Ga naar de inhoud

Het imperiale project ondermijnen

Over het verzet tegen een wereld die gedomineerd wordt door de V.S.

De nieuwe aflevering van ‘Manière de voir’, een uitgave van ‘Le Monde Diplomatique’, behandelt het verzet tegen een eenpolige wereld die de economische, politieke, sociale en culturele cohesie vernietigt. We brengen hier in vertaling het grootste gedeelte van de inleiding.

8 min leestijd
Placeholder image

Afkomstig van de website Yabasta.be

Als we de hedendaagse uitdagingen willen beantwoorden, dan dient men in te zien dat de geschiedenis niet gedirigeerd wordt door ‘onfeilbare economische wetmatigheden’. Zij wordt voortgestuwd door de reacties van de maatschappelijke krachten die, minstens in dezelfde mate als de logica van het kapitaal, vormgeven aan de geschiedenis.

Men kan vaststellen dat de belangen en de standpunten van de actieve maatschappelijke en politieke krachten zeer divers zijn. De Staat, als zwaartepunt van de conflicten en convergenties, bepaalt er de inhoud van, hetgeen, indirect, ook zijn eigen functie definieert. Meestal is hij, zoals tegenwoordig, de spreekbuis van de belangen van het heersende kapitaal in de landen van de Drie-eenheid (Verenigde Staten, Europese Unie, Japan) of van zijn ondergeschikte bondgenoten (in de landen van de periferie). De meeste staten zien hun functie aldus gereduceerd tot het handhaven van de binnenlandse orde, terwijl de hypermacht – de Verenigde Staten – in haar eentje de functie van een soort para-wereldstaat op zich neemt. Maar de sociale strijd kan heterogene bondgenootschappen aan de macht brengen, bondgenootschappen die gebaseerd zijn op compromissen tussen de diverse maatschappelijke belangen. In deze hypothese weet de Staat een zekere manoeuvreerruimte terug te vinden.

De wereldsystemen zijn bijna altijd multipolair geweest, zelfs op een relatieve en provisorische manier. De partners van de multipolaire wereld van de 19de eeuw (die is blijven voortbestaan tot 1945) waren niet lang bondgenoten. De multipolaire wereld die door de Russische Revolutie ingeluid werd, en vervolgens uitgebreid werd door de nationale bevrijdingsbewegingen in Azië en Afrika, was van een andere aard. In dit opzicht heeft de Bandung-periode (1955-1975) deze laatsten in staat gesteld nieuwe wegen van autonome ontwikkeling en van delinking van het heersende systeem in te slaan – net zoals het Cepal-project dat in Latijns-Amerika deed (1). Zij heeft het systeem gedwongen zich aan te passen aan de eisen van de volkeren van het Zuiden.

De bladzijde van de naoorlogse periode (1945-1990) werd daarmee omgeslagen. Bij het begin van de 21ste eeuw lijken twee projecten het te zullen halen: dat van de Drie-eenheid en, in haar kern, dat van het hegemonisme van de Verenigde Staten. Deze beknotten de autonomie van de landen van het Zuiden en beperken die van de ‘bondgenoten’ van Washington. Terwijl de economie de landen van de Drie-eenheid dichter bij elkaar brengt, worden de naties verdeeld door de politiek. Het Europees project is inderdaad niets méér dan een luik van het Atlantisch project. Toch tonen het afwijzen van Frankrijk en Nederland van het Europees Grondwetsontwerp en het talrijke binnenlandse verzet aan hoe diepgaand de sociale en politieke strijd is.

Rusland, China en Indië zijn de drie strategische tegenstanders van het Amerikaans project. Hun regeringen lijken te geloven dat ze kunnen handelen zonder de Vereinigde Staten rechtstreeks te hinderen, en dat ze soms hun vriendschap met hen kunnen uitbuiten in de conflicten die ze met elkaar hebben. Een Euraziatische toenadering (Europa, Rusland, China en Indië) waarin het geheel van Azië en van Afrika – en wellicht ook van Latijns-Amerika – zou kunnen betrokken worden, zou het project van de economische en militaire controle van de planeet kunnen dwarsbomen. Maar Europa is nog steeds niet bereid haar keuze voor het Atlantisch bondgenootschap op te geven.

De sociale bewegingen die in dit nummer behandeld worden, beschrijven conflicten die ongetwijfeld een eigen logica hebben, maar die ook ingebed zijn in de globale realiteit van een eenpolige wereld. Kunnen de landen van het Zuiden op dit vlak een actieve rol spelen? De aangevallen volkeren zijn de enigen die in staat zijn om de ambities van Washington terug te dringen. Daarom, en omdat zij de enigen zijn die echt actief zijn, zijn hun strijdmethodes dikwijls enkel maar in beperkte mate efficiënt. Zij doen in feite beroep op middelen die de kristallisatie van een solidariteit van de volkeren van het Noorden vertragen.

De heersende klassen van het Zuiden hebben geen autonoom project meer, terwijl ze dat wel nog hadden tijdens de Bandung-periode en in Latijns-Amerika tijdens de periode van het desarriollismo (de ideologie van de ‘ontwikkeling’). Ongetwijfeld streven bepaalde grote ‘groeilanden’ eigen doelstellingen na: het gaat er voor hen om de groei binnen de mondialisering te maximaliseren, hetgeen duidelijk het verzet van de volkeren oproept. Zij menen over een onderhandelingspositie te beschikken die hen in staat stelt profijt te trekken uit een dergelijke strategie, in plaats van een gemeenschappelijk front met de zwakkere landen te creëren.

