Ga naar de inhoud

Eenheidsmunt, deel 3: Blauwdrukken voor euro-hervormingen

Het derde deel in deze reeks over de euro bespreekt voorstellen om het monetair beleid in Europa te hervormen. Auteurs als Varoufakis, Piketty, Lordon komen aan bod. Er wordt ook nagedacht over een federaal Europa als habitat voor een Europese eenheidsmunt.

22 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen bij Ander Europa)

In Deel 2 van deze reeks over de euro (*1) gingen we na hoe de drie Europese politieke families die de muntuniestichtten de toekomst van hun creatie zien. Echte hervormingen staan wat hen betreft niet op stapel, en het valt dus ook moeilijk in te zien waarom nieuwe ‘eurocrisissen’ in de toekomst uit zouden blijven. Toch ontbreekt het niet aan ideeën voor aanpassingen, maar die komen uit andere hoeken. Sommige ervan hebben slechts de bedoeling een uitweg te vinden uit de huidige impasse; andere zijn blauwdrukken voor een nieuw ontwerp van de Europese monetaire constructie met ambities op langere termijn. Hierna bespreken we enkele van de bekendere voorstellen, euroontwerpwaarbij we ons beperken tot degene die op zijn minst de intentie hebben om Europa socialer en democratischer te maken (*2). 

Het ‘bescheiden voorstel’ van Varoufakis heeft als bedoeling om op korte termijn een antwoord te bieden op zeer dringende sociaaleconomische problemen. Met hun manifest willen Piketty en medestanders de greep van de financiële markten intomen door een verregaande integratie van de landen van de eurozone. Frédéric Lordon wil de nationale munten weer invoeren, maar probeert daarbij de voordelen van een Europese munt te behouden zonder de nadelen van de huidige euro. Progressieve hervormingsvoorstellen hebben momenteel zo goed als geen kans om door de leidende Europese kringen zelfs maar in overweging genomen te worden. Toch zijn alternatieve voorstellen niet zonder belang. Ze tonen op de eerste plaats aan dat het niet door gebrek aan alternatieven is dat de Europese leiders blijven zweren bij de euro in zijn huidige vorm. Aantrekkelijke alternatieven zijn ook belangrijk voor de geloofwaardigheid van de linkse kritiek op de EU. En ten slotte kan de logica die achter een alternatief steekt verhelderend zijn voor het begrijpen van wat er fout gaat in de EU. 

Varoufakis et al.: een “bescheiden voorstel om de crisis van de eurozone op te lossen” 

Het zou nog vijf jaar duren voordat Yanis Varoufakis minister van financiën van Griekenland zou worden, maar ook al in 2010 was hij als professor economie aan de Universiteit van Athene bezig met de problematiek van de euro. In dat jaar publiceerde hij, samen met de Britse economieprofessor en gewezen parlementslid voor Labour Stuart Holland, een “bescheiden voorstel om de crisis van de eurozone op te lossen“. Aan het voorstel werd verder gewerkt, en in 2013 kwam versie 4.0, waaraan ook de bekende Amerikaanse economieprofessor James Galbraith meewerkte (dezelfde die Varoufakis bijstond tijdens zijn ministerschap) (*3).

We baseren ons verder op deze versie 4.0.Het ‘bescheiden voorstel’ wil een onmiddellijke oplossing bieden voor de crisis in de eurozone; het wil zich om die reden beperken tot hervormingen die geen wijziging van de Europese verdragen vereisen, en die volop rekening houden met de Europese politieke realiteit. Ingrepen als financiële transfers tussen lidstaten, de uitgave van gemeenschappelijk gewaarborgde ‘euro-obligaties’ (*4) of een aanzienlijk groter Europees budget worden in het ‘bescheiden voorstel’ dus niet opgenomen, want ze kunnen in het beste geval slechts op lange termijn doorgevoerd worden. Er wordt ook alleen beroep gedaan op bestaande instellingen: de Europese Centrale Bank (ECB), de Europese Investeringsbank (EIB) (*5), het Europees Investeringsfonds (EIF) en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) (*6).

