Ga naar de inhoud

Jongeren en vakbeweging, niet om vrolijk van te worden

Met de huidige aantallen van 13.000 (FNV) en 3.000 (CNV) vakbondsleden onder de 25 jaar, ligt de conclusie voor de hand dat de pogingen om het tij te keren, weinig of geen blijvend effect sorteren. Meest recente pogingen zijn Young & United (FNV, sinds 2014) en Probeer de bond (CNV Vakmensen, sinds circa 2011).

5 min leestijd

(Door Jan Verhagen, overgenomen van solidariteit.nl)

Slechts 3 procent van de werknemers onder de 25 is in 2021 vakbondslid. Bij CNV en FNV is minder dan 1,5 procent van de leden jonger dan 25. Ook al is dit percentage bij de Vakcentrale voor Professionals (VCP) met meer dan 5 procent duidelijk hoger, toch blijft de situatie alarmerend: jongeren zien de vakbond niet (meer) zitten, lijkt het.

Grafiek met dalend percentage jonge leden verschillende vakcentrales

Jongerenprojecten FNV en CNV

Paul de Beer en Peter van der Valk hebben in hun publicatie Effectief Vakbondswerk “Young & United” en “Probeer de bond” onderzocht op effectiviteit. (2) Geen eenvoudige opgave, zo blijkt.
Over Young & United schrijven zij:

Naar schatting heeft Young & United ongeveer 6.000 nieuwe leden ingeschreven, waarvan ongeveer 1.500 leden betalend lid zijn geworden. Welk deel daarvan momenteel nog lid is of langere tijd lid is gebleven, is niet bekend.

Over Probeer de bond:

Niettemin is als doel geformuleerd om jaarlijks minimaal 6.000 jongeren als lid in te schrijven. Uit ervaring weet men inmiddels dat 20 tot 30 procent van hen na twee jaar betalend lid wordt. Dat zou 1.200-1.800 nieuwe betalende leden per jaar kunnen opleveren. Hoewel harde cijfers ontbreken, zijn de leden van het projectteam en het CNV tevreden over de behaalde resultaten. (p. 40)

Oorzaak vergrijzing?

Vergrijzing (minder jongere, meer oudere werknemers) onder andere door de beëindiging van de VUT en verhoging van de AOW-leeftijd, waardoor mensen langer doorwerken, en een ‘latere entree van jongeren op de arbeidsmarkt’ (langer doorstuderen) zouden een verklaring kunnen zijn voor het dalend aantal jonge vakbondsleden.

Het is misschien verrassend, maar er blijkt niet zoveel veranderd. In 2003 was 17,06 procent van de werkzame werknemers jonger dan 25 jaar, en halverwege 2021 was dit 16,74 procent, een daling van minder dan 0,5 procent aandeel in achttien jaar tijd.
Een daling van 2,52 procent voor de groep van 25 tot en met 34 jaar over eenzelfde periode is ook niet echt schokkend.

Of zit het in de ‘flex’?

Zowel voor jongeren onder de 25 jaar als voor de groep van 25 tot en met 34 jaar is de toename van het aantal flexibele arbeidsrelaties tussen 2003 en 2021 enorm (CBS). (3)

Onder flexkrachten is de organisatiegraad ‘per definitie’ laag, maar dit is geen natuurverschijnsel, evenmin als de lage organisatiegraad in de sectoren zakelijke en financiële dienstverlening. Toch lukt het de vakbeweging structureel niet de lijnen naar deze groepen werknemers te verstevigen.
In het geval van flexwerkers speelt ook gebrek aan inzet en interesse om hier werk van te maken bij vakbondsbestuurders en bij de harde kern van actieve vakbonds- en OR-leden in veel bedrijven een rol, meen ik.
Het is tijd om iets aan dit minder fraaie stuk ‘vakbondscultuur aan de basis’ te doen.

