties”.

Volgens Polanyi heeft de maatschappij in fasen van diepe crisis, zoals die welke door de Wall Street Crash van 1929 op gang werd gebracht, de neiging defensief op te treden en vormen van sociale bescherming op te zetten tegen een kapitalistische logica die er duidelijk niet in is geslaagd welvaart op te leveren, maar die nog agressiever wordt in haar pogingen winst te behalen. Op dit moment zijn samenlevingen verwikkeld in een proces van “re-internalisering” (terug naar interne ontwikkeling, vert) dat tot doel heeft de economie “opnieuw in te bedden” in de samenleving.

In bepaalde gevallen brengt deze tweede beweging een reactionaire drang teweeg, waarbij het conflict tussen kapitaal en arbeid wordt gepacificeerd onder auspiciën van een autoritaire corporatistische staat, zoals de fascistische bewegingen die de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw kenmerkten. Maar dit is niet de enige mogelijke uitkomst. De New Deal van Roosevelt in de Verenigde Staten en de Franse en Spaanse regeringen van het volksfront vertegenwoordigden de pogingen van links om dezelfde dilemma’s in een progressieve richting op te lossen. Om de hedendaagse politieke ontwikkelingen te vatten, is het van essentieel belang te begrijpen hoe dit moment van terugslag tot stand is gekomen, en waarom de globalisering zo fragiel is gebleken.

De economische kaart van de wereld opnieuw tekenen

Economische globalisering – de toenemende onderlinge verbondenheid van de economie op planetair niveau – is het meest bejubelde product van de neoliberale orde. In de jaren negentig en het begin van de jaren 2000 leek het een niet te stuiten fenomeen, dat zelfs de meest afgelegen uithoeken van de planeet in een wereldmarkt zou integreren. In een wereld die door vele schokken wordt geteisterd – van de COVID-19-pandemie en de daardoor veroorzaakte ontwrichting van de mondiale toeleveringsketen tot de steeds zichtbaarder wordende dreiging van de klimaatverandering – is het echter juist dit monument van de vindingrijkheid en ambitie van het neoliberalisme dat bedreigd wordt.

Al in de nasleep van de financiële crisis van 2008, en tijdens de sobere jaren 2010, hadden economen een tendens naar “slowbalization” – de vertraging van de globalisering – opgemerkt. De mondiale groei vertraagde, de buitenlandse directe investeringen daalden en zelfs de wereldhandel – een belangrijke indicator van de mondiale onderlinge verbondenheid – liep terug. De coronaviruscrisis heeft deze tendens alleen maar versterkt, met als gevolg een dip in de wereldhandel, de verstoring van wereldwijde toeleveringsketens en toenemend economisch protectionisme, te midden van toenemende tekenen van “ontkoppeling” tussen de Chinese en de westerse economie.

De globalisering werd gekenmerkt door een drang naar externalisering, die tot uiting komt in de nadruk op export, outsourcing, out-contracting en off-shoring, die samen de nadruk leggen op de “buitenkant” van de wereldmarkt. Verschillende vormen van externalisering hadden een gemeenschappelijk doel: het privatiseren van winsten en het collectiviseren van verliezen, terwijl de economie tegelijkertijd een ruimte werd die aan de controle van politieke instellingen werd onttrokken. De neoliberale externalisering heeft de economische kaart van de wereld hertekend volgens het principe van de kostenminimalisering van de productiemiddelen, vooral van de arbeid. Om op de wereldmarkten te kunnen verkopen en hun winsten te vrijwaren van belastingen, hebben bedrijven hun fabrieken verplaatst, hun arbeid uitbesteed en hun voordeel gedaan met de speciale exportzones en belastingparadijzen die overal ter wereld onder het neoliberalisme werden gecreëerd.

Het nettoresultaat is een spectaculaire toename van de ongelijkheid geweest. Een klein aantal individuen heeft enorme rijkdom kunnen vergaren, terwijl de lonen van arbeiders naar beneden zijn gedrukt; en de kloof tussen rijke, geglobaliseerde steden en een diffuse mondiale periferie die wordt geteisterd door verarming en verval, is enorm gegroeid. Het is bewezen dat neoliberale globalisering niet alleen economisch veel minder handig is dan de voorstanders ervan doen geloven, maar ook sociaal en politiek onhoudbaar is, aangezien de economische effecten ervan populistische opstanden in verschillende landen hebben aangewakkerd. In feite kan een groot deel van de hedendaagse politiek worden opgevat als een reactie tegen de gevolgen van de globalisering, een politiek die weliswaar probeert de samenleving los te maken van de globalisering, maar die nog steeds sterk verstrikt is in de langetermijngevolgen ervan.

