Ga naar de inhoud

‘Hervormingen’ van het Zuiden komen naar het Noorden

Wat vandaag in Griekenland gebeurt is de verderzetting van een proces dat al werd ingezet in 1984, meer bepaald in Latijns-Amerika en Afrika. De Griekse schuldencrisis is geen nieuw fenomeen, maar een beproefd recept dat al dertig jaar wordt opgelegd aan de Derde Wereld en nu naar de EU zelf komt, aldus Eric Toussaint.

15 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen op dewereldmorgen Foto: Eric Toussaint (greekdebttruthcommission.org))

Deze tekst [1] toont de gelijkenissen aan tussen het politieke beleid opgelegd aan de volkeren van Noord en Zuid van de planeet, sinds de grote neoliberale ommekeer van de jaren 1980. Ze werd oorspronkelijk reeds geschreven in juli 2000 (en recent aangevuld). Geen enkele actualisering van de tekst blijkt nodig om de gebeurtenissen volgend op de periode 1980-2000 te analyseren en weer te geven.  

Zo heeft deze tekst het voordeel dat ze aantoont dat het beleid dat geleidelijk aan werd opgelegd vanaf 2008 in Griekenland, in West-Europa en in de VS de verderzetting zijn van een offensief dat drie decennia terug reeds werd in gang gezet. De argumenten die toen werden gebruikt door regeringen en internationale instellingen zijn sindsdien niet echt veranderd, net zomin als de toegepaste remedies. 

Wat voorafging

Sinds de jaren 1980 werd de crisis van de openbare overheidsschulden, zowel in de Derde Wereld, in het voormalige Oostblok als in de geïndustrialiseerde landen systematisch gebruikt om een beleid van strenge overheidsbesparingen (‘austeriteit’) op te leggen. Dit in naam van wat ‘structurele aanpassingen’ werden genoemd.  

Op basis van beschuldigingen dat hun voorgangers ‘boven hun middelen hadden geleefd’ en veel te gemakkelijk leningen hadden aangegaan, hebben de meeste regeringen geleidelijk aan een ‘aanpassing’ van de openbare uitgaven uitgevoerd, vooral wat betreft sociale uitgaven. Alsof het alleen maar zou gaan over het aanhalen van de broeksriem met twee of drie gaatjes. 

In de Derde Wereld en in het Oostblok is de enorme toename van de openbare schuld begonnen op het einde van de jaren 1960. Dat leidde tot een crisis van de terugbetalingen vanaf 1982. Er zijn verantwoordelijken voor deze schuldenlast. Die bevinden zich hoofdzakelijk in de geïndustrialiseerde landen: de privé-banken, de Wereldbank en de regeringen van het Noordelijk halfrond die met de losse hand kwistig honderden miljarden eurodollars en petrodollars uitleenden. 

Om iets te doen met hun kapitaaloverschotten en het teveel aan geproduceerde goederen, hebben meerdere actoren in het Noorden leningen toegestaan aan zeer lage intrestvoeten. Op die manier is de openbare schuld van de Derde Wereld en van het Oostblok tussen 1968 en 1980 twaalf maal groter geworden. In de meest geïndustrialiseerde landen is de openbare schuld eveneens sterk toegenomen vanaf de jaren 1970. De regeringen deden dat als antwoord op het einde van dertig jaar Keynesiaans beleid voor het herstarten van de economische machine na de Tweede Wereldoorlog. 

Het historisch keerpunt van Thatcher en Reagan

De jaren 1979-1981 werden een historisch keerpunt met de komst van Thatcher en Reagan [2], die op grote schaal het politiek beleid doorvoerden waar de neoliberalen zo van hadden gedroomd.  

Meteen gingen zij over tot een fikse verhoging van de rentevoeten, wat de openbare machten met schulden verplichtte kolossale bedragen over te schrijven op de rekening van private financiële instellingen. Vanaf dat ogenblik werd de terugbetaling van de openbare schuld op wereldschaal een belangrijk instrument om delen van de welvaart gecreëerd door werkende mensen en klein producenten af te romen ten bate van het financieel kapitaal.  

