Ga naar de inhoud

Een ander beheer van het fondskapitaal

De noodzaak voor een ander beheer van het pensioenvermogen is essentieel om het stelsel te redden. Verhoging van de rente zal tijdelijk werken en biedt geen permanente oplossing. De kracht van het pensioenstelsel is dat een groot vermogen bij een bekwaam beheer prima kan functioneren. Bijvoorbeeld in de strijd tegen de ‘nieuwe sociale kwestie’, zonder dat het vermogen de oorspronkelijke functie verliest, namelijk de aanvulling op de oudedagsvoorziening.

5 min leestijd
Placeholder image

(Door Sjarrel Massop, oorspronkelijk verschenen op Solidariteit)

Foto van de letters P L A N Wanneer de renteverhoging geen soelaas biedt voor het behoud van het pensioenstelsel, dan zal het gered moeten worden door de arbeid zelf. In commentaar 392 van 13 oktober 2019 heb ik een globaal plan voorgelegd. Daarin is een derde van het pensioenvermogen bestemd voor de aanpak van de huidige ‘sociale kwesties’, zoals terugdringing van informele arbeid (‘echte banen’) en verbetering van de sociale zekerheid. Wordt van het vermogen 500 miljard gebruikt tegen een rendement van 2,5 procent, kan dat per jaar 12,5 miljard euro opleveren. Uiteraard met als voorwaarde dat het fonds geheel gekapitaliseerd kan worden. Dat is vermogen omzetten in kapitaal en wel zo dat het voldoende is voor het behoud van het pensioenstelsel gedurende een lange periode.

Een probleem

Kapitaliseren betekent dat het kapitaal slechts rendeert door van arbeid gebruik te maken. In het genoemde plan wil dat zeggen in staat zijn om 2,5 procent rendement op te brengen. Daar zit echter een pittig probleem.

In de kapitalistische praktijk is het gebruik van de arbeid meer uitputtend dan het plan voorstaat. Tegelijkertijd neigt door de ontwikkeling van de technologie (constant kapitaal) de winstvoet te dalen. Anders gezegd, kapitaal rendeert minder in kapitaalintensieve sectoren, zoals de landbouw en de industrie. Om met het plan de strijd aan te gaan tegen bijvoorbeeld de precarisering van de arbeid, is het nodig alle prioriteit te geven aan de economische sectoren waar traditioneel geen winstprincipe heerst. De financiële dienstverlening vervalt dus. Resteert de zogenaamde quartaire sector die evenals de zorg en het onderwijs geen winstoogmerk kennen. De werkzaamheden daar leveren immers geen direct economisch resultaat op. Kortom, hier zit een probleem dat opgelost moet worden.

Even een zijsprong. Het pensioenvermogen kan vanzelfsprekend nog altijd rendement opleveren in de andere drie sectoren. In de landbouw door de overgang naar duurzaamheid. In de industrie door de uitstoot van CO2 tegen te gaan. In de dienstverlening door jongeren te helpen langdurige leningen en hypotheken te sluiten tegen een rente van 2,5 procent; dat kan wanneer zij na verloop van tijd in staat zijn een goede boterham te verdienen. De overheid zou dit sociale pensioenvermogen kunnen steunen door ook de rentevoet op 2,5 procent te stellen, zodat er geen concurrentie tussen kapitalen plaatsvindt. Dat is pas marktwerking tegengaan! Het begin van een oplossing

Terug naar een mogelijk verdienmodel van gekapitaliseerd pensioenvermogen in de sectoren zonder winstdoel. Ze produceren diensten die ook een vorm van waren zijn, namelijk met een gebruikswaarde. Overigens, de hardnekkigheid van het onbegrip om diensten als een waar op te vatten, heeft veel te maken met het feit dat de vierde sector bij uitstek de reproductie dient van het variabel kapitaal (lonen). Daarbij is de derde sector (diensten) voornamelijk gericht op de reproductie van het constante kapitaal (productiemiddelen).

Het vereist enige lenigheid in denken om hier in termen van meerwaarde (surplus) te spreken. Marx maakt het onderscheid in de loonafhankelijkheid tussen noodzakelijke en surplus arbeid. Dat onderscheid zet zich voort als loon en meerwaarde. In de praktijk is er al sprake van surpluswaarde in de vierde sector. Immers alle werkers daar betalen evengoed belasting. En dat is in wezen een surplus opbrengst van de arbeid bovenop het loon voor de noodzakelijke arbeid. Wanneer er dan 2,5 procent van de anders af te dragen belasting terugvloeit naar het arbeidsreservefonds, beter het pensioenfonds, dan is dat probleem wellicht opgelost.

Het moet drastisch anders

Privatisering is een grote bedreiging voor de pensioenfondsen. De complexiteit van het beheer heeft er al toe geleid dat twee grote fondsen hun beheer hebben ondergebracht bij zogenaamde uitvoeringsorganen die een grote autonomie kennen zonder verantwoordingsplicht.1 Daardoor kunnen ze naast hun taak als uitvoerders van de uitkeringen, vrijelijk beleggen en daarmee grote rendementen maken. De schatting is dat ze jaarlijks zo’n 80 miljard euro rendement realiseren. Daarvan gaat zo’n 10 procent in de eigen zak, een leuk verdienmodel met een sterk kapitalistische uitwerking. Dat is bepaald geen lonkend perspectief. Het moet dus drastisch anders

Om te beginnen dienen werknemers en werkneemsters een belangrijke rol te spelen in de verantwoordingsorganen van de pensioenfondsen. De vakbeweging heeft het daar geweldig laten liggen. Zelfs De Nederlandsche Bank heeft een dikke vinger in de pap gekregen en houdt als toezichthouder bijvoorbeeld de benoemingen scherp in de gaten van de leden in de verantwoordingsorganenn. Daar komt nog eens bij de uitbesteding door kleinere pensioenfondsen van hun beheerstaken aan commerciële instanties. Fameus in dit geval is de kwestie van de Havenpensioenen. Maar er zijn meer fondsen die hun beheer willen onderbrengen bij Aegon, Centraal Beheer en andere verzekeringsmaatschappijen. Daar moet een einde aan komen. Zeker wanneer het plan is een derde aan het totale vermogen te onttrekken en in te zetten voor de ‘nieuwe sociale kwestie’.

Conclusie

Het huidige pensioenstelsel biedt een goede basis om rigoureuze wijzigingsplannen door te voeren. De weg die het gesloten pensioenakkoord uitgestippeld heeft, loopt dood met bovendien grote risico’s voor het noodzakelijke vermogen. Het akkoord zal geen oplossingen bieden om bijvoorbeeld generatietegenstellingen te voorkomen.

Er zijn mogelijkheden voor goede en toekomstbestendige aanpassingen van het huidige pensioenstelsel door het vermogen sociaal verantwoord te kapitaliseren. Daarmee kan het tegelijk een bijdrage leveren aan de aanval op de dreigende ‘nieuwe sociale kwestie’. Voorwaarde is wel dat de vakbeweging alle ruimte geeft aan een inhoudelijke discussie en ernstig overweegt het beheer ter hand te nemen. Een goed pensioen is een kwestie van fatsoen.

(*1) Zie 390 extra 2, 15 september 2019 en 391 extra 1, 29 september 2019.