Verenigd onder Een Wereldmarkt

​De term globalisering, die halverwege de jaren tachtig voor het eerst werd gebruikt door businessprofessor Theodore Levitt van Harvard, sloeg al snel op de geleidelijke opneming van steeds meer landen in een wereldmarkt onder auspiciën van de Verenigde Staten als de onbetwiste wereldmacht na de ineenstorting van het Sovjetblok aan het eind van het decennium. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid was bijna de gehele wereldeconomie opgenomen in een eengemaakte wereldmarkt.

De neoliberale globalisering is voortgekomen uit de puinhopen van het systeem dat was opgezet door de Overeenkomst van Bretton Woods – ondertekend in 1944 terwijl de Tweede Wereldoorlog nog woedde in Europa, China en de Stille Oceaan – die tot de jaren zeventig een strikte controle over valuta- en kapitaalbewegingen had opgelegd. Vanaf de jaren zestig begonnen de opkomst van multinationale ondernemingen en de toename van de transnationale kapitaalmobiliteit de internationale economie een nieuwe vorm te geven. De meest uiteenlopende bedrijfstakken – van autofabricage tot voedingsmiddelen en dranken, detailhandel en sociale media – werden geleidelijk gekoloniseerd door multinationals als McDonald’s, Nike, Coca-Cola en Nestlé, en meer recent digitale bedrijven als Apple, Facebook en Amazon; zij werden de publieke gezichten van de globalisering, waarvan de goederen, diensten en merken vrijwel overal op de planeet verkrijgbaar waren.

De groei van de multinationals werd vergemakkelijkt door vrijhandelsovereenkomsten die een einde hebben gemaakt aan vele belemmeringen voor de internationale handel. De oorspronkelijke Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, die in 1947 werd ondertekend door 23 landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, de VS en Frankrijk, was reeds gericht op liberalisering van de handel door verlaging van tarieven, quota en subsidies. Maar belangrijke gebieden – zoals landbouw, textiel en, het belangrijkst, diensten – vielen er echter niet onder.

De Wereldhandelsorganisatie (WTO), die in 1995 werd opgericht, ging toezicht houden op 95% van de wereldhandel, de uitwisseling van goederen en diensten over de nationale grenzen heen. In combinatie met de totstandkoming van regionale vrijhandelsovereenkomsten zoals de Mercosur in Zuid-Amerika (1991), de ASEAN-vrijhandelsovereenkomst (AFTA, waarin Zuidoost-Aziatische landen zijn opgenomen, 1992), de Noord-Amerikaanse vrijhandelsovereenkomst (NAFTA, 1994) en de toenemende integratie van de gemeenschappelijke markt in de Europese Unie, had deze organisatie tot gevolg dat steeds meer handelsbelemmeringen geleidelijk werden opgeheven. Als gevolg daarvan is de wereldhandel spectaculair gegroeid. Tussen 1985 en 2011 is de handel meer dan verdubbeld, met een gemiddelde groei van 5,6% per jaar, wat meer is dan de groei van het mondiale bbp.

De vrije handel en de opkomst van multinationale ondernemingen zijn op hun beurt sleutelfactoren geweest die de alomtegenwoordige fictionalisering van de economie hebben aangewakkerd. Op basis van de aanbevelingen van de Engelse theoreticus en “economisch diplomaat” John Maynard Keynes, was het Bretton Woods Akkoord bedoeld om de internationale kapitaalstromen te beperken, die Keynes beschouwde als een oorzaak van macro-economische destabilisatie. Vanaf de jaren zeventig echter maakte het neoliberale dereguleringsbeleid geleidelijk korte metten met alle Keynesiaanse rigiditeiten die internationale marktarbitrage en speculatie in de weg stonden. De wereldwijde kapitaalstromen zijn tussen 2000 en 2007 meer dan verviervoudigd en zijn ook na de crisis van 2008 blijven toenemen. In 2019 waren de bruto grensoverschrijdende kapitaalstromen goed voor meer dan 20 procent van het mondiale bbp: een kolossale geldrivier die een ravage kan aanrichten in landen die te maken krijgen met een plotse instroom en uitstroom.