Deze beleidsbeslissingen werden opgelegd door de neoliberalen die daarmee een enorm offensief van het kapitaal tegen de arbeid inzetten. Omwille van hun schulden gingen openbare besturen over tot het inkrimpen van sociale uitgaven en investeringen om hun rekeningen ‘in evenwicht te brengen. Vervolgens moesten ze nieuwe leningen aangaan om de stijgende intrestvoeten te volgen. Dit is het beruchte sneeuwbaleffect dat alle uithoeken van de planeet bereikte tijdens de jaren 1980. Dat effect was het gecombineerde resultaat van gestegen intrestvoeten en noodzakelijke nieuwe leningen om de oude af te betalen.

 Een ‘andere’ fiscaliteit

Om die openbare schuld terug te betalen maakten de regering overvloedig gebruik van de belastingen, waarvan de structuur van af de jaren 1980-1990 werd gewijzigd in regressieve richting: het deel van de fiscale inkomsten dat kwam van heffingen op kapitaalinkomsten werd afgebouwd, terwijl het deel van de fiscale inkomsten dat kwam van voorheffingen op arbeidslonen werd verhoogd. Hetzelfde gebeurde met de consumptie van de bevolking, door de veralgemeende invoering van BTW en accijnzen [3]

Samengevat, de staat nam voortaan middelen af van werkende mensen en armen om aan de rijken te geven, aan het kapitaal. Dat is het exact het omgekeerde van een sociaal herverdelingsbeleid, iets wat toch de voornaamste zorg hoort te zijn van openbare besturen… 

De crisis van de openbare schulden sinds 1980 is innig verbonden met het proces van deregulering [4] dat de neoliberale globalisering begeleidt. De enorme toename van de openbare schuld sinds eind jaren 1960 tot begin jaren 1980 viel inderdaad samen met de ontwikkeling van een markt van ‘eurodollars’. Het was één van de eerste stappen van de deregulering van het internationaal monetair systeem en van de wisselmarkten.  

Strategische doelstellingen van de structurele aanpassingen in de landen van de periferie [5] 

De politiek van structurele aanpassingsprogramma’s werd voor het eerst toegepast in de landen van de periferie vanaf de uitbarsting van de schuldencrisis in augustus 1982. Dat beleid was de voortzetting onder een andere vorm van een offensief dat vijftien jaar eerder was gestart  

Wat was de inzet van dit offensief ? 

Voor de strategen van de regeringen in het Noorden en de multilaterale financiële instellingen die hen bedienden – te beginnen bij de Wereldbank – kwam het er op aan een antwoord te vinden op een uitdaging, namelijk het verlies van de controle over een toenemend aantal landen van de periferie.  

Vanaf de jaren 1940 tot 1960 waren Aziatische en Afrikaanse strijders voor onafhankelijkheid in hun opzet geslaagd. Het Europese Oostblok was na 1945 uitgebreid, de Chinese, Cubaanse en Algerijnse revolutie was geslaagd en een populistisch nationalistisch overheidsbeleid werd in gang gezet door de kapitalistische regimes van de periferie – dat ging van het Argentijns peronisme over de Congrespartij van Nehru in India tot het nationalisme van Nasser in Egypte.  

Samengevat, nieuwe organisaties en bewegingen waren zowat overal ontstaan op internationaal niveau, wat grote gevaren inhield voor de dominantie van de voornaamste kapitalistische grootmachten. 

De massaal toegestane leningen vanaf de tweede helft van de jaren 1960 aan een toenemend aantal landen van de periferie (te beginnen bij strategische bondgenoten, zoals Congo onder Mobutu, Indonesië onder Soeharto, Brazilië onder de militaire dictatuur tot en met landen als Joegoslavië en Mexico) dienden in feite als smeermiddel voor een nieuw instrument om de controle terug te heroveren.  

