Ga naar de inhoud

Een Aanval van Autonomie: Over de ‘Botsing der Beschavingen’ als moderne familieruzie

Een filosofisch traktaat over modern fundamentalisme. Geen makkelijke kost.

21 min leestijd
Placeholder image

Tegen het conservatisme van de moderniteit
De crisis van onze cultuur, de westerse moderniteit, concentreert zich in toenemende mate in het probleem van autonome subjectiviteit en haar relatie to wat het subject niet is, dwz. het andere, het non-identieke, alteriteit…
Enerzijds ligt autonomie ten grondslag aan het progressieve karakter van de Verlichting en in het verlengde daarvan de moderniteit als een kritisch-emancipatoire beweging. Het autonome subject is slechts gebonden aan normen en wetten die het zichzelf vrijwillig oplegt, en heeft in die zin het vermogen, het recht en zelfs de plicht om de geldigheid van externe autoriteiten zelf te beoordelen en te beslissen. In sociaal-politiek opzicht impliceert een dergelijke autonomie: democratie, zodanig dat elk individu meebeslist in de wetgeving van het collectief dat in die zin zelfwetgevend is.
Ondanks of juist dankzij deze goedbedoelende progressiviteit, wordt de moderniteit in toenemende mate aangevallen in haar hart, het principe van autonomie zelf. De dreiging manifesteert zich in twee vormen die opvallend genoeg allebei vooral vanaf de jaren \\\\\\\’60 acief zijn. Enerzijds is er de theoretische dreiging van de in brede zin \\\\\\\’postmoderne\\\\\\\’ filosofie, die haar pijlen richt op het \\\\\\\’subjectcentrisme\\\\\\\’ van de moderniteit: het autonome subject kan geen recht doen aan de waardigheid van iets anders dan zichzelf (Levinas, Adorno, Lyotard, etc.); bovendien wordt zijn vermeende zelfstandigheid door het andere ontmaskerd als zijnde schijn, de illusie van autonomie ter maskering van een structurele heteronomie (Adorno, Althusser, Foucault, Lacan, etc.). Anderzijds is er de bijzonder praktische dreiging van het anti-moderne moslim-fundamentalisme dat autonomie en democratie verwerpt als westerse illusies, in naam van de heteronome onderwerping aan Allah. Zoals bekend is de \\\\\\\’Islamitische dreiging\\\\\\\’ dermate reëel geworden dat er sprake lijkt te zijn van een heuse Clash of Civilizations (aldus Samuel Huntington): een cultureel en in toenemende mate ook militair conflict tussen elkaar wezensvreemde beschavingen, de westerse moderniteit vs. de anti-moderne cultuur van de Islam.
Nu doet zich de verwarrende situatie voor dat de praktische aanval op de moderniteit de kracht van de theoretische aanval ondermijnt. Met critici als Habermas kan men de postmoderne filosofie verwijten dat zij door autonomie als zodanig te verwerpen, elk perspectief op kritische emancipatie onmogelijk heeft gemaakt, zo zichzelf als kritische theorie ondergravend. Daarmee levert de postmoderne filosofie ons weer uit aan het geweld van heteronomie waarvan de Verlichting ons juist wilde emanciperen. Ethiek als onconditionele verantwoordelijkheid voor de Ander is mooi en aardig, maar wat als de Ander kwaad wil en mogelijk in het bezit is van massavernietigingswapens? Het gaat misschien te ver om te zeggen dat de postmoderne filosofie de weg heeft vrijgemaakt voor fundamentalisme en terrorisme, maar door haar aanval op autonomie kan zij er evenmin iets tegenin brengen.