Deze economische tendensen gingen gepaard met een geleidelijke verzwakking van het systeem van sociale bescherming dat tijdens het sociaal-democratische tijdperk was ontwikkeld. In de naoorlogse jaren beleefde het kapitalistische Westen een gouden tijd van groei en stijgende productiviteit; de vraag werd op peil gehouden door Keynesiaans geïnspireerde overheidsuitgaven, terwijl de lonen bleven stijgen, opgedreven door sterke vakbonden. Maar dit zou niet blijven duren. Zelfs op het Europese vasteland, waar de sociaal-democratie in de jaren tachtig en negentig de boventoon bleef voeren, werden de sociale voorzieningen teruggeschroefd en steeds meer afhankelijk gemaakt van het zoeken naar werk. Het zogenaamde “pact tussen arbeid en kapitaal” van de naoorlogse periode, dat tot stand was gekomen uit angst voor de Sovjet-Unie en dat een stijgende levensstandaard voor de werknemers garandeerde, werd aldus geleidelijk ontmanteld.

Het modewoord “globalisering” diende om deze verschillende economische “hervormingen” de allure van een beschavingsproject te geven. In het Noorden van de wereld, en in niet al te verschillende bewoordingen ook in landen in het Zuiden met een veel slechtere machtsverhouding ten opzichte van het bedrijfsleven, werd alom verkondigd dat globalisering niet alleen bedrijven efficiënter zou maken en daardoor consumenten gelukkiger; globalisering zou regeringen ook dwingen om af te zien van onhoudbare uitgaven voor tekorten en van steun van de belastingbetaler voor falende industrieën, waardoor een effectieve “externe dwang” zou worden gecreëerd om irrationele en verkwistende economische praktijken tegen te gaan. Verzet tegen globalisering zou gezien de dynamiek als reactionair of nostalgisch worden bestempeld. Het enige wat politici konden doen, was de globalisering in goede banen leiden door de nationale economieën exportvriendelijker en mondiaal concurrerender te maken.

Globalisering in scherven

In de huidige duistere atmosfeer, waarin samenlevingen in meerdere systeemcrises tegelijk zijn verwikkeld en de globalisering op haar retour is, kunnen we deze schitterende beloften dankzij de wijsheid achteraf met een koeler oog beoordelen. Het is waar dat globalisering positieve resultaten heeft gehad in opkomende economieën. De integratie van China en andere ontwikkelingslanden in de wereldmarkt heeft honderden miljoenen mensen aan de armoede op het platteland onttrokken en een aanzienlijke middenklasse doen ontstaan. De wereldwijde groei onder het neoliberalisme (1979-2008) was echter aanzienlijk lager dan de groei onder het keynesianisme van het Bretton Woods-tijdperk (1946-71), met zijn vaste wisselkoersen en beperkte kapitaalmobiliteit.

De globalisering heeft bijgedragen tot een spectaculaire toename van de sociale ongelijkheid, die nog wordt vergroot door de enorme schaal waarop de economie nu opereert. In 2020 werd gedocumenteerd dat 2.153 miljardairs meer rijkdom bezaten dan de 4,6 miljard mensen die samen 60 procent van de wereldbevolking uitmaken. Samen bezitten zij 10 biljoen dollar, en Jeff Bezos, een van de rijkste mensen ter wereld, zal naar verwachting in de jaren 2030 de eerste biljonair ter wereld zijn. In feite zijn de lonen in Amerika en Europa al lang gestagneerd; het aandeel van de arbeid in het nationaal inkomen is sinds 1990 gestaag gedaald, terwijl het aandeel van het kapitaal is gegroeid en toegenomen. In deze context wordt globalisering niet langer gezien als een kracht voor welvaart, maar als de voornaamste bron van vele bedreigingen die het welzijn van de samenleving in gevaar hebben gebracht.

De financiële deflagratie van 2008 veroorzaakte een Grote Recessie die leidde tot groeiende werkloosheid, stagnerende lonen en miljoenen mensen die hun huur of hypotheek niet meer konden betalen. Openbare diensten werden tot op het bot uitgekleed onder het mom van bezuinigingen, wat leidde tot kinderarmoede, en nu tot honderdduizenden onnodige sterfgevallen als gevolg van onvoorbereidheid op de pandemie, temidden van een landschap van verwoeste onderwijs- en welzijnsdiensten. Macro-economisch gezien is de crisis als gevolg van het coronavirus in 2020 veel erger dan de inzinking in 2008 en meer vergelijkbaar met de Grote Depressie van de jaren dertig van de vorige eeuw. In 2020 is het bbp in de OESO-landen met iets minder dan 10 procent gedaald – iets wat sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer is voorgekomen. Neoliberalen houden vol dat dit slechts een hobbel in de weg is, maar het is duidelijk dat deze crisis een existentiële uitdaging vormt voor de globalisering zoals wij die kennen.

