Ga naar de inhoud

‘Heersers moet je eten met pikante saus’

Bedenkingen bij de banlieue-opstanden in Frankrijk

16 min leestijd
Placeholder image

De avantgardekunstenaars waar Guy Debord zich in het prille begin van de jaren vijftig bij aansloot maakten naast klankgedichten en absurdistische toneelacts ook films. Zij hadden er een ietwat merkwaardige opvatting over. Gretig werden fragmenten van bestaande films in hun eigen werken gemonteerd. Zij hadden natuurlijk ook hun eigen beelden kunnen schieten. Maar wat nut zou dat gehad hebben? Levert de filmgeschiedenis aan de lettristische cineast niet de mooiste collectie beelden die men zich maar kan dromen? Belangrijker dan het filmbeeld was voor hen de klankband, of, preciezer gezegd, de breuk die er tussen klank en beeld veroorzaakt werd. Dit wil zeggen dat men beelden – van oude films of van eigen makelij – plaatste bij een geluidsband die op voorhand opgenomen was. De indruk die de film maakte was daarenboven van ondergeschikt belang. De tekst van de film was haast net zo belangrijk als diens realisatie. Een gepubliceerd scenario kon, net zoals een gedrukt toneelstuk, een onafhankelijk bestaan leiden. Misschien zou dat wel de film van de toekomst worden?

Op een gelijkaardige manier proberen we in wat volgt een bescheiden commentaar te leveren bij de banlieue-opstanden in Frankrijk.

***

Jean Seberg, in een film van Godard uit het eind van de jaren vijftig, toen ze nog niet door de CIA de dood in gedreven was, loopt over de Champs Elys̩es, een stapel kranten in haar hand, en luid roepend, met een onvervalst Amerikaans accent: New York Herald Tribune! New York Herald Tribune! (Afbeelding 1.) Jean-Paul Belmondo, een sigaret in de mondhoek en een deukhoed op het hoofd, als een nepfiguur uit een goedkope gangsterfilm, vraagt of er een horoscoop in de krant staat. Hij wil de toekomst kennen. РDan breekt de filmlas. Het is plots donker in de zaal. De toeschouwers staren naar het scherm, dat zwart blijft. Is de meute de Champs Elys̩es opgestormd? Het wordt onrustig in de zaal. Dan flitst de filmprojector terug aan en op het doek zien we een overvolle aula op een Amerikaanse campus (Berkeley, 1964) en een grijze, geleerde man voert van achter een katheder het woord. De studenten Рjongemannen met lange haren en een donker baardje, meisjes in mini-jurk Рluisteren ademloos toe (Afbeelding 2).

MARCUSE: De totalitaire tendensen van de eendimensionale samenleving maken de traditionele wegen en middelen van protest ineffectief – misschien zelfs gevaarlijk omdat ze de illusie van een volkssoevereiniteit handhaven. Deze illusie bevat enige waarheid: het volk, vroeger een zuurdesem voor sociale verandering, is omhoog gekomen en is de zuurdesem voor sociale samenhang geworden. (…) Onder de conservatieve volksbasis bevindt zich echter het substraat van de uitgestotenen en buitenstaanders, de uitgebuiten en vervolgden van andere rassen en andere huidskleuren, de werklozen en de arbeidsinvaliden. Zij leven buiten het democratisch proces: hun leven vormt de meest directe en meest werkelijke noodzaak om aan ondraaglijke omstandigheden en instituties een eind te maken. Zo is hun oppositie revolutionair, zelfs al is hun bewustzijn het niet. Hun oppositie treft het systeem van buiten af en wordt daarom niet omgebogen door het systeem; het is een elementaire kracht die zich niet aan de regels van het spel houdt en daardoor laat zien dat het spel vals is opgezet. Wanneer zij samenscholen en de straat opgaan, zonder wapenen en zonder bescherming, om de meest primitieve burgerrechten op te eisen, weten zij dat zij zich blootstellen aan honden, stenen en bommen, gevangenis, concentratiekampen en zelfs de dood. Hun kracht steekt achter iedere politieke demonstratie voor de slachtoffers van wet en orde. Het feit dat ze beginnen te weigeren het spel mee te spelen, is misschien wel het feit dat het begin van het eind van een tijdperk aangeeft.

Troebele zwart-witbeelden van onlusten, gevechten met de politie, plunderingen: Los Angeles, 1965. Op de geluidsband: de lijzige stem van een Fransman.

GUY DEBORD: Al degenen die zelfs de schijnbare verrechtvaardiging van de woede van de Zwarten van Los Angeles erkennen, maar uiteraard niet de reële verrechtvaardiging, alle denkers en verantwoordelijken van de mondiale linkerzijde, van haar leegte, hebben de onverantwoordelijkheid, de chaos en de plunderingen betreurd… (…) Wie heeft de verdediging van de opstandelingen op zich genomen op een manier die hen waardig is? Wij zullen dat doen. Laat de economisten huilen om de 27 miljoen dollar die verloren gingen, en de urbanisten om een van hun mooiste warenhuizen die in de vlammen opging, en McIntyre om zijn neergeschoten hulpsherif; laat de sociologen jammeren over de absurditeit en de dronkenschap van deze revolte. Het is de functie van een revolutionaire publicatie, niet enkel om de opstandelingen van Los Angeles gelijk te geven, maar om ertoe bij te dragen dat ze gelijk krijgen (…).

(Afbeelding 3: Liv Ullmann in Persona: in haar ziekenhuiskamer staat ze voor de tv.)

Maar we zijn niet meer in Los Angeles in 1965 of in Los Angeles in 1992. Dit is Frankrijk en het is 2005 en Fort Europa is goed ommuurd. Bootvluchtelingen worden op veilige afstand gehouden. Maar binnen de muren leven al vijftig jaar echte minderheden die niet gelijken op de immigranten van de Verenigde Staten maar op de afstammelingen van de slaven die via de slavenhandel naar de beschaafde wereld gehaald werden. De jongeren van de banlieues van Europa worden de Zwarten van de Verenigde Staten. Watts, Los Angeles liggen vóór ons. En de maatschappij die beweert ons voor deze toekomst te willen behoeden, stevent er recht op af. Woonkazernes (Afbeelding 2, uit Internationale Situationniste). Werkloosheid. Uitsluiting. En daar bovenop de vernedering van een verwoestende oorlog.

In de schaduw van een alleenstaande boom in de Zuid-Mexicaanse provincie Chiapas zit een man op de grond, een bivakmuts op zijn hoofd en de eeuwige pijp in zijn mond (Afbeelding 4). Op zijn knieën houdt hij een schriftje waarin hij een artikel schrijft dat hij korte tijd later, in 1997, wereldkundig zal maken.

SUBCOMMANDANT MARCOS: Het neoliberalisme als wereldsysteem betekent een nieuwe oorlog voor de verovering van nieuwe gebieden. Het einde van de Derde Wereldoorlog of Koude Oorlog betekent geenszins dat de wereld niet langer in twee verdeeld is en dat zij haar stabiliteit onder de hegemonie van de overwinnaar zou teruggevonden hebben. Want alhoewel er een verliezer is (het socialistische kamp), dan blijft het moeilijk om te bepalen wie de overwinnaar is. De Verenigde Staten? De Europese Unie? Japan? Alle drie? (…) De ondergang van Het Rijk van het Kwaad opent nieuwe markten, wier verovering een nieuwe wereldoorlog – de vierde – uitlokt. (…) De zoon (het neoliberalisme) verorbert de vader (het nationale kapitaal) en vernietigt in dezelfde beweging de leugens van de kapitalistische ideologie: in de nieuwe wereldorde bestaat er geen democratie, noch vrijheid, noch gelijkheid, noch broederlijkheid. De planeet wordt omgevormd tot een nieuw slachtveld waar de chaos regeert.

(Afbeelding 5: Liv Ullmann in Persona: in haar ziekenhuiskamer wijkt ze verschrikt achteruit voor de beelden die ze op tv ziet.)

Het tuig dat in Frankrijk in opstand kwam werd verweten zich te vergrijpen aan de enige eigendom dat hun medeproletariërs nog overblijft: de auto, en de op- en neergang van hun revolte werd afgemeten aan het aantal verbrande wagens. Alsof het vernielde blik zwaarder weegt dan de dood van opgejaagde banlieuesards, van gestrande bootvluchtelingen, van de bestormers van Fort Europa.

(Afbeelding 6: een auto, uit Internationale Situationniste)

HENRI LEFEBVRE: De Auto is Object én Koning, Ding én Piloot. Het is niet overbodig dit te herhalen. Dit uitverkoren Object heerst over talrijke vormen van gedrag in vele gebieden, van de economie tot in de conversatie. Het Verkeer treedt de sociale functies binnen en plaatst zich op de eerste rij. Hetgeen de prioriteit van parkings, van toegangswegen, van een adequaat wegennnet met zich meebrengt. Tegenover dit systeem kan de stad zich moeilijk verdedigen. (…) In het autoverkeer hopen de mensen en de dingen zich op, vermengen zij zich zonder elkaar te ontmoeten. Dit is een verbazingwekkend geval van simultaniteit zonder uitwisseling, elk element blijft in zijn doos, elk blijft goed opgesloten in zijn schelp. Hetgeen tevens bijdraagt tot de achteruitgang van het stadsleven… (…) De auto kan niet genoeg steden en dorpen kapotrijden, vroeg of laat bereikt hij toch zijn verzadigingspunt. We evolueren naar deze limiet, dat een schrikbeeld is voor de verkeersexperten: de uiteindelijke bevriezing, het versteende immobilisme te midden van de wirwar van het verkeer. (1967)

Als de autoproductie een zodanig verzadigingspunt bereikt heeft dat de wegen dichtslibben en de parkings uitpuilen, zouden dan deze overtollige producten niet in een grote potlatch aan de voorouders kunnen geofferd worden?

GEORGES BATAILLE: Ik zal vertrekken vanuit een elementaire vaststelling: als de zon veel méér energie uitstraalt dan nodig is om het leven in stand te houden, dan zou de overtollige energie (rijkdom) kunnen gebruikt worden voor de groei van het systeem (bijvoorbeeld van een organisme). Maar indien het systeem niet meer kan groeien, of indien het overschot niet helemaal kan geabsorbeerd worden in de groei, dan moet het noodzakelijkerwijs zonder profijt verloren gaan, uitgegeven worden, al dan niet vrijwillig, op een glorierijke of anders op een catastrofale manier. (1949)

Laten we de banlieuesards dankbaar zijn dat ze ons van een te veel aan autos verlossen op een glorierijke manier.

Men heeft gezegd: het zijn nihilisten, ze hebben geen zelfrespect, ze worden gedreven door wanhoop en zoeken de kick in het geweld. Hoeft het ons te verbazen dat het uitzichtloze leven in een grauwe buitenwijk onophoudelijk de behoefte aan exotische en extatische ervaringen oproept?

(Afbeelding 7: Bacchanten.)

HENRI LEFEBVRE: Het dyonisische werd bij de Grieken niet onderworpen aan de zuivere idee van schoonheid. De Bacchanten, die al schreeuwend en demonisch over de velden liepen, en die de levende wezens die ze op hun weg ontmoetten, verscheurden, moesten niet noodzakelijkerwijs mooi zijn. (1981)

Mooi is ongetwijfeld Jeanne Moreau in Ascenceur pour léchafaud (Louis Malle, 1959), als ze s nachts eenzaam door de straten van Parijs dwaalt, begeleid door de warme trompet van Miles Davis (Afbeelding 8). Maar minstens even mooi is de tekst die een Française als vrije tribune in Le Monde (11 november 2005) liet afdrukken.

FRANCOISE BLUM: Er was een tijd, niet zo lang geleden, waarin een ganse generatie zich herkende in de onderdrukten, een tijd waarin wij allemaal een Duitse jood waren. Ik blijf geloven, al menen sommigen dat ik mij vergis, dat die identificatie iets positiefs was.
Met de jongeren van de banlieues is blijkbaar iets dergelijks niet mogelijk. In het beste geval begrijpt men hun frustraties, in het slechtste heeft men schrik van hen. In het beste geval geeft men toe dat ze het recht hebben hun woede uit te drukken, maar vindt men dat ze dat op een onverantwoordelijke manier doen. In het slechtste geval ziet men achter hun revolte de schaduw van de imams.
Waarom geeft men heel eenvoudig niet toe dat op dit ogenblik, en ongetwijfeld op de enige manier dat effect heeft, de mediamieke manier, deze jongeren voor de eerste keer een ruimte innemen die voor hen onbekend, ontoegankelijk, vreemd of verboden was, de ruimte van de politiek. Zij zijn de politiek binnengestapt, terwijl men van hen zei dat ze niet gaan stemmen, dat ze geen interesse hebben voor politiek.
Onder de last van beledigingen, die wellicht des te zwaarder weegt omdat men hen hun eigen woorden terugkaatst, die woorden waarvan men beweert hen te willen genezen om hen beter te kunnen integreren, hebben zij hun kracht ontdekt. Zij hebben een kracht ontdekt die zij nooit hebben mogen tonen.
Zij brengen een minister aan het wankelen die sommigen reeds als president van de Republiek zagen. Zij tonen dat ze meetellen en dat ook zij misschien al met al kunnen bijdragen om deze Republiek, die egalitair en universeel wil zijn, te hervormen. In één woord, op enkele uren en enkele avonden van branden zijn zij actoren geworden, actoren van die publieke ruimte waarin men hen wilde integreren maar waarvan men hen de toegang belette.
De straat, een plaats om rond te hangen en de tijd te doden, is voor hen een plaats geworden om te manifesteren. En men hoeft zich er niet over te verbazen dat ze niet optrekken van de Place de la République naar de Place de la Bastille, blijkbaar zijn ze niet trouw aan een traditie en een herinnering die niet de hunne is. Parijs is hun territorium niet en toen de studenten van Mei 68 de autos op de Boulevard Saint-Germain in brand staken, in een tijd, herinneren we ons, toen autos veel zeldzamer waren, en veel duurder, dan waren dit ook de autos van hun ouders.
Andere tijden, andere zeden. Degenen die tijdens die gelukkige jaren van de welvaartsstaat de consumptiemaatschappij aankloegen hebben ondanks alles veel gemeen met degenen die ervan dromen om er zich in te integreren. Zij vragen respect. De enen leden onder de last van een repressieve maatschappij en kloegen het anti-jongerenracisme aan. De anderen lijden onder het gewicht van een maatschappij die tweederangsburgers van hen maakt, die hen marginaliseert en minacht, die hen verplettert onder de politiecontroles, en van hun huidskleur, van hun naam en hun voornaam, een ware sociale handicap maakt. En welk gewicht zou hun woede hebben als ze geen autos in brand staken? Zouden de televisiestations van de hele wereld naar hen omgekeken hebben? Wat hadden ze anders moeten doen? Een petitie gaan afgeven op het Palais-Bourbon?
De middelen die ze gebruiken zijn ongetwijfeld de enige die effect hebben in een tijd waarin de media bepalen wat actualiteit is en wat niet. Hoeveel arbeidersstakingen werden er recent nog voor het voetlicht gebracht enkel omwille van het feit dat ze dreigden met geweld? Laten we het durven uitspreken: deze rellen, deze opstanden, deze woedeuitbarstingen, dit geweld – het gamma benamingen is uitgebreid – zijn een sociale beweging. Het is geen arbeidersrevolte maar de revolte van de kinderen van de arbeidersklasse. Het doel? Op zn minst het respect, en hooguit de integratie.
Het politieke project? De strijd tegen de werkloosheid, tegen precaire werk- en leefomstandigheden. Ze eisen ook het ontslag van een minister van Binnenlandse Zaken, zoals men in andere tijden het ontslag eiste van iemand als Marcellin (minister van Binnenlandse Zaken in 1968). En ik voel de aandrang om luid en krachtig te roepen: bravo voor eenieder die, ondanks alle tegenkanting, meegewerkt heeft aan het opduiken van een nieuwe collectieve actor. En een nieuwe collectieve actor, in een land dat vastkleeft aan zijn kleine ruzietjes en zijn angst voor de toekomst, is dat geen kans?

In een Frans provincieplaatsje, of op een eenkamerflat in een van de provinciesteden, zit een jongeman en leest dit artikel met kloppend hart (Afbeelding 9: een woonkazerne). Net als duizenden anderen op hetzelfde moment, verspreid over de hele wereld, vertrouwt hij zijn gedachten toe aan het World Wide Web. Waar het door anderen, verweg maar toch zo nabij, opgepikt wordt.

JEAN-YVES MONDON: Ik zou, voordat ik slapen ga, ik ben knock-out, hieraan nog iets willen toevoegen.
Ik meen begrepen te hebben dat de studenten in 1968 van plan waren de Sorbonne af te branden, zij zouden dat ergens geschreven hebben, en daarbovenop nog enkele autos. Nu zie je hoe branden elkaar antwoord geven: als men scholen oplegt in wijken, als een netwerk van kleine sorbonnes, zullen zij branden als de rest.
Maar er is meer: deze jonge opstandelingen nemen reusachtige risicos, zoals we voortdurend bevestigd zien bij elke officiële redevoering; risicos waar de studenten van 1968 niet aan blootgesteld werden, en waar ongetwijfeld weinigen onder ons zich zullen aan blootstellen mochten de omstandigheden zulks toestaan. Het risico om geslagen, vernederd, gevangengenomen te worden, vooral het risico om, zelfs met een verblijfsvergunning, uitgeleverd te worden, omdat men ontmaskerd werd, omdat men is wie men is. Maar deze jongeren zijn al met al overal waar ze konden op de voorgrond getreden om te zeggen wie ze zijn, goed wetende dat dit hun huid kan kosten. Zij tonen ons het levendige en kleurrijke gezicht van Frankrijk, een gezicht dat de ministers verafschuwen en dat ze uit het straatbeeld willen bannen. Maar deze oude ministers, deze trieste ouwelui met hun belachelijke maniertjes (en de enorme macht die ze in hun handen samenballen) hebben niet meer het voorkomen waarmee men kan lachen, naarmate de crisis voortduurt drogen ze uit tot oude actrices en hun gebaren gebeuren automatisch, ze lijken doods en de dood is het enige waar ze nog over kunnen spreken.
Velen zullen het verschrikkelijk en bewonderenswaardig vinden dat een daad waarmee men zijn identiteit wil bewijzen, illegaal en onverdraaglijk geworden is, alledaags en zeer Europees. Het is verschrikkelijk en prachtig om op deze manier te zeggen dat je in Frankrijk woont, dat je er wilt wonen, dat je geen meubelstuk bent dat de Fransen niet meer willen, maar een levend subject dat zich Frankrijk toeëigent met woorden die ze in bundels werpen naar degenen waar ze van houden en naar degenen die ze verafschuwen. Zij weten wat het betekent in Frankrijk te wonen, dank u. En dat je er niet ongestraft woont als je huid gekleurd is of als je naam Arabisch of Afrikaans klinkt.
Laten we hopen dat dit alles lang genoeg zal duren opdat de besten onder ons in hen kunnen ontwaren wat wij in onze dromen kunnen zijn – en omgekeerd (want ik veronderstel dat niemand ooit gedacht heeft dat brand stichten en vernielingen aanrichten, zelfs indien men zich daar sterk en ongelooflijk blij bij voelt, het enige is dat men zou kunnen doen).
Rimbaud schreef dat hij een beest, een neger was. Ook ik ben dat, zelfs al schrijf ik dit niet. Goede nacht.

Tot slot nog dit:
De rivier die buiten zijn oevers treedt noemt men gewelddadig,
maar van de bedding die haar omknelt
zal niemand zeggen dat hij gewelddadig is. (Bertolt Brecht)

(Afbeeldingen uit Zéro de conduite van Jean Vigo.)

Johny Lenaerts, 14 november 2005.

Bronnen:
– Herbert Marcuse, De eendimensionale mens(1964), Bussum, 1970;
РInternationale Situationniste, nr 10, maart 1966: Le d̩clin et la chute de l̩conomie spectaculaire-marchande;
РSubcommandant Marcos: La quatri̬me guerre mondiale, in Le Monde Diplomatique, augustus 1997;
– Henri Lefebvre, La vie quotidienne dans le monde moderne, Paris, 1968;
– Henri Lefebvre, Critique de la vie quotidienne, tome III, Paris, 1981;
– Georges Bataille, La part maudite (1949), Paris, 1995,
РFran̤oise Blum, Ils sont entr̩s en politique, in Le Monde, 11 november 2005;
– Jean-Yves Mondon op de mailinglist van Multitudes (http://multitudes.samizdat.net), 10 november 2005;
– De titel (Heersers moet je eten met pikante saus) wordt uitgesproken door een kraai in de film Uccellacci e uccellini (1966) van Pasolini. (Gans het herfstnummer van Buiten de Orde is aan Pasolini gewijd.)

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Johny Lenaerts.)