Zo kan het lijken dat om het kritisch-emancipatoire potentiaal van de westerse moderniteit te redden, zij beschermd moet worden tegen haar postmoderne critici, zij die haar van binnenuit verzwakken en corrumperen. \\\\\\\’Moderne conservatieven\\\\\\\’ stellen daarom met nadruk dat het progressieve karakter van de moderniteit slechts uit het multiculturale moeras van relativisme getrokken kan worden door een dogmatisch poneren van haar universele superieuriteit vis-à-vis andere culturen. Slechts door de kern van de Verlichting te immuniseren voor kritiek, lijkt haar kritische houding geconserveerd te kunnen worden. Zo bleek het mogelijk voor neoconservatieven om zich te profileren als de echte progressieven, de erfgenamen van de Verlichting: een conservatisme van de moderniteit als beste garantie voor progressiviteit. Overtuigd van hun gelijk trekken Bush, Blair en Balkenende ten aanval in de \\\\\\\’Botsing der Beschavingen\\\\\\\’ als de \\\\\\\’reddertjes\\\\\\\’ van onze beschaving.
In het volgende wil ik enkele vraagtekens en kanttekeningen plaatsen bij deze neoconservatieve inschatting van de huidige situatie. De \\\\\\\’Botsing der Beschavingen\\\\\\\’ kan dan ook geen reden zijn om de moderniteit te immuniseren voor kritiek, wat immers zoveel is als de kritische houding opheffen om haar te beschermen. Veeleer moet de dreiging van met name het moslim-fundamentalisme voor het moderne Westen eens aanleiding zijn tot kritische zelfbespiegeling, om het gezicht van ons eigen cultuur eens te bestuderen in het gebivakmutste Gelaat van de kwaadwillende Ander. Als we in die spiegel durven kijken, dan zien we dat het moslim-fundamentalisme niet zo vreemd is aan de moderniteit als wij geneigd zijn te denken.

De exclusieve logica van moderne autonomie…
Het moslim-fundamentalisme is tegengesteld aan de westerse moderniteit in die zin dat het autonomie en democratie afwijst in naam van de Islam. Deze afwijzing van moderne autonomie is zelfs constitutief voor het fundamentalisme voor zover het de westerse moderniteit moet buitensluiten om zichzelf te kunnen zijn. Religieuze heteronomie vereist de actieve en soms gewelddadige negatie van autonomie. Dat wil zeggen, terreur tegen het Westen is de ultieme zelfbevestiging van de fundamentalist: door in de zelfmoordaanslag niet alleen westerse burgers maar ook zichzelf te offeren, bewijst de terrorist, door zijn absolute minachting voor individuele autonomie, zijn totale trouw aan de Islam.
Deze sociale functie van terreur tegen anderen als middel tot collectieve zelfbevestiging wordt ten aanzien van het moslim-fundamentalisme vaak opgemerkt, bijvoorbeeld door Benjamin Barber: \\\\\\\”Self-determination has at times amounted to little more than other-extermination.\\\\\\\” (1995: 11) Maar wat dan meestal (ook door Barber) niet wordt opmerkt is dat het fundamentalisme in dat opzicht niet vreemd is aan het Westen, maar juist het basispatroon van moderne autonomie herhaalt: de exclusieve logica van zelfbepaling door uitsluiting van iets anders. Dat is een kernpunt van de postmoderne kritiek op het subjectcentrisme van moderne autonomie: haar allergie voor alteriteit. Het autonome subject is voor zichzelf de enige bron van normativiteit en als zodanig noodzakelijk blind voor de intrinsieke waarde van iets anders: het kan de invloed van het andere slechts ervaren als een heteronome aantasting van zijn vrijheid, een obstakel dat geëlimineerd moet worden. Het andere heeft voor dit subject slechts waarde voor zover het gewaardeerd wordt, voor zover het andere past in zijn project, in het subjectieve \\\\\\\’ontwerp van zijn mogelijkheden\\\\\\\’. Dat is de gevoelige onderbuik van moderne autonomie, de donkere keerzijde van haar kritische houding: het feit dat het subject alleen autonoom kan zijn door geweld tegen iets anders. Barbers opmerking ten aanzien van Jihad – \\\\\\\”Self-determination has at times amounted to little more than other-extermination\\\\\\\” – geldt dan ook niet minder voor McWorld, de westerse globalisering. Het resultaat is een zich vertakkende structuur van hiërarchische tegenstellingen waardoor het autonome subject zichzelf als de superieure pool poneert via de negatie van het inferieure andere: subject-object, hoog-laag, binnen-buiten, geest-lichaam, rede-waanzin, man-vrouw, homo-hetero, normaal-abnormaal, licht-donker, blank-zwart, autochtoon-allochtoon, beschaafd-primitief, kapitaal-arbeid, etc. De reële rijkdom aan verschillen wordt zo gereduceerd tot simpele, manicheïstische schema\\\\\\\’s in dienst van het – vooral westerse – subject.