‘Speedbootmodel’ ter discussie

Opvallend is dat de Nederlandse vakbeweging jongeren vaak probeert aan te trekken langs de route van aparte jongerenorganisaties en -initiatieven. In de studie van De Burcht wordt dit vergeleken met een ‘speedboot’: dynamischer en wendbaarder dan de moederorganisatie. (De Beer/Van der Valk, p. 34)
Zo’n aanpak wordt gezien als drempelverlagend, beter passend bij de belevingswereld en interesses van jongeren. Toch blijft de doelstelling ‘verhoging van de organisatiegraad’, anders gezegd: lid worden van de ‘echte’ vakbond.

Toch haken veel jongeren af precies op het moment dat het vakbondslidmaatschap aan de orde komt, en niet alleen vanwege de kosten. Want de positieve kennismaking via de speedboot, slaat snel om in een minder enthousiast gevoel wanneer we proberen jongeren aan boord van de oude vakbondsschuit te hijsen.
Dan volgen pogingen om ook de vakbond zelf aantrekkelijker voor jongeren te maken. Een nieuw likje verf, een aansprekende slogan, aangepast taalgebruik, meer investeringen in social media, of aanpassingen in de verenigingsstructuur, zoals een jongerenzetel in het Ledenparlement. Het helpt allemaal niet echt.

Terug naar de werkvloer

Het ‘grijze’, weinig wervende vakbondsimago bij jongeren ontstaat vooral indirect: via de media (al dan niet ‘social’).Want op hun werk komen ze de bond niet tegen, terwijl zichtbaarheid in de werksituatie cruciaal is voor een werknemersorganisatie, ook voor een ander imago.

Zichtbaar en aanwezig zijn op de werkvloer is geen garantie voor succes. Beslissend voor een via de werkvloer tot stand gebracht imago is wat voor mensen die aanwezigheid belichamen, op wat voor manier en of zij samen met werknemers gestalte weten te geven aan de vakbond als noodzakelijke tegenmacht.

Terug naar de kern

Vaak horen we dat de vakbond zich moet ‘aanpassen aan de nieuwe tijd’ en moet leren inspelen op de veranderende klantwensen. Dat vertaalt zich in meebuigen met trends als individualisering en de bij veel jongeren levende ‘ik-regel-het-zelf wel’ gedachte. Ook al leren onzekere flexbanen, door aandeelhoudersbelang gedreven bedrijven en een uitgekleed sociaal vangnet, dat de realiteit weerbarstiger is.
Die realiteit die arbeidsverhoudingen vragen, ook in 2021, om een duurzaam georganiseerde, gezamenlijke tegenmacht van werknemers: een vakbond.

Meebuigen onttrekt de wezenlijke bestaansgrondslag van de vakbeweging – samen sterk – aan het zicht. Daardoor zullen jongeren die de werkelijke verhoudingen doorgronden, het instituut vakbeweging eerder zien als deel van het probleem dan van de oplossing.
Wie de vakbeweging aantrekkelijk wil maken voor jongeren, zal minder moeten focussen op specifieke jongereninitiatieven, hoe nuttig ook, maar in de eerste plaats werk moeten maken van urgente veranderingen op het oude vakbondsschip zelf. Niet weer een nieuwe verflaag, maar weer zichtbaar maken van de oorspronkelijke vakbondskern: alleen zijn we niets, samen staan we sterk. Geen eenvoudige klus, tientallen jaren achterstallig onderhoud zijn niet zomaar weg, maar onontbeerlijk, juist nu.

Noten:

(1) Aansluitend op artikelenreeks vakbondshistorie.nl over jongeren in de vakbeweging. De cijfers zijn gebaseerd op statistieken van het CBS over werkzame beroepsbevolking en vakbondslidmaatschap
(2) Paul de Beer en Peter van der Valk, Effectief vakbondswerk? Een verkennend onderzoek naar factoren die de effectiviteit van vakbondsactiviteiten beïnvloeden, Amsterdam 2020.
(3) 15 t/m 24 jaar, 2003: 42 procent – 2021 (tweede kwartaal): 66 procent,
25 t/m 34 jaar, 2003: 14 procent – 2021 (tweede kwartaal): 41 procent.