Ga naar de inhoud

Hallo Catalonië!

Als je op de vrijdagmiddagborrel of een verjaardag het gesprek brengt op de kwestie Catalonië is sprake van meewarige vermoeidheid. ‘Wat moeten ze toch met onafhankelijkheid. In Spanje zijn ze de rijksten. Wat willen ze nog meer’. ‘Laten ze een voorbeeld nemen aan de Friezen die hun nederlaag tegen ons waardig dragen’. ‘Ze vechten tegen windmolens want alles wordt  tegenwoordig toch geregeld vanuit Brussel, dus wat zeuren ze over Madrid. Daarbij is Spanje een democratie net als wij, met zo’n leuk koningspaar’. ‘Het zijn de verlangens van een kleine minderheid. De meerderheid wil gewoon bij Spanje blijven’. Dat is wat je hoort en, niet verwonderlijk, wat je leest.

9 min leestijd

(Door WK, oorpsronkelijk verschenen op konfrontatie.nl)

Niemand reageert verontwaardigd wanneer Madrid met geweld, arrestaties en gevangenisstraffen antwoordt op een vreedzaam streven. Terwijl het recht op afscheiding wel degelijk tot het volkenrecht behoort. Nee, wordt met het vingertje gewezen, Catalonië zal zich moeten houden aan de regels van de Spaanse staat, die inhouden dat een meerderheid van de Spaanse bevolking moet instemmen met afscheiding.

Ik moet zeggen dat, toen ik veertig jaar geleden in een klein dorp in de Franse Pyrenees Orientales kwam te wonen, best opkeek toen de oude mensen in de dorpswinkel onder elkaar een andere taal dan Frans bleken te spreken. Dat de Franse plaatsnaamborden met hun Catalaanse equivalent werden overgeschilderd en met jachtgeweren bestookt. Tijdens het werk op het land leerde ik vloeken in het Catalaans en de eenvoudige keuken van ‘Catalunya del Nord’. Ik las ‘Le Travailleur Catalan’, het weekblad van de PCF waar altijd een collumn in het Catalaans in stond. Ik stond op de top van de Canigo, de ‘heilige berg’ van de Catalanen die op Frans grondgebied ligt, vanwaar je bij helder weer Marseille en Barcelona kunt zien.

In het dorp raakten we bevriend met een barkeeper, een gezochte anarchist die na de overwinning van Franco aanslagen had gepleegd aan de andere kant. Bij Mottet zagen we hoe illegaal de grens werd gepasseerd. In Prades, het ballingsoord van cellist Pablo Casals, werd het jaarlijkse muziekfestival te zijner ere gehouden. Bij het kasteel van Salses liep ooit de grens,  tot 1658. Een standpunt innemen over Catalaanse onafhankelijkheid leek niet aan de orde. Franco was nog maar net dood.

We namen het boemeltreintje naar de grens en stapten over (andere spoorbreedte) op het volgende boemeltje naar Barcelona. Zo waren de verbindingen. Geen snelweg en alle verkeer via een minuscuul spoorwegtunneltje bij Argeles. Het contact tussen de twee Catalonien was niet in het belang van de twee staten die het hadden verdeeld. In de buitenwijken van Barcelona hingen witte lakens buiten als teken dat men weigerde huur te betalen. In het centrum heerste een gespannen sfeer bij de regeringsgebouwen, met nerveuze guardia civil met mitraillettes. Ik kreeg tranen in mijn ogen toen ik de CNT-vlag uit een kantoor zag hangen. Op de Ramblas lagen de stapels Marx, Lenin, Trotski en pornografie gebroederlijk naast elkaar. De mensen waren op het euforische af maar ook onzeker over wat er komen ging.

Wat er komen ging was voorgekookt. In Bonn. Onder Duitse leiding was uit de ooit Revolutionaire Spaanse Socialistische Partij een kloon van de SPD gevormd, met overeenkomende Atlantische sympathieën. De Communistische Partij waarmee zij ooit tegen Franco had gevochten, had een ‘eurocommunistische’ (lees: los van Moskou) behandeling gekregen olv Santiago Carillo, ooit leider van de Communistische Jeugd. Met wie ik in 1974 een krans legde in Milaan tgv de Opstand tegen Mussolini die Lombardije bevrijdde. Aan rechterzijde stonden een reeks partijen, van rechts tot Franquistisch.