…en haar materiële praktijken: Uitsluiting, overheersing, exploitatie
Het gaat hier om subjectiviteit in het algemeen, niet alleen om individuele subjecten, maar ook om de collectieve subjectiviteiten van groepen die \\\\\\\”wij\\\\\\\” kunnen zeggen, van families, verenigingen, bendes, beroepsgroepen en sociale klassen tot en met hele naties en culturen. De exclusieve logica van moderne autonomie werkt op dit collectieve niveau via wat René Girard het \\\\\\\’zondebok-mechanisme\\\\\\\’ noemt: het projecteren van interne sociale spanningen op vreemdelingen als de schuldigen die \\\\\\\’geofferd\\\\\\\’ moeten worden om de sociale cohesie te herstellen. Deze sociale dimensie van moderne autonomie maakt duidelijk dat haar exclusieve logica \\\\\\\’echte\\\\\\\’, dwz. materiële effecten heeft die zich manifesteren via materiële praktijken van uitsluiting en overheersing, zoals heksenvervolging, antisemitisme, seksisme, slavernij, apartheid, kolonialisme tot en met hedendaags, cultureel racisme. De materiële praktijk van moderne autonomie bij uitstek is echter kapitalisme, dat niet slechts historisch ten nauwste met de opkomst van moderne autonomie samenhangt, maar altijd ook in haar naam wordt gerechtvaardigd als zijnde het economisch systeem waarin individuele vrijheid de meeste ruimte zou krijgen. In het kapitalisme definieert het subject zich middels zijn bezit en verhoudt het zich tot het andere als hetzij concurrent, hetzij productiemiddel – een vorm van subjectiviteit die we in navolging van Alisdair MacIntyre \\\\\\\’possessive individualism\\\\\\\’ kunnen noemen.

De terreur van democratie
Terug naar het moslim-fundamentalisme – dat dus niet echt vreemd is aan het Westen, maar in zijn terreur ertegen juist expliciet maakt wat er gewoonlijk verborgen blijft, namelijk de duistere kant van moderne autonomie, haar exclusive logica van zelfbepaling door uitsluiting van het andere. Het fundamentalistisch terrorisme is de naakte vorm van de terreur die inherent is aan moderne autonomie, de terreur tegen het andere. Deze \\\\\\\’terreur\\\\\\\’ is niet slechts een dramatiserende metafoor; het gaat om iets zeer reëels dat letterlijk voelbaar is in materiële praktijken van uitsluiting en overheersing. Terrorisme is dan ook een specifiek westerse uitvinding, om precies te zijn een uitvinding van de Franse Revolutie toen deze ontaardde in het zgn. Bewind van Terreur, de Jakobijnse regering die – om de Revolutie te beschermen tegen \\\\\\\’contrarevolutionaire krachten\\\\\\\’ – 40.000 mensen liet ombrengen. Het ging hier – nota bene – om dé Revolutie in naam van vrijheid, gelijkheid en broederschap, waarin moderne autonomie en democratie voor het eerst als universeel-menselijke idealen werden verkondigd en verdedigd. Sindsdien is terrorisme een beproefde tactiek van o.a. links-radicale bewegingen die zich beroepen op absolute (individuele of collectieve) autonomie: het \\\\\\\’individueel terrorisme\\\\\\\’ van de anarchisten, de Rode Terreur van de Bolsjewieken, de aanslagen van de RAF en de Rode Brigades, ook de moord op Pim Fortuyn past in deze traditie (gezien de achtergrond van de dader).