De auteurs stellen vier maatregelen voor:   

  • Maatregel 1: de bankencrisis geval per geval, oplossen zonder te wachten op het functioneren van de ‘Bankenunie’ (*7).
  • Maatregel 2: een beperkte reconversie van de staatsschuld. Het gedeelte van die schuld dat onder de 60% van het BBP ligt (een grens vastgelegd door het verdrag van Maastricht en het Stabiliteitspact, maar die door weinig lidstaten gerespecteerd kan worden) zou op aanvraag van de lidstaat gefinancierd kunnen worden via obligaties die door de ECB worden uitgegeven. Nemen we ter verduidelijking een euroland met een staatsschuld van 120% van zijn BBP. In elk stuk schuld komt dan de helft (60/120) in aanmerking voor herfinanciering met ECB-obligaties, voor de andere helft moet het land zelf zijn obligaties blijven uitgeven. Die van de ECB zullen bv. tegen een rente van 2% zijn, de rest tegen 5%. De rentebetalingen en de terugbetaling op het eind van de looptijd blijven volledig de verantwoordelijkheid van het euroland in kwestie, maar men geniet het voordeel van een gemiddelde rente van 3,5% in plaats van 5%. Men verwacht inderdaad dat de ECB bij de investeerders een lagere rente kan bedingen dan het euroland in kwestie, maar er is geen financiële transfer van de ECB naar dat land. Wat betreft het risico van een eventuele niet-terugbetaling door een lidstaat van zijn schuld aan de ECB wordt voorgesteld dat de ECB in het leencontract de positie van prioritaire schuldeiser (‘super senior‘) krijgt; een andere mogelijkheid die vermeld wordt is om het ESM borg te laten staan.   
  • Maatregel 3: een Europees investeringsprogramma, gefinancierd met ‘euro-obligaties’ uitgegeven door de EIB en het EIF. Het programma zou zich moeten richten op sociale en ecologische projecten, vooral in perifere economieën, die niet over dezelfde leningfaciliteiten beschikken als de kernlanden. Het onderscheidt zich enerzijds van de zgn. project-obligaties (‘project bonds’ (*8)), een initiatief van de Europese Commissie om PPS-projecten (publiek-private samenwerking) te promoten. De project-obligaties worden uitgegeven door de private sector, maar krijgen een waarborg of financiële inbreng van de EIB. De euro-obligaties van het bescheiden voorstel zijn ook verschillend van het recentere ‘plan Juncker’ (European Fund for Strategic Investment), dat een Europese inbreng van 21 miljard als hefboom wil gebruiken voor het mobiliseren van vijftien keer zoveel investeringen door de private sector.
  • Maatregel 4: een noodplan voor sociale solidariteit. Concreet (maar zonder bedragen te noemen, zoals ook bij maatregel 3 het geval is) wordt voorgesteld voedselbonnen, te vergelijken met de Amerikaanse food stamps, ter beschikking te stellen aan de miljoenen Europese armen, en iedereen te verzekeren van de elementaire energie. De financiering hiervan zou moeten komen uit een heroriëntatie van de rente die in het kader van het zgn. TARGET2-systeem betaald worden door centrale banken van landen als Spanje aan landen als Duitsland of Nederland (*9). Als alternatief wordt gedacht aan een (toekomstige?) financiële transactietaks (‘Tobintaks’). 