Na de vertraging van de mondiale economische integratie in de jaren 2010 zullen we waarschijnlijk een fase van regelrechte “deglobalisering” meemaken – een wereldwijde stuiptrekking die resulteert in een blijvende vermindering van de mondiale economische verwevenheid: logistieke ketens worden korter, bedrijven verplaatsen hun activiteiten naar andere landen en nationale economische interventies nemen in aantal toe. Op lange termijn zou deze tendens kunnen leiden tot markten die meer gericht zijn op specifieke landen en hun onmiddellijke geografische regio, teneinde een grotere economische en ecologische “veerkracht” te verzekeren.

De problemen waarmee de globalisering te kampen heeft, zijn paradoxaal genoeg een product van haar eigen succes – een gevolg van het feit dat zij de hele planeet heeft verzadigd nadat zij het ene land na het andere in haar baan heeft getrokken. Er zijn nu geen nieuwe markten meer te ontsluiten. De kledingfabrieken aan de Buriganga rivier in Bangladesh en de meubelfabrieken rond Ho Chi Minh City in Vietnam – enkele van de meest recente plaatsen van mondiale integratie – markeren ook de symbolische grens van de expansie van het neoliberale kapitalisme. Deze Aziatische landen behoren tot de laatste die in de wereldmarkt zijn geïntegreerd, en ook tot de landen waar de vrije markt nog steeds een hoge populariteit geniet. Maar zij staan ook in de rij om enkele van de meest verwoestende gevolgen van de kapitalistische globalisering te dragen, waaronder de stijging van de zeespiegel, die deze landen de komende decennia bijzonder hard zal treffen.

Bovendien betekent de groeiende geopolitieke concurrentie tussen China en de VS dat een fundamentele voorwaarde voor de ongebreidelde economische globalisering – de ongeëvenaarde macht van de VS – nu op losse schroeven staat. Sommige investeerders hopen dat digitale technologieën het kapitalisme nieuw leven zullen inblazen en een onontgonnen ruimte zullen openen waarin het kan gedijen, een intensivering van de productiviteit en de uitbuiting die het onvermogen van verdere ruimtelijke uitbreiding compenseert.

Anderen kijken naar de “wetteloze zee”, waar libertarische miljardairs als Peter Thiel autonome drijvende steden willen stichten. Weer anderen richten hun blik op de hemel – gericht op de maan, Mars en andere planeten en asteroïden die onder meer Tesla-oprichter Elon Musk hoopt te ontginnen en op een dag zelfs te koloniseren. Intussen dreigt het mondiale kapitaal echter te stikken in een wereld waarvan het elke uithoek heeft gekoloniseerd.

Regressie of Internalisering?

De huidige crisis van de globalisering heeft veel echo’s van Polanyi’s analyse en zijn bespreking van het gevoel van “blootstelling” dat door kapitalistische roofzucht wordt veroorzaakt. De drang naar externalisering van het neoliberale kapitalisme, met zijn geo-economische ontwrichtingen en de aftopping van barrières en regulerende instellingen, heeft arbeiders en burgers blootgesteld aan een aantal economische stromen waartegen zij weinig controle menen te hebben, hetgeen een perceptie kweekt die kan worden omschreven als “agorafobie” – een angst voor open ruimten.

​We leven in een agorafobische wereld omdat globalisering niet langer wordt gezien als een zee van mogelijkheden die elke weldenkende burger met enthousiasme zou moeten aanboren en waar de besten voor hun inspanningen zullen worden beloond. De globalisering wordt steeds meer gezien als een wetteloze en onstuimige oceaan die wordt bevolkt door monsters en wordt geteisterd door zeerovers die regelmatig aanvallen uitvoeren op werknemers en lokale gemeenschappen. Mondiale stromen van financiën, handel, diensten, informatie en mensen, door neoliberale economen geroemd als bronnen van economische welvaart, worden nu vaak gezien als plagen waartegen men zich moet verdedigen.

