Ga naar de inhoud

Klimaattop in Qatar: wat valt er te verwachten?

Van maandag 26 november tot vrijdag 7 december komen zoals elk jaar opnieuw de vertegenwoordigers van 194 landen bijeen voor de topbijeenkomst van de UNFCCC (United Nations Framework Convention on Climate Change) over klimaatswijziging. Er worden ook 7000 vertegenwoordigers verwacht van NGO’s, en meer dan 1500 journalisten. Na de mislukkingen van Kopenhagen (2009), Cancun (2010) en Durban (2011) zijn de verwachtingen bijzonder laaggespannen voor ‘COP18’.

 (bij foto: Als we verandering willen, zullen we ons van onderuit moeten organiseren, in plaats van ons blind te staren op de impasse waarin de elites van deze wereld de klimaatonderhandelingen hebben gebracht (foto: greens_climate).

10 min leestijd
klimaattop

(Origineel verschenen bij DeWereldMorgen)

De plaats van het treffen: Qatar, het land met de grootste CO2-uitstoot per inwoner ter wereld.

Van Kopenhagen naar Qatar

Sinds de mislukte top in Kopenhagen hebben de klimaatonderhandelingen veel van hun drive verloren, en daarmee ook veel van de aandacht waarop ze konden rekenen vanuit de media en het publiek.

De onderhandelingen slepen aan, en intussen zijn we bijzonder kostbare tijd aan het verliezen om het tij nog te keren: volgens het IPCC (of het Intergovernmental Panel on Climate Change, nvdr.) moet de mondiale uitstoot vanaf 2015 beginnen dalen als we de klimaatopwarming willen beperken tot de kritische 2°C-grens.

Als er al beslissingen worden genomen op de klimaattops, gaan die niet altijd in een interessante richting. In Cancun in 2010 werd de kaart getrokken van vrijwillige afspraken in de plaats van bindende akkoorden, werd de rol van emissiehandel en koolstofcompensatie (offsetting) sterk benadrukt, en kreeg de Wereldbank een belangrijke rol in het beheer van het Green Climate Fund, dat financiering ter beschikking moet stellen aan ontwikkelingslanden om zich te wapenen tegen klimaatswijziging.

Samengevat: voor zover er al actie werd ondernomen, gaat die in de richting van de ‘groene economie’ in de meest liberale betekenis van het woord. Met het resultaat van Cancun werd de wereld op weg gezet naar een opwarming van 4 tot 5°C.

De oogst van de top in Durban van afgelopen jaar oogt zo mogelijk nog magerder. Er werd overeengekomen om een nieuw – weliswaar bindend – akkoord af te sluiten tegen het jaar 2015. Maar dat zou wel pas in werking treden in… 2020. Intussen wordt getracht het Kyotoprotocol nieuw leven in te blazen, en hoopt men op vrijwillige inspanningen.

Het effect van de blokkage was navenant: kort na de top in Durban geraakte de emissiehandelsmarkt in een grote crisis. De prijs van een ‘EU emission allowance’ (een Europees emissierecht) cirkelt vandaag rond de 8 euro per ton uitstoot, die van offset-kredieten (die worden gegenereerd via het zogenaamde Clean Development Mechanism) bedraagt zelfs maar een paar euro.

Economisten menen nochtans dat de prijs van een emissierecht zeker 50 euro zou moeten bedragen opdat bedrijven ertoe aangezet zouden worden om hun installaties significant te veranderen. De oorzaak van de malaise? Dat is vooral de algemene economische crisis, maar ook de onzekerheid die het gevolg is van het uitblijven van een opvolger voor het Kyotoprotocol. Beleggers en bedrijven laten de emissiehandelsmarkt steeds meer links liggen. Het failliet van de internationale klimaatpolitiek lijkt daarmee totaal.

Intussen kabbelen de onderhandelingen verder. In juni 2012 werd in Bonn een week gediscussieerd over procedurele kwesties, zoals de agenda van de verdere besprekingen, en wie in de voorzitterstoel zou mogen zitten… In september kwamen de onderhandelaars opnieuw samen, in Bangkok deze keer.

Het UNFCCC verklaarde de zitting een succes en claimde dat er in de Qatarese hoofdstad Doha een akkoord zou komen dat na 2020 het Kyotoprotocol zal vervangen. Na de vorige tops kregen we ook dat soort optimistische boodschappen te horen, dus is enige waakzaamheid wel op zijn plaats. Kritische milieu-ngo’s reageren intussen dat het akkoord niet enkel veel te laat komt, maar ook weinig ambitieus dreigt te zijn, en veel te sterk gebaseerd is op marktmechanismen (lees: emissiehandel).

De inzet

Drie kwesties zullen wellicht centraal staan tijdens de onderhandelingen in Qatar.