Het ‘bescheiden voorstel’ had als uitdrukkelijke bedoeling realiseerbaar te zijn zonder verdragsherziening of spectaculaire beleidswijziging in de eurolanden. Bij de tweede maatregel bijvoorbeeld zou het volstaan dat minstens 9 landen een ‘nauwere samenwerking’ aangaan, een mogelijkheid die is voorzien in het Verdrag van Lissabon (*10). Toch kan men moeilijk ontkennen dat het ‘bescheiden voorstel’ in het beste geval ook maar een bescheiden antwoord biedt op de problemen. Een land met een hoge schuldenlast blijft ondanks maatregel 2 voor het grootste deel van zijn financiering aangewezen op de financiële markten … of op de Trojka. Maar ook zonder verdragswijziging vereist dit plan een politieke bereidheid die er niet is. Een ‘nauwe samenwerking’ nodig voor maatregel 2 moet door de Europese Ministerraad goedgekeurd worden; en waarom zouden landen als Duitsland of Nederland met het oog op het sociaal noodplan (maatregel 4) afzien van TARGET2-renteontvangsten? De Europese armen zullen trouwens uitgehongerd zijn als ze moeten wachten op een Tobintaks. Men ontkomt moeilijk aan de indruk dat Varoufakis en Galbraith bij de opstelling van hun ‘bescheiden voorstel’ uitgingen van de zelfde goodwill bij de Europese leiders die ze veronderstelden bij de onderhandelingen tussen die leiders en de regering Tsipras. We weten ondertussen wat die goodwill inhoudt… 

Piketty en medestanders: een manifest voor Europa

In mei 2014 publiceerde de bekende Franse econoom Piketty samen met 14 anderen een manifest (*11) dat uitgaat van de volgende motivatie:   

“Het is tijd om in te zien dat de bestaande Europese instellingen niet goed functioneren en opnieuw opgebouwd moeten worden. De essentie is eenvoudig: de democratie en de overheid moeten opnieuw controle krijgen op het geglobaliseerd financieel kapitalisme van de 21e eeuw, en dit daadwerkelijk reguleren. Een enkele munt maar 18 verschillende overheidsschulden waarop de markten vrijuit kunnen speculeren, en 18 belastingregimes en winstsystemen die elkaar volop beconcurreren, zoiets functioneert niet en kan nooit functioneren. De landen van de eurozone hebben er voor gekozen om hun monetaire soevereiniteit met elkaar te delen, en als gevolg daarvan af te zien van het wapen van de eenzijdige devaluatie, maar zonder nieuwe gemeenschappelijke economische, fiscale en budgettaire instrumenten. Dit niemandsland is het slechtste van alle werelden.”

Als antwoord daarop formuleren ze drie voorstellen:   

  1. Er moet in de eurozone een gemeenschappelijke basis (*12) komen voor de bedrijfsbelastingen. Elk land kan op basis daarvan zijn eigen belastingvoet bepalen, met een minimum van ongeveer 20%. Op het niveau van de eurozone kan daar bovenop een heffing van ongeveer 10% komen, waardoor de eurozone een eigen budget krijgt ter grootte van 0,5 à 1% van het BBP. Om ergens te beginnen stelt het manifest voor dat Frankrijk en Duitsland de bedrijfsbelasting gemeenschappelijk maken.   
  2. Er zou een Parlement van de eurozone moeten komen, bestaande uit leden van de nationale parlementen van de deelnemende landen. Dat zou voldoende democratische legitimiteit moeten opleveren om met een meerderheid van stemmen besluiten te nemen over fiscale en budgettaire aangelegenheden in de eurozone.
  3. Om te voorkomen dat de rente op staatsleningen van de verschillende landen zover uiteenloopt als vandaag, moeten de staatsschulden van de eurolanden samengevoegd worden en als Europees schuldpapier uitgegeven (maar elk land blijft natuurlijk verantwoordelijk voor zijn aandeel daarin). In tegenstelling tot het voorstel van Varoufakis et al. zou het gedeelte boven de 60% van het BBP samengevoegd worden.