Deze leningen hadden de bedoeling de betrokken landen van de periferie te beletten een nationalistisch beleid te voeren en ze terug sterk te binden aan de wereldmarkt, gedomineerd door het centrum [6]

Herstel van de koloniale invloedssferen

Door de landen van de periferie steeds harder te laten concurreren met elkaar en ze aan te zetten tot de ‘versteviging van hun exportmodel’, streefde men er naar de aankoopprijs van de basisproducten die ze uitvoerden te doen dalen. Bijgevolg gingen de productiekosten in het Noorden omlaag en stegen de winstvoeten. In een ruime context van de emancipatiestrijd van volkeren en de Koude Oorlog met het Oostblok ging het er om in de invloedssfeer van de voornaamste kapitalistische grootmachten te versterken. 

Deze analyse is niet bedoeld om aan te tonen dat er sprake zou geweest zijn van een of ander groot complot van de privé-banken, de Wereldbank en de regeringen van het Noorden. Dat vermindert echter niets aan het feit dat uit de analyse van het gevolgde politieke beleid van de Wereldbank en de voornaamste regeringen van de geïndustrialiseerde landen op vlak van leningen aan de periferie blijkt dat er wel degelijk sprake was van strategische doelstellingen van de betreffende actoren. 

De crisis die in 1982 uitbarstte is het resultaat van het gecombineerd effect van de prijsdaling van de door de landen van de periferie naar de wereldmarkt uitgevoerde producten en van de letterlijke ontploffing van de intrestvoeten. Van de ene dag op de andere moest men meer leningen terugbetalen met minder inkomsten.

Een verstikkende wurggreep 

Vandaar die  verstikkende wurggreep. De schuldenlanden kwamen in betalingsmoeilijkheden.  De privé-banken van het centrum weigerden ogenblikkelijk om nieuwe leningen toe te staan en eisten de terugbetaling van de uitstaande leningen. Het IMF en de voornaamste kapitalistische geïndustrialiseerde landen stonden daarop zelf nieuwe leningen toe om de privé-banen toe te laten hun greep op de situatie te behouden en om een reeks van faillieten van banken te voorkomen. 

Sindsdien leggen het IMF en de Wereldbank hun structurele aanpassingsprogramma’s op.  Een land met schulden dat deze aanpassingen weigert wordt afgedreigd met een stopzetting van de leningen van het IMF en de regeringen uit het noorden. Zij die vanaf 1982 aan de landen van de periferie voorstelden om een gemeenschappelijk front van schuldlanden te vormen hadden met andere woorden groot gelijk. Als de landen van het Zuiden een dergelijk front hadden gevormd zouden ze in staat zijn geweest de voorwaarden van de schuldeisers naast zich neer te leggen. 

Door de weg van de terugbetaling te kiezen onder de ijzeren vuist van het IMF hebben de schuld-landen naar het Noorden en financieel kapitaal gestort ter waarde van meerdere Marshallplannen. Het zogenaamde aanpassingsbeleid heeft geleid tot de geleidelijke afbraak van de sleutelelementen van nationale soevereiniteit.

Dit heeft geleid tot een toegenomen afhankelijkheid van de betrokken landen tegenover de geïndustrialiseerde landen en hun multinationals. Geen enkel land dat structurele aanpassingen uitvoerde is er in geslaagd een duurzame groei van de economie te realiseren. Overal is de sociale ongelijkheid toegenomen. Geen enkel ‘aangepast’ land is een uitzondering op die regel. 

De nieuwe leningen die het IMF vanaf 1982 toestond dienen drie doelstellingen:

  1. structurele hervormingen opdringen door de aanpassingsprogramma’s;
  2. de terugbetaling garanderen van de aangegane schulden;
  3. geleidelijk toestaan dat de schuldlanden toegang krijgen tot privé-leningen op de financiële markten. 

Wat betekenen die ‘structurele aanpassingen’ in feite? 

Structurele aanpassingen omvatten twee soorten maatregelen. De eerste zijn schokmaatregelen (in het algemeen: de devaluatie van de munt en de verhoging van de enige binnenlandse intrestvoeten). De tweede zijn structurele hervormingen (privatiseringen, fiscale hervormingen). De door het IMF opgelegde devaluaties waren regelmatig groter dan 40 à 50 procent.  