Dat zulk revolutionair terrorisme samenhangt met moderne autonomie werd reeds opgemerkt door Hegel in zijn analyse van de Franse Revolutie in de Phänomenologie des Geistes. In de sectie getiteld Absolute Freiheit und der Schricken (1986 [1807]: BB, III), betoogt Hegel dat absolute collectieve autonomie, dwz. de democratische uitdrukking van alle particuliere willen in één universele wil (Rousseau\\\\\\\’s volonté general), noodzakelijk leidt tot een spanning tussen het universele en het particuliere, in die zin dat particuliere individuen zich nooit volledig in deze universele wil kunnen herkennen – elk individu is immers uniek. De Staat als \\\\\\\’executeur\\\\\\\’ van de universele wil verkeert daarom altijd op voet van oorlog met haar eigen burgers: zij kan de verschillende particuliere afwijkingen van het universele slechts ervaren als bedreigingen die geëlimineerd moeten worden, zeker in tijden van crisis. Zo produceert collectieve autonomie in zichzelf de Fremdkörper die zij moet buitensluiten om zich te kunnen laten gelden.

De moderne cultus van de dood
In het licht van de analogie tussen collectieve en individuele subjectiviteit, moet bovendien iets dergelijks gelden voor individuele autonomie. Zo heeft Hegels argumentatie ten aanzien van absolute democratie haar pendant in zijn analyse van persoonlijke vrijheid. Ook bij Hegel staat het autonome subject, begrepen in navolging van Kant, boven zijn biologisch bestaan: het laat zich niet beheersen door onmiddellijke neigingen (wat heteronomie zou zijn), maar alleen door de eigen Rede waaraan alle natuurlijke driften onderworpen moeten worden, inclusief de fundamentele levensdrift. Hegel concludeert derhalve dat het subject zijn vrijheid slechts kan bewijzen Рtegenover anderen ̩n tegenover zichzelf Рdoor te bewijzen dat het niet aan zijn biologisch bestaan hangt, dwz. door zijn leven op het spel te zetten en uiteindelijk Рalsof het niets is Рte verliezen. De dood als hoogste vorm van vrijheid!
De gangbaarheid van deze absurde doodsverachting in de moderne filosofie getuigt van de dominantie van de Kantiaanse autonomie. Allereerst natuurlijk bij Kant zelf, de profeet van de Eeuwige Vrede, voor wie niettemin een oorlogje af en toe nodig was om mensen de minderwaardigheid van hun aardse bestaan bij te brengen. Van hetzelfde zwarte laken een pak is Heidegger\\\\\\\’s analyse van het Sein-zum-Tode als het eigentliche Dasein, gebanaliseerd tot het existentialistische smoesje van zelfmoord als de vrije handeling bij uitstek. Wat deze morbiditeit van moderne autonomie toont is dat het andere dat het subject moet onderwerpen om autonoom te kunnen zijn, niet slechts van buiten komt, maar blijkbaar ook van binnen zit, als door een internalisering van het zondebokmechanisme: om totale zelfbeheersing te bereiken, produceert het subject in zichzelf de natuur die bedwongen moet worden.
Voor zover mensen sociale wezens zijn en hun autonomie ontstaat door internalisering van groepsnormen (belichaamd door de vaderlijke autoriteit), betekent moderne vrijheid dus uiteindelijk: je leven geven voor het \\\\\\\’vaderland\\\\\\\’ in de oorlog met inferieure anderen. In die zin is de terrorist die zichzelf opblaast in een aanslag op ongelovigen, een modern autonoom subject bij uitstek. Nogmaals, het moslim terrorisme is niet wezensvreemd aan de moderniteit, maar houdt het Westen een spiegel voor: we kunnen ons bedreigd voelen door wat we daarin zien, maar wat we zien is niet meer dan het gebivakmutste gezicht van onze eigen cultuur, een weerspiegeling van de aan autonomie inherente terreur tegen het andere.

Monotheïsme, patriarchaat en het moderne super-ego
De paradox van het moslim-fundamentalisme is natuurlijk dat het zijn \\\\\\\’autonomie\\\\\\\’ bevestigt door deze te vernietigen, door zich te onderwerpen aan de heteronome autoriteit van Allah, tegen de idealen van vrijheid en democratie in. Men zou deze paradox kunnen opvatten als een weerlegging van de voorafgaande analyse. Immers, hoe kan het moslim-fundamentalisme een extreme radicalisering zijn van moderne autonomie als het zich voltrekt via de negatie ervan? Bewijst deze negatie niet alsnog de wezensvreemdheid aan het Westen, in die zin dat de Islam als \\\\\\\’achterlijke cultuur\\\\\\\’ is blijven steken in een premoderne fase van middeleeuwse horigheid? In tegenstelling tot onze eigen Joods-Christelijke traditie waaruit de moderniteit is voortgekomen.
Maar deze tegenstelling tussen \\\\\\\’Islam\\\\\\\’ en \\\\\\\’Joods-Christelijke traditie\\\\\\\’ is sowieso vals en een belediging voor onze islamitische medeburgers. Wat plots vergeten lijkt is dat nog niet zo lang geleden de Islam – samen met het Christendom en Jodendom – gerekend werd tot dé drie \\\\\\\’universele religies\\\\\\\’ van het monotheïsme, geworteld in dezelfde Semitische cultuur van Het Boek (Thora, Bijbel, Koran). Bovendien is het monotheïsme via het patriarchaat ten nauwste verbonden met de psychosociale ontwikkeling van moderne autonomie. De machtsstrijd in de hemel tussen goden en godinnen is altijd een uitdrukking van een machtsstrijd tussen mensen op aarde (een machtsstrijd die nog altijd gaande is, op beide niveaus). Zo bezien is het monotheïsme, het geloof in de heerschappij van één almachtige Vader, niet meer dan de ideologische projectie en legitimatie van het patriarchaat, de tendentiële alleenheerschappij van de man over de vrouw, de familie en de aarde – zijn patrimonium. In zoverre was het patriarchaat inderdaad de oorsprong van hiërarchische klassenverhoudingen, zoals opgemerkt door Friedrich Engels: \\\\\\\”De vrouw was het eerste privé-bezit van de man.\\\\\\\” Het patriarchaat echter leeft verder in de moderne autonomie, via de oedipale internalisering van de mannelijke autoriteit in het algemeen en de vaderlijke in het bijzonder. Onder dit fallische, dominerende super-ego hebben \\\\\\\’minderheden\\\\\\\’ als vrouwen en homo\\\\\\\’s natuurlijk altijd al geleden, maar sinds hun \\\\\\\’emancipatie\\\\\\\’ helemaal.