Er zijn bij dit plan een aantal bedenkingen te maken. De euro zal dan nog meer als splijtzwam in Europa gaan functioneren. Er zijn dan een aantal eurolanden die niet alleen vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement, maar ook in een Europarlement. Hoe lang zal het duren voordat er conflicten uitbreken tussen de twee ‘parlementen’ als het gaat over de economische politiek? Wat zal niet-eurolanden beletten de anderen fiscaal te beconcurreren? En het budget van de eurozone- van hoogstens 1% van het BBP is niet van die omvang dat het fiscale transfers mogelijk zal maken om de grote verschillen tussen kern en periferie te lenigen. 

Frédéric Lordon en de gemeenschappelijke munt 

Het voorstel van de Franse econoom en socioloog Lordon dat we nu bespreken beperkt zich tot de monetaire problematiek. Lordon is vooral bekend als pleitbezorger van een uitstap uit de euro (en we zullen hem in dit verband nog ontmoeten in het vierde deel van deze reeks), maar hij heeft ook nog een ander ijzer in het vuur: de vervanging van de eenheidsmunt door een ‘gemeenschappelijke munt’ (*13).

Het voorstel grijpt deels terug op een systeem dat vóór de invoering van de euro bestond, en dat een zekere stabiliteit in de wisselkoersen tussen de diverse Europese valuta moest garanderen: het Europees Monetair Stelsel (EMS). De spil van het systeem was een fictieve munt, de ecu: een gewogen gemiddelde van de deelnemende munten. De koers van elke munt tegenover de ecu mocht slechts binnen bepaalde grenzen fluctueren. Maar deze koers kon dus door nationale autoriteiten gewijzigd worden, een devaluatie behoorde dus tot de mogelijkheden. In Lordon’s voorstel speelt de euro de rol van de ecu in het EMS; het is de ‘gemeenschappelijke munt’. Binnen elk land wordt opnieuw een nationale munt gebruikt: in Frankrijk betaalt men met euro-francs, in Nederland met euro-guldens, enzovoort, maar bij grensoverschrijdende betalingen, in de eurozone of daarbuiten, wordt met de euro betaald. Nationale munten hebben een vaste koers tegenover de euro, maar deze koers kan eventueel aangepast worden (devaluatie, revaluatie).

Tot zover is er geen fundamenteel verschil met het Europees Monetair Stelsel. Maar het EMS was helemaal niet zo stabiel als de bedoeling was. Wanneer een devaluatie in de lucht hing, ontstond er flink wat muntspeculatie, en de verdediging van een koers kon soms moeilijk volgehouden worden. Hoe de spanningen binnen het systeem toenamen blijkt wel uit de fluctuatiemarges van het EMS, die evolueerden van ±2,25% in 1979 tot ±15% in 1993.

In Lordon’s systeem zou speculatie onmogelijk worden gemaakt door de Europese Centrale Bank te laten fungeren als ‘wisselkantoor’. Euro-guldens zouden alleen omgezet kunnen worden in euro-pesetas of in Amerikaanse dollar via de ECB, aan de vastgelegde wisselkoers. Vastgelegd, dit wil zeggen: niet door de markten bepaald. Valutaspeculatie is er dan niet meer bij. Devaluatie zou dan veel minder een geheime operatie zijn die bij nacht en ontij bedisseld en doorgevoerd moet worden, en meer een aangelegenheid van politiek overleg tussen regeringen.

Het devalueren van een overgewaardeerde munt is één zaak, maar het systeem van de gemeenschappelijke munt zou ook tegemoet kunnen komen aan het probleem van het groeiend onevenwicht in de handelsbalansen van de lidstaten. Lordon verwijst naar Keynes’ voorstel van 1944 voor een International Clearing Union. Daardoor zouden landen met een groot handelsoverschot verplicht kunnen worden om hun munt op te waarderen.

Een opwaardering van de Duitse euro-mark zou de export van de landen met zwakkere munt bevorderen, waardoor onevenwichten afgebouwd zouden kunnen worden.Het is onnodig om te zeggen dat de aantrekkelijkheid van het voorstel omgekeerd evenredig is met de bereidheid van de Europese leiders om het in te voeren. 