***

De voordelen die zij kunnen verkrijgen brengen evenwel de algemene structuur van het systeem niet in het gedrang. Deze houding opent dus geen weg naar verandering en geeft aan de bedrieglijke constructie van een ‘nationaal kapitalisme’ niet de consistentie dat een waarachtig maatschappelijk project kan stutten. De meest kwetsbare landen van het Zuiden (de vierde wereld) hebben zelfs dit soort eigen project niet. Hun eventueel ‘substitutieproduct’, dat van de religieuze of ethnocentristische fundamentalismen, is deze benaming niet waard. Het is dus het Noorden dat op z’n eentje het initiatief neemt om voor hen – of beter: tegen hen – haar eigen projecten door te voeren. Dit is het geval voor de samenwerking van de Europese Unie met de ACP-landen (landen van Afrika, van de Caraïben en van de Atlantische Oceaan), dat moet uitlopen op de Akkoorden van economisch partnerschap, en dat de akkoorden van Cotonou zouden moeten aflossen; voor het Europees-Mediterraans partnerschap dat in 1995 in Barcelona gelanceerd werd; voor de Amerikaanse Vrijhandelszone (ACLA); voor de Amerikaans-Israëlische projecten van het Groot Midden-Oosten. Vele verzetsbewegingen die in deze uitgave behandeld worden viseren precies deze initiatieven!

De controle van de planeet door de Verenigde Staten lijkt absoluut. Als we Cuba en de bolivariaanse revolutie onder impuls van Hugo Chávez in Venezuela, en hun uitlopers op het Latijns-Amerikaanse continent, buiten beschouwing laten, dan zien we nauwelijks een tegenproject dat in staat is de invloed van de Verenigde Staten in te dammen: Europa blijft vastzitten in de modder van de liberale mondialisering; het Zuiden heeft geen gemeenschappelijk verzetsfront meer; China lijkt geen andere ambitie te koesteren dan tijd te winnen om haar eigen projecten, die zelf dubieus zijn, door te drijven, en zij werpt zich niet op als actieve partner in de uitbouw van de wereld. De uitdagingen waar de opbouw van een waarachtige multipolaire wereld mee geconfronteerd wordt zijn dus van veel ernstiger aard dan gedacht wordt door vele andersglobaliseringsbewegingen, die nochtans rechtstreeks of onrechtstreeks bij deze situatie betrokken zijn.

***

Op korte termijn gaat het erom het militaire project van de Verenigde Staten te dwarsbomen. Dat is de onontbeerlijke voorwaarde om de marges van vrijheid te openen, zonder dewelke elke maatschappelijke en democratische vooruitgang alsook elke voortgang in de richting van de multipolaire constructie, kwetsbaar zullen blijven. Het verzet tegen de oorlog (Kosovo, Afghanistan, Irak…) drukt deze dimensie van het probleem in de vredesbewegingen en in vele andere verzetsvormen, uit. Omdat het zo gigantisch is, is het project van de Verenigde Staten ongetwijfeld gedoemd te mislukken, maar zeer zeker ten koste van verschrikkelijke menselijke offers.

Een ware multipolaire wereld zou een adequaat kader kunnen vormen voor de aspiraties en de eisen van de volksbewegingen – op vier voorwaarden:
dat Europa de weg inslaat van een sociale opbouw (en dus van een lange overgangsperiode naar een mondiaal postkapitalisme), en dat zij definitief afstand neemt van haar imperialistische verleden en heden;
dat in China de weg van het ‘marktsocialisme’ het zal halen op de bedrieglijke dwaalweg van de opbouw van een nationaal kapitalisme, dat zelf onmogelijk kan gestabiliseerd worden omdat het de meerderheid van arbeiders en boeren uitsluit;
dat de landen van het Zuiden (volkeren en Staten) erin slagen een gemeenschappelijk front opnieuw op te bouwen. Dat is de voorwaarde opdat er zich nieuwe wegen openen waarin de volksklassen niet enkel concessies in hun voordeel kunnen afdwingen, maar ook de aard van de bestaande macht kunnen veranderen en nationale, volkse en democratische blokken kunnen uitbouwen ter vervanging van de heersende blokken, die gelieerd zijn aan de belangen van het Noorden;
en dat de opbouw van nationale en internationale juridische systemen het respect voor de nationale soevereiniteit (door uitbreiding van de soevereiniteit van de Staten tot die van de volkeren) verenigd wordt met het respect voor alle individuele en collectieve, politieke en sociale rechten die opgeëist worden door de convergenties van de sociale bewegingen en van de anti-systeemorganisaties.

Uit: ‘Manière de voir’ nr 84, december 2005-januari 2006. Samir Amin is voorzitter van het Mondiaal Forum voor Alternatieven; François Houtart is oprichter en voorzitter van Cetri (Centre tricontinental) van Louvain-la-Neuve; Ignacio Ramonet is directeur van ‘Le Monde Diplomatique’. Vertaling: J.L.

Noot: (1) De economische commissie voor Latijns-Amerika (Cepal) heeft in dezelfde periode het ontwikkelingsmodel via importsubstitutie, gelieerd aan sociale pacten, gepromoot.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Samir Amin, François Houtart en Ignacio Ramonet.)