De zelfopheffing van moderne autonomie in het Protestantisme
De relatie tussen monotheïsme en autonomie blijkt duidelijk in het Protestantisme dat, zoals bekend, enorm heeft bijgedragen, niet alleen aan het ontstaan van kapitalisme, aldus Max Weber, maar aan de vorming van moderne subjectiviteit überhaupt, namelijk door de subjectieve verinnerlijking van de relatie met God, waardoor het allerhoogste een zaak werd van de meest individuele verantwoordelijkheid. De regel van Willem Kloos – \\\\\\\”Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten\\\\\\\” – is in die zin een historisch-psychologisch accurate omschrijving van moderne autonomie. Maar, zo kan men vragen, wat heeft Protestantisme \\\\\\\’in godsnaam\\\\\\\’ te maken met moslim-fundamentalisme? Heel veel, aangezien fundamentalisme als religieuze beweging eerst in het Protestantisme is ontstaan, op het moment dat de meest individuele geloofsbeleving uitmondde in een absoluut geloof in de letterlijke waarheid van de Heilige Schrift, via een vrijwillige zelfopheffing van subjectieve autonomie in religieuze heteronomie. Deze worteling in het Protestantisme wijst op het constitutieve belang van moderne subjectiviteit voor de mogelijkheid van fundamentalisme: slechts een autonoom subject kan radicaal met alles breken en zich zonder reserve aan God overgeven (overigens: \\\\\\\’Islam\\\\\\\’ betekent \\\\\\\’overgave\\\\\\\’). Naar analogie met deze beweging in het Protestantisme, wordt het begrip fundamentalisme pas sinds de Iraanse Revolutie van 1979 op soortgelijke bewegingen in de Islam toegepast. Dat het moslim-fundamentalisme expliciet autonomie verwerpt, zegt dus niet zoveel. Zeker als men bedenkt dat de middeleeuwse Islam, waarvan de beschaving veel verder ontwikkeld en toleranter was dan het toenmalige Christendom, cruciaal heeft bijgedragen aan de vorming van de westerse moderniteit: het waren islamitische filosofen als Avicenna die de Griekse filosofie grotendeels aan het Westen hebben doorgegeven.

Westerse beschavingsdrang: Oriëntalisme
De Islam en het Westen, kortom, zijn allesbehalve vreemd aan elkaar: zij maken deel uit van dezelfde patriarchale cultuur waaruit moderne autonomie is voortgekomen. En voor zover moderne autonomie nog vreemd was aan de Islam, heeft het Westen zelf die vreemdheid ongedaan gemaakt, door de moderniteit naar het Midden-Oosten te exporteren. Vanaf de ondergang van het Ottomaanse Rijk tijdens WO I, is het Midden-Oosten door het Westen (met name door de Britten en Amerikanen) bezet en gekoloniseerd geweest: een imperialisme waarvan de sporen en resten tot op de dag van vandaag te vinden zijn. Onder westerse supervisie is het Midden-Oosten verdeeld in de huidige moderne natiestaten, die vervolgens geprobeerd hebben hun bevolkingen en economieën te moderniseren, veelal naar westers model. Zó heeft het Midden-Oosten kennis gemaakt met moderne autonomie, door de moderne \\\\\\\’universele\\\\\\\’ ideologie van vrijheid en democratie (zij het liberaal of socialistisch), maar vooral door de materiële praktijken van uitsluiting en overheersing die deze ideologie als haar schaduw begeleiden – en ontmaskeren. Het is deze inschakeling van het Midden-Oosten in de exclusieve logica van moderne autonomie, die in navolging van Edward Said \\\\\\\”oriëntalisme\\\\\\\” wordt genoemd, dwz. de discursieve productie van de Islam als de Ander van het Westen, het anti-Westen. In die zin is oriëntalisme de \\\\\\\’inscriptie\\\\\\\’ van de Islam als één van de inferieure polen in de hiërarchische opposities waardoor het Westen zichzelf definieert: beschaafd-achterlijk, vooruitstrevend-traditioneel, verdraagzaam-intolerant, rationeel-gepasssioneerd, individualisme-collectivisme, arbeidszaam-lui, etc. Zo werd en wordt de feitelijke historische verwantschap en wederzijdse beïnvloeding van de Islam en het Westen gradueel uitgewist, totdat de één uiteindelijk verschijnt als wezensvreemd aan de ander. Deze discursieve constructie van de Islam legitimeert vervolgens de concrete exploitatie van het Midden-Oosten in de materiële praktijken van moderne autonomie: kolonialisme en kapitalisme – tot op de dag van vandaag. Maar ook in het Westen zelf worden moslims in toenemende mate gedegradeerd tot een sociaal-economische onderklasse, tweederangsburgers afgescheiden door een efficiënt zoemend zondebokmechanisme. Zo functioneert het oriëntalisme als het nieuwe racisme, de culturele opvolger van het biologisch racisme uit het verleden.

Moslim-fundamentalisme: Van autonomie naar autodestructie
Het is zoals bekend in deze context dat moslim-fundamentalisme is ontstaan en nog steeds ontstaat, dwz. in de context van een universaliserende moderniteit die niettemin sommigen uitsluit en overheerst. Uit desillusie daarover keren sommigen zich af van de moderniteit als zijnde een leugen, een ideologie in de slechte zin van het woord: een universele droom waarachter particuliere belangen schuilgaan, meestal de belangen van westers kapitaal. Aangetrokken tot fundamentalistische bewegingen worden dan ook niet de \\\\\\\’echt achtergebleven\\\\\\\’ rurale moslims aan wie de moderniteit voorbij is gegaan, maar juist de moslims die in moderne, veelal westerse steden zijn opgegroeid en opgeleid, soms hoog opgeleid, maar die zich niettemin ontheemd voelen, buitengesloten, gemarginaliseerd, omdat ze moslim zijn. Met andere woorden, het moslim-fundamentalisme is geworteld in de moderne cultuur van autonomie en komt voort uit ontgoocheling over die cultuur waarin – Orwelliaans geformuleerd – alle mensen in gelijke mate vrije zijn, maar sommige mensen meer in gelijke mate vrij zijn dan anderen.
Dit verklaart de paradox van het moslim-fundamentalisme, hoe het de exclusieve logica van moderne autonomie herhaalt, maar tegelijk juist deze autonomie verwerpt ten gunste van religieuze heteronomie. Het is het verzet van moderne, door de cultuur van autonomie gevormde subjecten die zelf slachtoffer van de aan autonomie inherente terreur zijn geworden en zich daartegen verzetten, dwz. tegen moderne autonomie als zodanig. Anders gezegd, moslim-fundamentalisme is in de kern een tegenreactie van moderne autonomie op haar eigen exclusieve logica, een tegenreactie die zich derhalve nog binnen die logica afspeelt, dus via uitsluiting van iets anders, in dit geval de moderniteit zelf. Het is een tegen-aanval van autonomie, het naar binnen slaan van haar terreur tegen het andere. Dáárom kiest het fundamentalisme voor heteronomie, als de negatie van moderne autonomie, niet omdat het fundamentalisme wezensvreemd is aan de moderniteit, maar juist omdat het er nog te verwant mee is en volgens dezelfde logica functioneert. Het oriëntalisme van het Westen wordt daarom gespiegeld door wat Ian Buruma en Avishai Margalit (2004) in hun gemeenschappelijke boek \\\\\\\”occidentalisme\\\\\\\” noemen: The West in the eyes of its enemies, zoals de ondertitel luidt. Occidentalisme is de stereotypering van het Westen door anti-westerse bewegingen waarmee deze hun ressentimenten voeden en legitimeren. Zo bestaat het Islamitisch occidentalisme uit de discursieve constructie van het Westen als de Ander van de Islam, door de \\\\\\\’inscriptie\\\\\\\’ van het Westen als de inferieure pool in de hiërarchisch opposities waardoor het fundamentalisme zichzelf definieert: goddeloos-devoot, egoïsme-gemeenschap, materialisme-spiritualiteit, corrupt-oprecht, laf-moedig, decadent-puur, etc. Maar, nogmaals, dit occidentalisme functioneert volgens precies dezelfde logica als oriëntalisme, volgens de exclusieve logica van moderne autonomie.

De kortsluiting van de moderniteit: Een explosieve situatie
Dat het moslim-fundamentalisme, ondanks het teruggrijpen op archaïsche tradities, geen premodern fenomeen is, maar een manifestatie van het onbehagen in de moderniteit, is zeker geen origineel of nieuw inzicht. Wat echter onvoldoende wordt gezien is het bij uitstek moderne karakter van deze tegenreactie op de moderniteit zelf, de mate waarin het moslim-fundamentalisme strikt binnen de kaders van de moderniteit blijft: het is weliswaar anti-modern, maar op een volstrekt moderne manier, in de modus van moderne autonomie en haar exclusieve logica. Het is een modern anti-modernisme, een interne contradictie, een kortsluiting van de moderniteit: dat is wat het zo agressief en gevaarlijk maakt.
Zoals de Franse socioloog Farhad Khosrokhavar (2002) opmerkt, is het martelaarschap van de zelfmoordterrorist eigenlijk vreemd aan de Islam dat van oudsher geen echte traditie van martelaarschap kent, laat staan van massale zelfmoordterreur tegen anderen: het Islamitisch geloof inspireerde heel lang eerder tot gelatenheid en passiviteit dan tot een radicale, revolutionaire instelling. Volgens Khosrokhavar veranderde dat pas met de komst van het moslim-fundamentalisme, om precies te zijn met de Iraanse Revolutie toen een relatief moderne bevolking, gedesillusioneerd over het falende moderniseringsproces, in opstand kwam tegen de westerse Sjah en zich naar de Islam keerde als alternatief voor de westerse moderniteit. Toen pas ontstond het radicale martelaarschap dat in het moslim terrorisme school zou maken. Dit onderstreept mijn eerdere punt apropos het Protestantisme, namelijk dat fundamentalisme pas kan ontstaan en gedijen in een moderne cultuur van autonomie. Een cultuur waarvan de doodsverachtende terreur (praktisch geïnaugureerd door de Franse Revolutie en theoretisch door het Duits Idealisme) geïnstalleerd moest zijn voordat de Islam een traditie van zelfmoordterrorisme kon voortbrengen. De Islam op zich is niet extremistisch, het is de mix met moderne autonomie die – letterlijk – explosief is.
Kortom, de \\\\\\\’Botsing der Beschavingen\\\\\\\’ is niet meer dan een familieruzie, een conflict binnen dezelfde patriarchale cultuur waarin moderne autonomie wortelt. Het Westen en de moderne Islam moeten wel botsen, niet omdat zij wezenlijk van elkaar verschillen, maar juist omdat zij in de kern hetzelfde zijn, dwz. functioneren volgens dezelfde logica. Het is dan ook niet toevallig dat de \\\\\\\’Botsing der Beschavingen\\\\\\\’ zich afspeelt tussen de monotheïstische religies en hun culturen. Evenmin is het toevallig dat het conflict zich symbolisch toespitst in Palestina, niet omdat het zo voorspeld wordt in de Apocalyps van Johannes (al gaan steeds meer mensen daarin geloven, een ongelofelijke ontwikkeling anno 2004), maar omdat Jodendom, Christendom en Islam elkaar van oudsher daar \\\\\\\’ontmoeten\\\\\\\’. Het patriarchale machtsstreven (ten nauwste verbonden met monotheïsme, moderne autonomie en kapitalisme) heeft in zijn expansiedrift de aarde veroverd en begint nu in z\\\\\\\’n eigen staart te bijten. De moderne autonomie is zelf ten prooi gevallen aan haar eigen terreur en kan daarop alleen reageren met tegenterreur, dwz. terreur tegen autonomie, tegen de moderniteit.

Literatuur:
-Barber, Benjamin (1995), Jihad vs. McWorld: How globalism and tribalism are reshaping the world. New York: Ballantine Books.
-Buruma, Ian & Margalit, Avishai (2004), Occidentalism: The West in the eyes of its enemies. New York: The Penguin Press.
-Hegel, G.W.F. (1986 [1807]), Phänomenologie des Geistes. Franfurt am Main: Suhrkamp.
-Khosrokhavar, Fahrad (2002), Les nouveaux martyrs d\\\\\\\’Allah. Paris: Flammarion.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Peter Sas.)