Europees federalisme 

De bondigste en de meest fundamentele kritiek die men op de Europese eenheidsmunt kan hebben is dat een munt alleen kan functioneren bij machte van een Staat. Aangezien de Europese Unie, of meer precies de eurozone, geen Staat is, is de euro niet leefbaar. Dit principe is al minder abstract als men bedenkt dat de bevoegdheid van een Staat om belastingen te heffen er een geloofwaardige ‘ultieme geldschieter’ (lender of last resort) van maakt, waardoor haar munt ook geloofwaardig wordt. Omgekeerd is de afwezigheid van een Staat achter de munt een reden tot wantrouwen, in ieder geval in crisissituaties.

Dat hebben we recentelijk gezien in Griekenland: de Griekse staatsschuld mag dan wel uitgedrukt zijn in euro, maar zodra de crediteuren doorhadden dat de ECB niet de ultieme garantie was, kon Athene alleen nog tegen woekerrentes lenen.De Europese Unie, of minstens het gedeelte ervan dat wil deelnemen aan een eenheidsmunt, ombouwen tot een echte federale Staat is dus logisch gezien het enig juiste antwoord als men die eenheidsmunt wil behouden. Alle andere uitwegen zijn tijdelijke of ondeugdelijke oplossingen.

Als Varoufakis spreekt van een ‘bescheiden voorstel’ voor aanpassingen in de eurozone, is het inderdaad ook slechts bedoeld als een uitweg uit de huidige crisis, niet als definitieve oplossing van het monetair probleem. Lordon’s ‘gemeenschappelijke munt’ is eigenlijk een coördinatie van het wisselkoersbeleid tussen landen met verschillende munten, dus geen uitgebouwde monetaire unie.De vraag is dan of een Europese federale Staat mogelijk en wenselijk is. We zullen dit in deze bijdrage alleen vanuit een theoretisch standpunt bekijken, en niet ingaan op de posities van bewegingen die zich voor een Europees federalisme uitspreken (*14).

Europees federalisme impliceert dat er een werkelijk Europees budget bestaat, niet de 1% van het Europees BBP van vandaag, of de bijkomende 0,50% of 1% in het voorstel van Piketty, maar iets van de orde van minstens 20%. Het houdt ook in dat er een werkelijke Europese regering komt, die in tegenstelling tot het schijnkabinet van vandaag (de Europese Commissie) de belangrijkste beslissingen neemt voor de 28 gefedereerde Staten. De basis van de ziekteverzekering is overal dezelfde, er is een eenvormig belastingssysteem in heel Europa, er zijn grote fiscale transfers tussen rijke en arme regio’s (*15), in het buitenland worden België, Nederland even goed als Cyprus vertegenwoordigd door de EU-ambassadeur, enzovoort enzoverder.

Ook als men dit als wenselijk beschouwt, is het een toekomstvisie op zeer lange termijn, die aan utopisch gehalte Lordon’s gemeenschappelijke munt ver voorbijsteekt.Maar waardevolle politieke projecten bevatten steeds een utopisch gehalte. De niet-realiseerbaarheid op korte termijn hoeft geen bezwaar te zijn om een doel na te streven. Dat is het geval met het socialisme, het zou in principe ook het geval kunnen zijn met een Europees federalisme. We willen daarbij de huidige rechtse Europese politieke conjunctuur nog buiten beschouwing laten, waardoor Europa bestuurd zou worden door figuren als Merkel, Hollande, Rajoy of nog erger. De vraag is of daarvan afgezien een federaal Europa mogelijk en wenselijk is?

JohannesLuyken Spiegel van t Menselyk Bedryf Amsterdam 1694

Uit Johannes Luyken’s Spiegel van ’t Menselyk Bedryf, Amsterdam 1694

Het zijn vooral voorstanders van een uittrede uit de euro zoals Lordon of Lapavitsas (meer over hem in het vierde deel ) die dit mogelijk noch wenselijk vinden, met het argument dat er geen Europees ‘volk’, geen Europese demos bestaat (*16).