Dit gevoel van kwetsbaarheid geldt ook voor andere gebieden van onze dagelijkse ervaring, zoals de sociale media, die ons hebben blootgesteld aan publieke controle en aan het onbewust extraheren van onze gegevens, waardoor velen zich er therapeutisch uit terugtrreken, tijdelijk of voorgoed. Zelfs het reizen over de hele wereld, dat lange tijd werd gevierd als een kans om ontdekkingen te doen en zakenrelaties aan te knopen, wordt nu gezien als een middel om de verspreiding van virussen te versnellen, terwijl de wereldhandel heeft geleid tot bedreigingen voor de bioveiligheid door invasieve niet-inheemse soorten.

Het mondiale kapitalisme heeft een verdubbelde externalisering op gang gebracht. Vrijwel alle aspecten van ons dagelijks leven, onze steden en onze sociale relaties worden tot handelswaar gemaakt: vrije kamers die via Airbnb worden verhuurd; werkuren die te koop worden aangeboden op Amazon Turk of in dienst van voedselbezorgingsbedrijven; al ons gedrag op sociale media dat wordt bijgehouden en herbestemd als een kans om onze ogen als doelwit te benutten. Het gevoel van blootstelling dat voortvloeit uit deze situatie van marktkolonisatie van vrijwel alle gebieden van menselijke activiteit, veroorzaakt nu zijn eigen negatieve terugkoppelingseffect, als reactie op de “backlash” van de globalisering om te verwijzen naar deze en soortgelijke verschijnselen. Er werd betoogd dat mensen als Donald Trump een gevaarlijk moment van ommekeer betekenen ten opzichte van een lang traject van culturele vooruitgang onder auspiciën van de neoliberale globalisering. Hoewel het waar is dat populistisch rechts een poging inhoudt om de gedeeltelijke overwinningen die de laatste decennia zijn geboekt op het gebied van burgerrechten en culturele tolerantie uit te hollen, slaagt het idee dat het huidige moment louter een achteruitgang is er niet in om de verschillende facetten van het huidige moment te vatten.

In plaats van een beweging terug, zien we op dit moment ook een beweging naar binnen, zoals het een moment van implosie betaamt. Het is een fase van internalisering, om Polanyi’s woorden te gebruiken; een moment dat draait om de poging om economische processen opnieuw in te bedden in sociale en politieke instellingen. Nadat de neoliberale globalisering de koers aandreef van externalisering als middel om de winsten te vergroten en de politieke controle te verminderen, lijkt de hedendaagse realiteit nu de tegenovergestelde kant op te gaan.

Staatsinterventionisme, dat lange tijd door neoliberalen werd veroordeeld, komt nu hevig terug te midden van massale uitgaven en investeringsprogramma’s, en landen als de VS kijken met een mengeling van minachting en afgunst naar het voorbeeld van het Chinese kapitalisme en de manier waarop het het westerse neoliberale kapitalisme in vele opzichten heeft overtroffen. Bovendien wijzen deskundigen op een gedeeltelijke renationalisatie en regionalisering van het economisch systeem. Geconfronteerd met de crisis in de toeleveringsketen die is aangewakkerd door de COVID-19-crisis, hebben landen geprobeerd hun toeleveringssysteem gedeeltelijk te heroriënteren om het minder vatbaar voor misslagen en risico’s te maken.

Deze nieuwe post-globalistische wereld houdt vele risico’s in van afsluiting en teruggang, zoals die worden vertegenwoordigd door het tribale en chauvinistische discours van populistisch rechts. Positief is echter dat zij ook een kans biedt om economische processen opnieuw op de rails te zetten en een beter compromis te vinden tussen planetaire economische integratie en politieke en territoriale controle. Het is bijvoorbeeld gemakkelijker voor werknemers om zich te organiseren en hogere lonen te eisen wanneer de dreiging van verplaatsing van de productie niet meer zo sterk is als in de hoogtijdagen van de neoliberale globalisering. Een meer vastgelopent kapitalisme biedt arbeiders en sociale bewegingen meer mogelijkheden om concessies van machthebbers af te dwingen.

Links zou moeten accepteren dat de politieke omstandigheden zijn veranderd, om de nieuwe kansen die zich nu voordoen te benutten. De komende jaren zullen ongetwijfeld een moment van experimenteren en uitvinden worden, omdat deze concurrerende tendensen steeds meer tegenover elkaar zullen komen te staan.

—————————-

(*) Paolo Gerbaudo is socioloog en politiek theoreticus aan King’s College London. Hij is de auteur van Tweets and the Streets (Pluto, 2012), en The Mask and the Flag (Hurst, 2016), The Digital Party (2019), en The Great Recoil: Politics After Populism and Pandemic (2021).