Ga naar de inhoud

Liberalisering wordt duur betaald

Het debat over het Europese landbouwbeleid staat bol van de misverstanden. Maar vooral over de heilzame gevolgen van liberalisering, meent Guus Geurts.

5 min leestijd
Placeholder image

(verscheen in de Volkskrant van 27 juli 2005)

De PvdA-Kamerleden Samson en Douma bepleiten dat er nu snel gesnoeid moet worden in het EU-landbouwbudget (Forum, 13 juli 2005). Voor een duurzame landbouw in Europa, kansen voor arme boeren uit ontwikkelingslanden, en behoud van natuur en landschap, kunnen we inderdaad toe met veel minder Europese subsidies. Zij vergeten dat dit gepaard moet gaan met protectie van landbouwmarkten en een aanpak van de overproductie. Dit is pas mogelijk als wordt afgerekend met een aantal taaie misverstanden.

Het eerste is dat kleine en middelgrote Europese boeren zouden profiteren van subsidies. In tegenstelling tot de overheersende opvatting in de publieke opinie hebben Europese boeren in het oude suikerbeleid nog nooit een dubbeltje subsidie uit Brussel ontvangen. Wel ontvangen zij een kostendekkende prijs voor suiker, evenals hun collega’s uit ACP-landen (een groep van ruim 70 landen uit Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan) die via quota toegang hebben tot de EU.

Toch moest het suikerbeleid honodig worden hervormd omdat er overschotten werden gedumpt op de wereldmarkt, waarvan een gedeelte met exportsubsidies. Deze worden voor de in de Europa geteelde suiker opgebracht door de telers en de suikerverwerkende industrie, middels heffingen. Het probleem is dus overproductie, niet een hoge garantieprijs.

De hervormingsvoorstellen voor suiker voorzien in een prijsverlaging met 39 procent. Ter compensatie krijgen boeren inkomenssubsidies, ter waarde van 60 procent van deze prijsdaling. Dus in plaats van geen subsidies krijgen de boeren nu wel subsidies.

Dezelfde truc paste de EU eerder toe bij prijsverlagingen voor graan, rundvlees en melk, en de daaraan gekoppelde omzetting van exportsubsidies in inkomenssubsidies. Omdat de Wereldhandelsorganisatie (WTO) vooral door de VS en de EU wordt gedomineerd, moeten exportsubsidies worden afgebouwd, maar worden deze inkomenssubsidies wel toegestaan. De overproductie wordt overigens niet aangepakt, en de dumping op markten in ontwikkelingslanden met desastreuze effecten voor boeren daar, gaat dus gewoon door.

Omdat de prijsdaling slechts gedeeltelijk wordt gecompenseerd, gaan ook de inkomens van de boeren in Europa drastisch achteruit. De kleinste familiebedrijven vallen als eerste af, maar de gehele akkerbouwsector staat onder druk omdat suiker het enige product was waarvoor men nog een redelijke prijs kon ontvangen.

Om de burger te misleiden, zeggen de EU en minister Veerman dat de inkomenssubsidies zijn ontkoppeld van de (over) productie. Dat is goed voor het milieu, de natuur en het platteland. Maar hoe kunnen boeren daarmee rekening houden, terwijl hun inkomens dalen? De consument in Europa profiteert overigens vrijwel niet van deze prijsdaling, dat bleek uit de eerdere hervormingen op gebied van graan en rundvlees.

Wie dan wel? De geconcentreerde marktmacht tussen boer en consument: multinationals in verwerking, voedingsindustrie en (detail) handel. Hun doel is het zo goedkoop mogelijk inkopen van grondstoffen over de hele wereld, en het openbreken van lokale en nationale markten die eerder door lokale boeren werden bediend. Op deze manier komen boeren in Noord en Zuid terecht in een onnodige concurrentiestrijd.

Een tweede misverstand is dat liberalisering boeren in ontwikkelingslanden uit de armoede kan helpen. Een miskenning van het feit dat het overgrote deel van deze boeren nu produceert voor de eigen lokale en nationale markt. Het is niet voor niets dat West-Afrikaanse boerenorganisaties – verenigd in het Roppa-netwerk – vooral bescherming van hun eigen markt bepleiten in plaats van concurrentie op een geliberaliseerde wereldmarkt. Alleen dan kunnen zij en hun collega’s in de EU een kostendekkende prijs ontvangen voor een product dat aan alle sociale-en milieueisen voldoet. Voor boeren in ontwikkelingslanden is bescherming van de ‘eigen’ markten zelfs de enige oplossing, omdat hun regeringen geen geld hebben voor financiële steun.

Maar juist deze marktbescherming wordt door maatregelen van WTO, Wereldbank en IMF afgebroken. Daarentegen hameren zij op toegang tot de markt in het Noorden; met andere woorden nog meer inzet van schaarse hulpbronnen in ontwikkelingslanden voor onze (luxe) consumptie. Ze ‘vergeten’ dat slechts de meest efficiënte bedrijven zoals suikerplantages in Brazilië tegen wereldmarktprijzen kunnen produceren.

Dit gaat vaak gepaard met uitbuiting en voortgaande vernietiging van de laatste regenwouden. Onder dezelfde omstandigheden wordt daar ons veevoer geproduceerd, mogelijk gemaakt door tariefvrije import naar de EU. Intussen worden kleine boeren in Brazilië die hun eigen voedsel willen produceren van hun grondgebied verjaagd door de gewapende milities van de plantagehouders.

Dogmatici van de vrije markt zoals dr. Kol (Erasmus-universiteit) betogen dat de WTO of de VN met deze wantoestanden zullen afrekenen. Een misvatting! Het zijn juist de zwakke milieu-en sociale verdragen van de VN die het afleggen tegen de vrijhandelsverdragen van de WTO. Alleen de laatst genoemde organisatie heeft de mogelijkheid landen sancties op te leggen.

Naast de mogelijkheid de eigen markt te mogen beschermen, dient productiebeheersing dan ook onderdeel te zijn van het EU-en WTO-beleid. Daarnaast zouden grondstoffenovereenkomsten weer op de agenda moeten worden gezet voor producten als koffie, cacao, thee en rubber. De volledig geliberaliseerde markt voor koffie liet namelijk zien dat niet het gebrek aan markttoegang tot een crisis onder koffieboeren leidde, maar het gebrek aan productiebeheersing, waardoor de koffieprijs in 2003 het historisch laagste niveau bereikte. Daarentegen kregen suikerboeren uit ACP-landen de hoge EU-prijs voor hun exportquota voor de EU. Hier ligt dan ook de oplossing voor het suikerbeleid: een verdere uitbreiding van deze exportquota met andere minst ontwikkelde landen die voldoende productiecapaciteit hebben. Dit gaat ten koste van quota van Europese boeren, maar door het in stand houden van het kostendekkende prijsniveau kan de akkerbouw in Europa en armste ontwikkelingslanden wel behouden blijven.

Tenslotte bereiken we dan een win-win situatie; het landbouwbudget van de EU kan door afschaffing van alle handelsverstorende export-en inkomenssubsidies, drastisch krimpen. Er is alleen nog geld nodig voor boeren die daadwerkelijk extra inspanningen plegen op gebied van natuur, landschap en milieu. Dit noemen we geen subsidies meer, maar betaling voor groene dienstverlening aan de maatschappij.

Guus Geurts is milieukundige en namens XminY betrokken bij het Platform Aarde, Boer en Consument, het Platform Ander Landbouwbeleid en de Coalitie voor Eerlijke Handel.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Guus Geurts.)