Volk, demos, de term lijkt ontleend aan een nationalistisch gedachtegoed dat aan bevolkingsgroepen een haast persoonlijk karakter toeschrijft. Wie tot een en dezelfde demos behoort zou van nature geneigd zijn tot solidariteit met de soortgenoten; wie daar niet toe behoort heeft in het beste geval recht op faire internationale verhoudingen…

Dit is in ieder geval niet de interpretaties die de twee genoemde auteurs aan het begrip demos geven. Beter dan zich in metafysieke beschouwingen over de essentie van een ‘volk’ te verliezen kan men naar de historisch gegroeide samenlevingen kijken. We vermeldden reeds dat er in de Verenigde Staten zeer aanzienlijke en jaarlijks terugkerende transfers zijn tussen rijke en arme staten, zo te zien zonder luidruchtig protest. Zijn de Amerikanen van nature meer solidair dan de Europeanen?

Er is geen reden om dat aan te nemen. Alleen heeft deze praktijk zich in de loop van de tijd ontwikkeld, hij behoort tot wat men de ‘politieke infrastructuur’ van de VS zou kunnen noemen, en er hoeft niet jaarlijks een heroïsche strijd om geleverd te worden.Dat laatste is zeer belangrijk voor de leefbaarheid van fundamentele maatschappelijke instellingen. Neem de Sociale Zekerheid zoals deze zich de afgelopen eeuw in West-Europa ontwikkeld heeft. Als over dit systeem jaarlijks opnieuw ‘democratisch’ beslist zou worden zou het onleefbaar zijn.

Pensioenkassen, ziekteverzekering, werkloosheidsuitkeringen…, het bestaan ervan vergt stabiliteit, garanties op lange termijn. Omdat het hier gaat over ‘objectieve solidariteit’ (wie weinig ziek is betaalt netto voor langdurig zieken) hoeft er niet telkens opnieuw beroep gedaan te worden op ‘subjectieve solidariteit’. Het systeem is ingeburgerd en functioneert quasi automatisch. Van subjectieve solidariteit is er sprake bij hulpprogramma’s voor getroffenen van tsunamis, droogtes of aardbevingen elders in de wereld; de opbrengst ervan is telkens onzeker.Het is interessant op te merken dat de Sociale Zekerheid in de Verenigde Staten niet dezelfde mate van ‘objectieve solidariteit’ heeft als de West-Europese; 40 miljoen Amerikanen hebben geen ziekteverzekering.

Men zou nu de vraag van daarnet kunnen omkeren: zijn de Europeanen dan van nature meer solidair dan de Amerikanen? Men ziet dat verklaringen in termen van de ‘volksaard’ absurd zijn, of in het beste geval een wijze van spreken waarmee in feite op historisch gegroeide ‘politieke infrastructuren’ wordt gewezen. Tussen haakjes, wat politiek werd opgebouwd kan politiek ook afgebroken worden; de Sociale Zekerheid is zeker niet versterkt uit drie decennia neoliberaal beleid gekomen.Keren we nu terug naar de vraag of er een Europees volk aan het ontstaan is, dat drager kan zijn van een federaal Europa.

Men moet vaststellen dat 60 jaar ‘Europese integratie’ daartoe weinig aanleiding hebben gegeven. Met wat goede wil kan men in het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds vormen van ‘objectieve solidariteit’ zien, misschien zelfs in de zgn. gemeenschappelijke Europese landbouwpolitiek. Maar eigenlijk gaat het meer om ondersteunende of remediërende subsidies dan een echte politieke infrastructuur. Alles samen gaat het om minder dan 1% van het BBP van de EU.

Als bijdrage tot de vorming van een ‘Europees volk’ is het belang ervan wel zeer beperkt. Daartegenover staat een autoritair, door een Europese elite opgelegd beleid dat ingaat tegen bestaande nationale politieke infrastructuren zoals openbare diensten, een uitgebouwde sociale zekerheid of de rol van vakbonden. Het ontstaan van een Europese demos werd dus door de EU eerder beknot dan bevorderd.

Daarmee is niet gezegd dat deze demos er nooit zal komen. Het valt te hopen dat dat ooit het geval zal zijn, tenminste als deze op een sociaal emanciperende manier ingevuld zal worden. Een Europese sociale zekerheid, openbare diensten en openbare banken, een uitgestrekte hand naar andere regio’s in de wereld, ver weg van de NATO en ondernemersgerichte vrijhandelsverdragen…

Dromen zijn gratis, maar wie zijn politieke dromen voor werkelijkheid neemt kan dat zeer duur te staan komen. In de huidige conjunctuur is het perspectief van een progressief federaal Europa even utopisch als dat van de ‘Socialistische Verenigde Staten van Europa’. Het Europa van de eurodictatuur, het autoritair soberheidsbeleid en de ontmanteling van de sociale verworvenheden vereist andere antwoorden dan bespiegelingen over een postnationaal Europa van de burgers. Er is geen reden om een uitstap uit de euro op voorhand te verwerpen als een mogelijk antwoord op deze uitdagingen. Daarover zal een vierde en laatste deel van deze reeks handelen.  

Noten:   

(*1) Politiek Europa en de euro, Ander Europa, 16 november 2015.
(*2) De Nederlander André ten Dam promoot sinds 2010 zijn ‘Matheo Solution’ (zie bv. http://www.thematheosolution.eu/A-Plan-B-in-Europe-Paris-November2015.pdf) maar deze geeft nog een veel grotere bevoegdheid aan de Europese Centrale Bank, die volgens de auteur garant staat voor ‘objectieve’ beslissingen, onttrokken aan politieke invloeden. Het Stabiliteitspact wordt in een nog veel hogere versnelling gebracht: begrotingen in evenwicht, overheidsschuld naar nul (i.p.v. de huidige grens van 60% van het BBP), invoering van een “volledig automatisch waarschuwings- en bestraffingsmechanisme zonder mogelijkheid van politieke tussenkomst.” Dit soort pleidooien kan wellicht op de belangstelling van Duitse ondernemers rekenen, maar niet op de onze.
(*3)J. K. Galbraith, S. Holland en Y. Varoufakis, A modest proposal for resolving the eurozone crisis – Version 4.0, juli 2013. Downloadbaar op de blog van Varoufakis, waar ook oudere versies en een reeks commentaren te vinden zijn, zie http://yanisvaroufakis.eu/euro-crisis/modest-proposal/.
(*4) Obligaties kunnen door overheden of bedrijven uitgegeven worden om geld op te halen. Het is dus een vorm van lenen, maar er is niet één, maar er zijn vele kredietverleners. Ze kopen elk een aantal obligaties, en krijgen in ruil gedurende een aantal jaren, de looptijd, een bepaalde, meestal vaste rente. Wie een obligatie bezit, kan ze doorverkopen. Op het eind van de looptijd moet de uitgever de hoofdsom terugbetalen. Obligaties lijken enigszins op aandelen, met dit verschil dat bij aandelen geen rente maar een dividend betaald wordt waarvan het bedrag niet vooraf vastligt; een aandeel heeft ook een ‘oneindige’ looptijd, en wordt door de uitgever ervan dus niet terugbetaald.
(*5) De Europese Investeringsbank (EIB) werd opgericht bij het begin van de EEG (Verdrag van Rome, 1957). De EIB leent op de kapitaalmarkten aan gunstige (AAA) voorwaarden om publieke of private projecten in de lidstaten of in derde landen te financieren. Het Europees Investeringsfonds (EIF) werd in 1994 opgericht met de bedoeling risicokapitaal te verschaffen aan kleine en middelgrote ondernemingen, of garanties te verstrekken aan banken die leningen geven aan opstartende of hoogtechnologische ondernemingen. De EIB is hoofdaandeelhouder van het EIF.
(*6)Het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is een Europees ‘hulpfonds’ dat ontstond tijdens de eurocrisis. Het ESM kent leningen toe aan EU-lidstaten met financiële moeilijkheden en opereert dan samen met het IMF. Aan de lidstaat wordt een ‘memorandum’ opgelegd, d.i. een hele reeks voorwaarden van neoliberale signatuur over begroting, arbeidsmarkt etc.
(*7)In 2012, tijdens de eurocrisis, werd door de EU besloten tot de oprichting van een bankenunie. Deze moet toezicht houden op de Europese banken, banken in moeilijkheden begeleiden en eventueel ontmantelen (‘afwikkelen’), en garanties bieden voor de tegoeden van Europese spaarders. Zie Europa Nu, http://www.europa-nu.nl/id/vj05k11iqguz/europese_bankenunie.
(*8)Zie bv. http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-12-525_en.htm
(*9) We proberen dit te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld. Als een Spaans bedrijf machines importeert uit Duitsland, zal de betaling door een Spaanse bank aan een Duitse bank vergezeld gaan van een even grote transactie tussen de centrale banken van de twee landen. Omdat er ook export is van Spaanse producten naar Duitsland, en omdat er anderzijds ook kapitaal geëxporteerd wordt vanuit Duitsland naar Spanje, kan het netto te betalen saldo na verloop van enige tijd vrij gering zijn; dit is wat men bedoelt met clearing. Wanneer echter bij de clearing onevenwichten blijven, moet er rente betaald worden, in dit geval door de Spaanse centrale bank aan de Duitse. De onevenwichten zijn door de eurocrisis fel gaan toenemen, omdat bv. Duitse exportoverschotten t.o.v. Spanje niet langer door kapitaalexport vanuit Duitsland naar Spanje gecompenseerd worden.
(*10)Over de voorwaarden voor nauwere samenwerking, zie bv. http://www.europa-nu.nl/id/vh7dow6rirz4/nauwere_samenwerking_tussen_lidstaten
(*11) Our manifesto for Europa, The Guardian, 2 mei 2014, http://www.theguardian.com/commentisfree/2014/may/02/manifesto-europe-radical-financial-democratic.
(*12) De belastingbasis is de definitie van wat belast wordt. Zo kan een deel van geherinvesteerde winst niet belast worden, en dus buiten de basis vallen. Het tweede aspect is de belastingvoet: hoeveel procent belasting moet betaald worden op de belastingbasis?
(*13) Frédéric Lordon, Sortir de l’euro? Le Monde Diplomatique, augustus 2013, https://www.monde-diplomatique.fr/2013/08/LORDON/49561, Frédéric Lordon, La Malfaçon (hoofdstuk 7), Ed. Babel, 2015.
(*14) Een van de bekendste is de ‘Spinelli Group’, waar meer dan 100 europarlementsleden zich hebben bij aangesloten en met kopstukken uit de verschillende politieke families: Guy Verhofstadt, Daniel Cohn-Bendit, Joschka Fischer, Jacques Delors, Isabelle Durant, Mario Monti, Sylvie Goulard… De Spinelligroep ijvert naar eigen zeggen voor een ‘post- nationaal Europa van de burgers’, wat hun leden blijkbaar niet belet in afwachting daarvan mee te werken met het huidig Europa van de non-democratie dat voor die Europese burgers maar weinig respect opbrengt.
(*15) Zoals we in Deel 1 zagen loopt dit in de Verenigde Staten op tot 10% van het BBP van sommige deelstaten. In Europa, waar de verschillen in economisch ontwikkelingsniveau veel groter zijn dan in de VS, zou dit nog meer moeten bedragen.
(*16) Zie bv. Frédéric Lordon, Un peuple européen est-il possible, Le Monde Diplomatique, april 2014, https://www.monde-diplomatique.fr/2014/04/LORDON/50301