Ga naar de inhoud

De pensioenen en de rente – analyse

Marx en het einde van het neoliberalisme: De rente is in het pensioendebat van doorslaggevende betekenis, lijkt het. Het gaat, naast de omstreden rekenrente, ook over de rente als economisch begrip. Bij een bijeenkomst van het kernteam van de actiecomités ‘pensioenen’, beweerde tot mijn lichtelijke verbazing FNV-onderhandelaar Tuur Elzinga dat de rente wel eens blijvend laag zou kunnen zijn. Daarbij verwees hij naar de economische theorie van Karl Marx. Heeft Tuur gelijk?

7 min leestijd

(Door Sjarrel Massop, oorspronkelijk verschenen op solidariteit foto: bankrun in Verenigde Staten, publiek Domein wikicommons)

In een tweede artikel in deze ronde (396 extra 4) tracht ik een bijdrage te leveren aan de conferentie die de sectoren Senioren van de FNV aanstaande 11 december organiseren. De problematiek van de rente staat daar centraal, dus vraag ik me af wat het pensioenstelsel kan redden als dat niet via de rente gaat.

Vermogen en kapitaal

Marx maakte een onderscheid tussen vermogen en kapitaal en is na 1864 consequent de term ‘arbeidsvermogen’ gaan gebruiken. Hij ziet het begrip ‘vermogen’ als een bron van economische accumulatie – groei – met de menselijke arbeid als voornaamste bron. Let op: niet de enige bron. Een volgende belangrijke term van Marx is ‘kapitaal’. Hij ziet dat als de materiële toepassing van vermogen om accumulatie te realiseren. Dat proces van vermogensgroei kan op twee manieren plaatsvinden.

1) Onteigening als rentevorm. De feodale landheer in de Middeleeuwen nam land in bezit. De boeren bewerkten het en haalden de oogst binnen. Omdat het land van de landheer was, moesten de boeren een tiende deel van de opbrengst aan hem afstaan. Dat werd grondrente genoemd. In het Groene Hart zijn er nog straten die de Tiendweg heten. Marx noemt deze onteigening de oorspronkelijke accumulatie.

2) Behalve dat de landheer zijn opbrengst in de vorm van de rente gebruikte voor zijn eigen heerlijkheid en consumptie, hield hij een deel over. Hij kon dat gebruiken om de bewerking van het land door de boeren te verbeteren. Hij zette zijn vermogen uit rente om in kapitaal. In bruikleen verstrekte hij aan de boeren ploegen, zeisen en dorsvlegels ter verbetering van het productieproces en ter verhoging van de opbrengsten. Dit proces van vergroten van het vermogen heet: exploitatie, daarin wordt vermogen omgezet in kapitaal.

Een kleine, niet onbelangrijke, tussenstap is de ‘samengestelde groei’ (compound growth) die specifiek gaat over de rente en de vermogensgroei. Uitgewerkt door David Harvey. (*1) Hij noemt het accumulatie door onteigening. Wordt de rente niet geïnvesteerd in productiemiddelen, maar alleen gebruikt om het vermogen te vergroten, dan ontvangt de eigenaar dus rente over rente. Op die manier kan een vermogen in redelijk korte tijd astronomisch groeien. In zekere mate is dat het geval met het pensioenvermogen. Duidelijk is ook dat hoe hoger de rente, des te sneller het pensioenvermogen zal groeien.

Kapitaal

Hoe werkt de accumulatie door middel van exploitatie? En wat is de relatie tot de rente? Exploitatie vindt pas plaats, wanneer het vermogen omgezet wordt in kapitaal dat aan de slag gaat. Zo krijgt de boer een schep van de landheer waarmee hij driemaal meer produceert dan zonder schep. De opbrengst is dus ook drie maal groter. Omdat de boer nog steeds een tiende deel moet afdragen aan de landeigenaar, is de opbrengst voor de landheer dus ook drie maal zo groot. De arbeidsproductiviteit van de boer is dus door het gebruik van het gereedschap met 30 procent gestegen. Iedereen blij, want ook de boer heeft een grotere opbrengst. In dit proces is de landeigenaar kapitalist geworden en in feite de eigenaar van het productieproces van de boer. Wat heeft die kapitalist daarvoor nodig? Ten eerste, productiemiddelen, zoals grond, gereedschappen, gebouwen en grondstoffen (zaad om te zaaien). Marx noemt dit het constante deel van het kapitaal (c). Constant, omdat dit deel van het kapitaal niet in staat is ‘zelf’ productie voort te brengen. Daarvoor en dat is ten tweede, is de menselijke arbeid nodig. Dit noemt Marx het variabele deel van het kapitaal (v).

de pensioenen en de rente2

te vinden in Gouda: Lange Tiendeweg

De verhouding tussen deze twee vormen van kapitaal, c/v, noemt Marx de organische samenstelling van het kapitaal. Met de groei van het constante kapitaal (c) door de aanschaf van productiemiddelen zoals de schep, stijgt die organische samenstelling. De kapitalist wil nu eenmaal uit het productieproces meer halen dan dat hij erin steekt, Marx noemt dit de meerwaarde. Dat kan alleen, doordat hij het variabele deel van de arbeid exploiteert. Door zijn arbeid, schept de boer meer arbeid dan dat hij als opbrengst (loon) mag houden.