Het probleem was dat Iberië (Portugal had zich eveneens van het fascisme bevrijd) giste van rebellie en dat de conferentie van politieke leiders onder Duitse leiding ‘uiteenvallen in chaos’ moest voorkomen. Daar waren met name de Linkse partijleiders van overtuigd. Er moesten zo snel mogelijk verkiezingen komen voordat de boel in de regio’s ging wandelen.

Een probleem was de monarchie die Franco had opgetuigd voor het Spanje na hem. Het volk wilde er niet aan, moesten Carillo (PCE) en Gonzalez (PSE) hun Duitse meesters met de zak met geld melden. Ze werden op hun wenken bediend: een operettefiguur, de Guardia Civil kolonel Tejero, bezette met een bataljon het Parlement, schoot in het plafond en claimde de macht namens een junta van generaals, die zich haastten zich van hem te distantiëren. Nu kon Franco’s koning zijn glansrol opeisen. Hij verdedigde met een brok in zijn keel het democratisch proces. Deze geweldige comedie was uiteraard tot in de finesses geregisseerd.

Allerlei dubieuze figuren konden nu hun liefde aan het ‘Nieuwe Spanje’ betuigen. Met Duits geld werden economie en infrastructuur aangepakt. En tevens de ‘regio’s’, en dan met name Catalonië en Baskenland, die de Onafhankelijkheid hadden uitgeroepen en slechts door een truc in 1934 de ‘Eenheidsrepubliek’ kregen ipv de ‘Federatieve Republiek’ die ze hadden gewild.

Franco’s strategie tov Catalonië en Baskenland was tweeledig geweest: aan de ene kant werd de (linkse) Nationalistische beweging keihard onderdrukt, aan de andere kant werd de bourgeoisie de mogelijkheid geboden zich te verrijken. Door regionale autonomie te verlenen aan alle regio’s van Spanje (incl. de Balearen en de Canarias), kwamen in Baskenland en Catalonië de nationalistische partijen van de bourgeoisie aan de macht waarmee Franco al zo prettig zaken had gedaan. Zo werd het zelfde spel doorgezet onder andere voorwaarden. Catalaans en Baskisch waren nu toegestaan en binnen de kortste keren werd in beide landen een onderwijssysteem uit de grond gestampt waarin Castiliaans (Spaans) de 2e taal werd. Dat was uiteraard een reactie op het verbod van Catalaans en Baskisch onder Franco.

Nu moet worden gezegd dat algemeen wordt erkend dat door de Basken het zuiverste Spaans (zonder accent) van Iberië wordt gesproken. In Baskenland was in zoverre sprake van een de-escalatie dat de ETA (de strijdende Communistische Partij) de wapens neerlegde en haar politieke vleugel deel ging uitmaken van de Bildu-partij, die snel gouverneurs- en burgemeestersposten zou veroveren.

In Catalonië was de guerilla vanuit Frans-Catalonie in de jaren ’60 uitgedoofd. De laatste strijders waren door Franco geëxecuteerd. Na Franco’s dood manifesteerde het hele politieke spectrum zich. Van de ERC tot de POUM. De Catalaanse bourgeoisie controleerde de deelstaatregering olv Jordi Pujol en zijn CiU, die onder de Caudillo ook al zo vruchtbaar met Madrid had samengewerkt. Hoe vruchtbaar bleek, toen een onderzoek de corruptie van Pujol en zijn familie openbaarde. Zijn partij veranderde een paar keer van naam en is nu de PdeCat van Puigdemont, de afgezette Catalaanse president die in een Duitse cel verblijft. Deze Puigdemont als een radicaal neerzetten is belachelijk, want zijn laatste daad was weliswaar een formeel uitroepen van de Onafhankelijkheid die het Parlement had aangenomen, maar hij haastte hem te bagatelliseren.