Ten eerste is er de vraag welke legale vorm het nieuwe internationaal akkoord zal krijgen, en hoe ambitieus de engagementen zullen zijn om de emissies te reduceren. De vraag is ook of de VS en China tot een vergelijk kunnen komen. Wat er ook van zij: de discussie heeft een hoog surrealistisch gehalte. We zijn 2012, er is nu actie nodig, maar in de plaats gaat men onderhandelen over een akkoord voor 2020.

Een tweede discussiepunt gaat over de verlenging van het Kyotoprotocol, dat aanvankelijk zou aflopen in 2012. Intussen is daar een tweede termijn aan toegevoegd die begint in 2013, maar het is nog erg onduidelijk wanneer deze termijn afloopt en welke emissiedoelstellingen zullen gelden voor die periode.

Een aantal landen, waaronder de VS, Canada, Japan, Rusland, Australië en Nieuw-Zeeland, zal zich wellicht niet engageren voor zo’n tweede periode. Voor zover Kyoto al iets voorstelde, dreigt het nu helemaal een lege doos te worden. Obama deinsde er tot nu toe niet voor terug om Kyoto te saboteren. Terwijl hij in de VS volop de kaart trekt van onconventionele olie en gas, pleit hij in de internationale arena voor louter ‘vrijwillige’ engagementen.

Een heikel punt in de onderhandelingen over de verlenging van het Kyotoprotocol is de vraag wat landen en bedrijven zullen mogen doen met de emissierechten die ze overhouden uit de eerste periode van het Kyoto-protocol. Velen onder hen zitten met een groot overschot, het gevolg van het feit dat er tot nu toe veel te veel emissierechten zijn verdeeld (wat voor een stuk de sluipende crisis van het emissiehandelsysteem sinds zijn prille begin verklaart).

Degenen die met een surplus zitten, willen dat kunnen overdragen naar de tweede periode, maar dat dreigt het systeem van bij het begin opnieuw op te zadelen met een teveel aan emissierechten. En dat betekent vooral: weinig klimaatactie, en veel business as usual.

Ten derde zijn er de discussies die plaats vinden binnen de zogenaamde Ad Hoc Working Group on Long-Term Cooperative Action (LCA). Heikele punten daar zijn in welke mate marktmechanismen (emissiehandel en vooral carbon offsetting) toegelaten zullen zijn in toekomstige akkoorden, en hoe het Green Climate Fund gefinancierd zal worden.

Dat fonds werd opgericht op de top in Kopenhagen, en moet middelen bijeenbrengen om ontwikkelingslanden te helpen met de reductie van hun uitstoot (mitigatie) en met de aanpassing aan de realiteit van klimaatswijziging (adaptatie). Het doel is dat dit fonds tegen 2020 over zo’n 100 miljard dollar zou moeten beschikken, maar de engagementen van de ontwikkelde landen blijven momenteel heel ver onder die lat.

Intussen is de Wereldbank de beheerder geworden van dit fonds, en gaan er steeds meer stemmen op om ook privéfinancierders toe te laten, en dit fonds zelfs te spijzen uit opbrengsten van projecten rond carbon offsetting. Daarmee zijn we terug naar af: het fonds om ontwikkelingslanden te helpen zou zo bijeengeschraapt worden uit projecten die nu al in tal van ontwikkelingslanden gecontesteerd worden als een vorm van ‘koolstofkolonialisme’…

Een laatste moeilijk discussiepunt is wat zal gebeuren met REDD, en of dit opgenomen zal worden in het offsetting-systeem (het zogenaamde Clean Development Mechanism). REDD (dat staat voor Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation, nvdr.) is een project om ontbossing tegen te gaan, één van de belangrijkste oorzaken van klimaatsverandering.

Dat klinkt goed, maar door de manier waarop het wordt ingevuld is het zowat het toppunt van de ‘groene economie’ aan het worden. Indien REDD opgenomen wordt in het emissiehandelssysteem, staat niets bedrijven nog in de weg om hun uitstoot volop te ‘compenseren’ door de aanplanting van plantages in het zuiden.

Talloze REDD-projecten zijn al onderweg, en daarbij worden meer dan eens lokale bewoners van hun gronden verdreven. In het noorden van Thailand worden gemiddeld zo’n 20 mensen per dag gearresteerd omdat ze ‘beschermde’ gebieden betreden die bestemd zijn voor REDD-projecten.

Een oliekoninkrijk als gastheer

Heel wat mensen fronsten hun wenkbrauwen toen Qatar werd uitverkoren als gastland voor COP18. Qatar is het land met de hoogste uitstoot van broeikasgassen per inwoner in de hele wereld. In 2009 stootte de gemiddelde inwoner van Qatar (wat natuurlijk een fictie is) 44 ton CO2 uit, te vergelijken met een kleine tien ton voor de gemiddelde Belg, en 17,2 ton voor de gemiddelde Amerikaan.

Maar de hoogtijd van het oliekoninkrijk zal wellicht niet lang meer duren. Er wordt verwacht dat de olievelden tegen 2023 uitgeput zullen zijn. Qatar beschikt wel nog over de derde grootste gasvelden ter wereld, meer dan 7000 km³ in omvang.

Het ministaatje probeert al langer boven zijn soortelijk gewicht te spelen. Het sponsorde het verzet in Libië en nu ook in Syrië, en doet zijn uiterste best om grote diplomatieke topbijeenkomsten, maar ook sportevenementen, naar Qatar te halen. In 2022 organiseert Qatar het wereldkampioenschap voetbal.

Het land is ook bekend van Al Jazeera, van de bouw van de Shard wolkenkrabber in Londen, het hoogste gebouw in de Europese Unie, en van het opkopen van Harrod’s, het bekende Londense winkelcentrum.

Het koninkrijk probeert zich nu ook te profileren rond klimaatswijziging, maar dat is natuurlijk allesbehalve evident. Het moet het vooral hebben van prestigeprojecten die de schijn hooghouden: niet moeilijk als je die projecten kunt financieren met de opbrengsten uit de verkoop van olie.

Het land is bijvoorbeeld van plan om nieuwe voetbalstadia te bouwen voor het wereldkampioenschap, waarop massa’s zonnepanelen worden gezet. Die moeten helpen de temperatuur binnen het stadium af te koelen: de buitentemperatuur bedraagt er gemakkelijk 45°C. De regering van Qatar beloofde intussen een deel van de stadia achteraf te ontmantelen en opnieuw op te bouwen in Afrika.

Op die manier weet het land zich in de kijker te werken. Maar klimaatswijziging is wel degelijk een echt probleem voor Qatar. Qatar is een schiereiland, dat volledig afhankelijk is van de zee voor zijn watervoorziening. Klimaatswijziging dreigt druk te zetten op de voedselvoorziening en de handelsroutes, en dreigt ook voor extra droogte te zorgen. Qatar is één van de tien landen waarvan wordt voorspeld dat ze het meest last zullen krijgen van de stijgende zeespiegel.

De klimaatpolitiek van Qatar is echter een typisch staaltje van de ‘groene economie’. Het land claimt bijvoorbeeld een aantal bedrijven in huis te hebben die leiders zijn op het vlak van de ondergrondse opslag van CO2, een erg gecontesteerde techniek die er vooral moet voor zorgen dat het fossiele brandstoffensysteem in stand gehouden kan worden.

Qatar doet ook volop aan ‘land grabbing’, het inpalmen van gronden in het Zuiden om de eigen voedselvoorziening veilig te stellen (maar soms ook gewoon om winst te maken). Zo probeert Qatar onder andere greep te krijgen op 40.000 hectare erg vruchtbaar gebied in Kenya, in ruil voor een lening van 2,5 miljard dollar om een nieuwe haven te bouwen.

Het gebied, de Tana River Delta, wordt bewoond door herders en kleine boeren, die al scherp verzet aankondigden mochten de nieuwe eigenaars hen willen verdrijven. Door toenemende droogte in Kenya (mede het gevolg van klimaatswijziging) lijden nu al heel wat Kenyanen honger.

Het gebeurt nu!

Intussen laten de gevolgen van klimaatswijziging zich steeds meer voelen. De VS kende het afgelopen jaar de ergste droogte in 25 jaar. Ongeveer 80 procent van de Amerikaanse landbouwgrond werd erdoor geraakt. Toch slaagden zowel de Republikeinen als de democraten erin om tijdens de afgelopen verkiezingscampagne te zwijgen als vermoord over klimaatswijziging.

Na de droogte kwam Sandy: de grootste Atlantische orkaan ooit, en de tweede na Katrina wat betreft de kost van de schade. 121 Amerikanen lieten het leven. Natuurlijk waren het vooral de armen die getroffen werden. In New York nam de ongelijkheid de afgelopen jaren enorm toe: niet minder dan 21 procent van de inwoners van New York is arm.

Het mediaan inkomen per huishouden daalde de er afgelopen tien jaar met 821 dollar per jaar, een duidelijk symptoom van het feit dat de grote massa verarmt en de groeiende welvaart enkel naar de toplaag gaat. Het mediaan inkomen voor de armste 20 procent daalde met 463 dollar van 2010 tot 2011; dat van de rijkste 20 procent steeg met 1919 dollar.

Voor wie er nog aan twijfelde: klimaatswijziging wordt steeds meer dé sociale kwestie van de 21ste eeuw. Als we verandering willen, zullen we ons van onderuit moeten organiseren, in plaats van ons blind te staren op de impasse waarin de elites van deze wereld de klimaatonderhandelingen hebben gebracht.

Matthias Lievens is co-auteur van De mythe van de groene economie