Deze maatregelen streven er naar de export van het betrokken land ‘competitiever’ te maken om zo meer nodige buitenlandse deviezen te verwerven om de schulden af te betalen. Een ander voordeel is dat ze een daling van de prijs van de eigen exportproducten met zich meebrengen, een niet onaanzienlijk voordeel voor het IMF en de geïndustrialiseerde landen. 

Voor de landen van het zuiden waren de gevolgen louter negatief: ze veroorzaakten een explosie van geïmporteerde producten op de eigen binnenlandse markt en verdrongen in één slag de binnenlandse productie.  Zo gingen immers hun eigen productiekosten omhoog, zowel in de landbouw als in de industrie en de kleine productie – temeer omdat er zo talrijke nieuwe spelers op de binnenlandse markt opdoken, ten gevolge van een beleid dat de bescherming van de eigen productie liet vallen. Ondertussen verminderde de koopkracht van het grootste deel van de eigen consumenten (omdat het IMF ook nog elke indexering van de lonen verbood). 

Daarenboven veroorzaakten deze devaluaties een verergering van de ongelijkheid op vlak van lonen, terwijl de kapitaalkrachtigen, die over voldoende geld beschikten, er voor hadden gezorgd buitenlandse deviezen aan te kopen, net voor de devaluaties werden uitgevoerd. Dat betekende in het geval van bijvoorbeeld een devaluatie van 50 procent dat hun financieel vermogen verdubbelde. 

Hoge intrestvoeten, lage productiviteit

Een beleid van hoge intrestvoeten doet daarentegen niets anders dan de binnenlandse recessie vergroten: de boer of handarbeider die moet lenen om de nodige bestanddelen van zijn productie aan te schaffen, aarzelt om te lenen of vermindert zijn productie bij gebrek aan werkingsmiddelen. Het rentenierskapitaal daarentegen bloeit als nooit tevoren.

Het IMF rechtvaardigt hoge intrestvoeten omdat die de buitenlandse kapitalen zouden aantrekken die het land nodig heeft. In de praktijk zijn kapitalen die hierdoor worden aangetrokken heel vluchtig en verdwijnen ze als sneeuw voor de zon bij het minste probleem of wanneer elders een beter perspectief op winsten opduikt. 

In het merendeel van de landen van de Derde Wereld was basisvoeding (brood, maïs, rijst…) gesubsidieerd om grote prijsstijgingen te voorkomen. Dat was ook zeer dikwijls het geval voor openbaar vervoer, elektriciteit, water. Andere specifieke aanpassingsmaatregelen in de landen van de periferie waren: afschaffing van de subsidies voor bepaalde goederen en basisdiensten en het terugdraaien van de herverdeling van de landbouwgronden.  

Het IMF en de Wereldbank eisten systematisch de afschaffing van dergelijke subsidies, wat tot de verdere verarming van de armsten leidde en in een aantal gevallen tot hongeropstanden. Op vlak van de landeigendom hebben het IMF en de Wereldbank een langetermijnoffensief gelanceerd dat er op is gericht elke vorm van gemeenschappelijke eigendom te doen verdwijnen.

Zo verkregen ze de wijziging van het artikel van de Mexicaanse grondwet dat de gemeenschappelijke gronden beschermt (de ‘ejidos’). Een van de grote werven waar beide instellingen aan werken in de privatisering va de gemeenschappelijke gronden of staatsgronden in sub-Sahara Afrika… 

Aanpassingsmaatregelen die zowel in Noord als in Zuid worden opgelegd 

De afbouw van de rol van de openbare sector in de economie, de vermindering van de sociale uitgaven, de privatiseringen, de fiscale hervormingen ten voordele van het kapitaal, de deregulering van de arbeidsmarkt, de opgave van essentiële aspecten van de soevereiniteit van de staat, de opheffing van controles over de wisselkoersen, het stimuleren van pensioensparen door kapitalisatie, de deregulering van commerciële transacties, de aanmoediging van beursactiviteiten… het zijn allemaal maatregelen die in de hele wereld werden toegepast in verschillende dosissen, naargelang de verhouding van de sociale krachten dat toelieten. 