In de zomer van 2017, voorafgaand aan het “illegale” Referendum over Onafhankelijkheid, werd Catalonië opgeschrikt door terreuraanslagen waarbij tientallen doden vielen. Uiteraard door terreurcellen van mensen die bij de geheime diensten bekend waren. Het kwam de macht allemaal wel heel goed uit, deze onrust. Toch werd het Referendum georganiseerd en begon het geweld.  Madrid greep de macht via artikel 155, zette de deelstaatregering af en benoemde vice-premier Soraya Saenz tot voogd. Puigdemont en 5 ministers vluchtten naar Brussel. De rest (nu 13) werd vastgezet en van ‘rebellie’ beschuldigd. Terwijl grote Catalaanse bedrijven en banken hun hoofdkwartieren naar Valencia en Madrid verplaatsten om de bevolking te intimideren, 5000 politiemensen uit de rest van Spanje naar Catalonië werden overgebracht en de EU zich achter Rajoy’s weigering te onderhandelen schaarde, werden nieuwe verkiezingen georganiseerd voor een deelstaatparlement. Ondanks alle intimidatie wisten de Onafhankelijkheidspartijen opnieuw een meerderheid te krijgen. Het plan van Rajoy was mislukt.

Weliswaar was Ciutadans van Ines Arrimadas (een soort D’66 voor de a-politieke elite) de grootste partij geworden, maar een regering vormen konden alleen de Onafhankelijkheidspartijen PdeCat, ERC en CUP samen. Toen begonnen pogingen om deze partijen tegen elkaar uit te spelen, over de kwestie van de te benoemen deelstaatpresident. Dat leek aardig te lukken tot Rajoy de zaak nog verder op scherp zette met nieuwe aanhoudingen en de arrestatie via Internationaal opsporingsverzoek van Puigdemont. In Barcelona werd gevochten met de politie. Eindelijk, zo zal men hebben gedacht. De provocatie lijkt te werken.

Toen ik op 9 oktober vorig jaar bij Cerbere (‘waakhond’) in de Pyreneeën de grens overstak was het eerste dat ik beneden aangekomen in Port Bou vroeg: ‘En? Is de Onafhankelijkheid uitgeroepen?’ Ik stelde me voor de eerste vreemdeling te zijn die over de bergen in ‘Catalunya Lliura’, Vrij Catalonië, was aangekomen. Ze keken me geringschattend aan. ‘Dat hadden ze beloofd ja’. Ook al waren ze faliekant voor Onafhankelijk, van hun leiders hadden ze geen hoge dunk, zo zou ik ervaren. In de maand aan Franse kant (waar ik nauwelijks enige belangstelling voor de onafhankelijkheid had kunnen bespeuren) had het geweld tegen de deelnemers aan het Referendum me geschokt en me in zoverre geradicaliseerd dat ik besloten had dat de Catalaanse Revolutie de Spaanse Republiek vertegenwoordigde en Madrid de monarchie van Franco. Ik zou geen objectieve toeschouwer meer zijn. Jammer. Net als John Reed. Ik had besloten geen woord Castiliaans meer te praten om m’n Catalaans te ontwikkelen. Zo voerde ik een paar havenplaatsen verder in het café van een Bask discussies over wat er op het regionale tv-kanaal werd vertoond. De winkeliers, de rijken en de buitenlanders met villa’s in de toeristenplaats waren uitgesproken tegen onafhankelijkheid. ‘De terugkeer naar de peseta maakt ons bezit niets waard’, verzekerden ze me. In het stadje een paar kilometer van de haven waar de gewone mensen woonden, hing het vol met ‘Si’ en vlaggen met de ster.

Zo zou ik het overal ervaren: de rijken tegen, de armen voor. ‘Dan maar drie jaar in armoede leven’, hoorde ik een onderwijzeres verzuchten. Madrid was voor hen na het geweld een gepasseerd station. De Republiek, dat is het compromis waarmee de eenheid van Iberië zou kunnen worden hersteld: een Federatieve Republiek van Onafhankelijke staten. Ik moet denken aan 1986 toen ik Generaal Enrique Lister (bevelhebber tijdens de laatste grote slag aan de Ebro tegen Franco’s opmars) interviewde, in zijn functie van secretaris-generaal van de Partido Communista de los Pueblos de Espana. De betekenis van de naam van zijn partij, afgescheiden van de reformistische PCE die de monarchie had omarmd, begreep ik pas later. Toen was ik nog behept met het idee dat de eenheid van Spanje zou moeten gehandhaafd. Nu besef ik dat het een onttakeld wereldrijk is dat ook zelf gedekoloniseerd zal moeten worden. De grote Europese staatsverbanden hebben na elkaar eeuwen te hebben beoorlogd vervolgens alle oorlogen van de VS gesteund. Ik zie nog Aznar met Bush de inval in Irak aankondigen. Deze erfgenamen van Franco verdienen het om met hun corrupte staat ten onder te gaan.

WK