Winstvoet

Een gevolg van de verbetering van de arbeidsproductiviteit is dat de boer minder arbeid hoeft te verrichten om een gelijke productie te maken. De kapitalist gaat echter vanwege de technologische ontwikkeling verder, blijft investeren en koopt bijvoorbeeld een grote trekker, een combine en kunstmest. Het rendement wordt steeds hoger, maar er is steeds minder arbeid nodig. Voor dat verschijnsel heeft Marx een formule opgesteld die hij de winstvoet noemt.

Deze winstvoet (p: profit of winst) is de verhouding (breuk) tussen de meerwaarde (m) die de kapitalist binnenhaalt (boven de streep) en het totale kapitaal (c+v) dat hij inzet (onder de streep). In formule: p= m/c+v.

Stel de situatie dat de meerwaarde 100 is en het constante en variabele kapitaal elk ook 100, dus samen 200. Dan is de winstvoet 100/200 is 50 procent. Stel dat de kapitalist vervolgens 100 extra investeert in constant kapitaal (technologische vernieuwing) en de meerwaarde en het variabele kapitaal hetzelfde blijven, dan gaat de winstvoet naar 100/300, dus 33 procent. Deze dalende overgang (in het voorbeeld: van de helft naar een derde) noemt Marx de tendentiële daling van de winstvoet. De winst heeft dus de neiging te dalen door de investering in meer constant kapitaal als gevolg van de technologische ontwikkeling. De intensieve landbouw en de mega stallen zijn daar treffende illustraties van.

Pensioenvermogen

Wanneer een kapitalist behoefte heeft aan vermogen om te investeringen, maar daarover niet beschikt, kan hij het lenen bij een bank of bijvoorbeeld een pensioenfonds. Die berekenen daar een rente over – een vorm van oorspronkelijke of primitieve accumulatie. Immers het (pensioen)fonds bemoeit zich niet met het productieproces van de kapitalist. Deze behoefte aan vermogen kan zich niet onttrekken aan de werking van de markt. Dus hoe groter de vraag, hoe hoger de rente. De vraag naar vermogen is groot als de winstverwachtingen van de kapitalist met zijn productieproces groot zijn. De vraag beweegt dus mee met de ontwikkeling van de economie.

de pensioenen en de rente4

Foto New Yorkse beurs Black Tuesday Oct 29, 1929

De overheid kan hierin sturen door de rente kunstmatig, bij wet, laag te houden en z0 de kapitalisten aan te sporen meer geld te lenen en de productie uit te breiden. Maar merkwaardig genoeg, doen kapitalistische bedrijven dat niet meer. Sinds de vorige crisis rond 2008 probeert dan ook de overheid door een lage rente de kapitalisten tot productie-investeringen te stimuleren. Maar die doen dat niet, omdat hun winstverwachtingen, deels ook door de tendentiële daling van de winstvoet, laag zijn. Ze beschikken over voldoende vermogen om de bestaande productieprocessen van kapitaal te voorzien. De verwachting dat dit niet van voorbijgaande aard is, deel ik met Tuur Elzinga. Het gaat om een blijvend probleem voor het sociale, politieke en economische systeem van het kapitalisme. De rente blijft laag en dat heeft gevolgen voor het pensioenvermogen.

Toch groeit dat vermogen in Nederland nog altijd, omdat risicovolle beleggingen een redelijk goed rendement voortbrengen. Het is echter zeer de vraag of deze beleggingen de samenleving als geheel goede diensten bewijzen. Door pensioenfondsen wordt nog steeds belegd in de wapenindustrie, waarmee de vraag gesteld is of deze beleggingen duurzaam zijn.

Conclusie

Onder kapitalistische verhoudingen, lijkt mij, dat het pensioenvermogen bedreigd wordt. Beide vormen van accumulatie, onteigening en exploitatie, zijn aan het opdrogen. De marktrente zal niet of nauwelijks stijgen (denk bijvoorbeeld aan Japan). Het overheidsbeleid gericht op een lage (reken)rente zet geen zoden aan de dijk. Inmiddels is duidelijk dat de Nederlandse overheid geen duimbreed afwijkt van een lage rente. Dus is de zoektocht urgent naar een andere vorm van beheer van het pensioenvermogen om rendementen zeker te stellen.

(*1) Zie: extra 311-2 – 18 september 2016.