Overal was de openbare schuldencrisis het voorwendsel voor de lancering van dergelijk beleid. Overal werd de terugbetaling van de openbare schuld een helse transfer van de welvaart naar de kapitaalkrachtigen. Wat daarbij zo opvalt is dat van Mali tot Groot-Brittannië, van Canada tot Brazilië, van de VS tot Rusland een frappante gelijkenis en complementariteit kan worden vastgesteld tussen het beleid van deze ‘structurele aanpassingen’ in de periferie met de maatregelen in het centrum die ‘gezondmaking’, ‘austeriteit’ of ‘convergentie’ werden gedoopt.

 Oorlogsmachine

De structurele aanpassingsprogramma’s en andere besparingsplannen zijn een oorlogsmachine gericht op de vernietiging van elk systeem van collectieve solidariteit (van gemeenschappelijke bezittingen tot het pensioen gebaseerd op herverdeling), met de bedoeling elke sfeer van het menselijk leven te onderwerpen aan de logica van de markt. 

De diepere bedoeling van dit beleid van structurele aanpassingen is de systematische onderdrukking van alle historische sociale verworvenheden om het vrije kapitaal toe te laten zijn logica van onmiddellijk profijt te vervolgen, wat ook de gevolgen mogen zijn voor mens en milieu.

Er moet met deze logica gebroken worden, de structurele aanpassingsprogramma’s moeten overal waar ze worden toegepast, verlaten worden. Er moet een geheel van mechanismen komen voor de controle op kapitaal dat voorrang geeft aan de Mensheid.

Daarom is het belangrijk samen nieuwe netwerken van civiele strijd te creëren, op basis van de solidariteit tussen Noord en Zuid, tussen Oost en West. Het verzet dat in dit boek wordt uitgedrukt (het boek waarvan deze tekst de inleiding is, zie hieronder) kan leiden tot een nieuw project voor de emancipatie van de mensheid.  

Eric Toussaint, Brussel, juli 2000 (herzien in 2015)

Eric Toussaint neemt deel aan de Griekse parlementaire onderzoekscommissie die de wettelijkheid van de schulden onderzoekt. 

Du Sud au Nord : Crise de la dette et programmes d’ajustement in het boek FMI : Les peuples entrent en résistance (p.7-17) werd vertaald door Lode Vanoost


[1] Deze tekst is de inleiding van Eric Toussaint bij het boek FMI : Les peuples entrent en Résistance, Edition du Cetim, Genève, 2000. Dit boek werd gerealiseerd in samenwerking met ATTAC en met de Association internationale des techniciens, experts et chercheurs (AITEC).

[2] Margaret Thatcher, conservatief eerste minister van Groot-Brittannië van 1979 tot 1990. Ronald Reagan, Republikeins president van de VS van 1981 tot 1989.

[3] BTW of ‘belasting op de toegevoegde waarde’. Een product krijgt door verwerking, verfijning, transport e.d. een grotere verkoopswaarde dan het oorspronkelijke basisproduct, een ‘toegevoegde waarde’. De overheid int een deel van die meerwaarde als belasting. BTW is een vorm van indirecte belasting, die je betaalt bij het aankopen van een product of dienst (tegenover de directe belasting op lonen en kapitalen). Een rijke persoon betaalt voor een kilo boter dus evenveel BTW als een gewone werknemer. Accijnzen zijn ook indirecte belastingen die men betaalt bij de aankoop van een product. Accijnzen houden echter geen rekening met de meerwaarde, maar met de hoeveelheid. Op een pakje dure sigaretten van 20 stuks wordt evenvel accijnzen geheven als op een pakje goedkope sigaretten van 20 stuks. Accijnzen hebben dus ook een anti-sociaal effect, zij het in iets mindere mate.

[4] Deregulering is het verminderen of afschaffen van bestaande wetten en regels. Dit wordt gedreven door het neoliberale basisprincipe dat een vrije markt verlost van overheidscontrole beter is staat zou zijn om te leveren wat de consumenten willen.

[5] De ‘periferie’ omvat de landen van de Derde Wereld en het voormalige Oostblok.

[6] Het ‘centrum’ omvat de westerse geïndustrialiseerde landen : de EU, de VS, Canada, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland.