Ga naar de inhoud

Na Porto Alegre: van ‘anti-globalisering’ naar antikapitalistische totaalkritiek

Een analyse vanuit meer marxistische invalshoek van de heterogene ‘beweging’ die zich tegen de neoliberale globalisering verzet. Is een synthese mogelijke?

41 min leestijd
Placeholder image

In onderstaand essay buig ik me over de heterogene ‘beweging’ die zich tegen de neoliberale globalisering verzet. We kunnen ons afvragen welk soort analyses, kritieken, tactieken en strategieen zo’n beweging verder zou kunnen ontwikkelen, wil ze werkelijk een kracht worden die het systeem kan bedreigen en omvormen. Dat zijn niet alleen vragen voor economen, geschiedkundigen, politologen of filosofen. Het zijn kwesties die alle progressieve activisten – alle militanten voor de mensheid – aangaan. Het gaat over begrijpen om veranderend te handelen. Er is geen eenheid, zelfs geen illusoire eenheid. Het nieuwe spook dat door de wereld waart, is een veelkoppig monster. Wat de corporate media de ‘antiglobaliseringsbeweging’ hebben genoemd, is verscheiden en kent vele gedaanten. Wat echter duidelijk blijkt, is dat we weer tegen het kapitalisme mogen zijn. De ‘globalisering’, en dus in feite de werking van het huidige kapitalisme, wordt in het publieke debat geproblematiseerd als een thema dat op zich voor discussie vatbaar is. Dat was een tijdje minder evident toen tijdens de jaren negentig de zegekreten van de nieuwe wereldorde over alle hoeken van de planeet weerklonken.

Ik wil hier bepaalde problematieken schetsen en discussiepunten stellen, want pasklare antwoorden zijn er nog niet. Die zullen ook niet uit de kokers van de theoretici komen maar uit collectieve processen van onderzoek, discussie, strijd, democratische besluitvorming en sociaal-politieke experimenten. In Porto Alegre kwamen tienduizenden mensen samen op het Mondiaal Sociaal Forum en ook zij brachten voorlopig weinig klaarheid. Een aantal editorialisten hebben daar terecht op gewezen. Het voornaamste probleem van de huidige ‘beweging’ is dan ook het vaak al te gefragmenteerde karakter van haar vertoog. Deze tekst moet echter worden gelezen als een duidelijke stellingname voor de ontwikkeling van een samenhangende totaalkritiek en een pleidooi voor het formuleren van specifieke en globale antwoorden op het neoliberalisme. Dat neoliberalisme of ‘de neoliberale globalisering’, waarvan de voornaamste economische en politieke elementen (liberalisering, deregulering, privatisering, flexibilisering, commodificatie, concentratie van het kapitaal, financieel kapitalisme, culturele gelijkschakeling, verzwakking van de democratie…) in deze tekst als gekend worden verondersteld, is tegelijk een historische beweging van de kapitalistische ontwikkeling en een bijhorende ideologische constructie. Meer specifiek is deze bijdrage bedoeld als een aanzet tot een systematische discussie in ons taalgebied over het karakter van de zogenaamde ‘anti-‘ of ‘anders-‘globaliseringsbeweging die zich het afgelopen jaar ook bij ons duidelijk vorm heeft gegeven. De vele mogelijke literatuurverwijzingen heb ik bewust achterwege gelaten om het betoog niet nodeloos zwaarder te maken. Slechts hier en daar verwijs ik zeer algemeen naar een bepaalde auteur. Met een tekst als deze loop ik een dubbel risico. Voor allerlei specialisten zal die mischien te simplistisch zijn, voor vele basismilitanten misschien te ambitieus of te obscuur, voor theoretici te ‘ideologisch’ en voor sommige activisten waarschijnlijk te ’theoretisch’. Maar de zogenaamde ‘antiglobaliseringsbeweging’ heeft ook in Vlaanderen nood aan vormen van reflectie die tegelijk uit de praktijk vertrekken en gestoffeerd en beargumenteerd zijn.

De globalisering als tegenstrijdig totaalproces
Ik wil de neoliberale globalisering hier binnen een materialistische en dialectische traditie omschrijven als een totaalproces. Met ‘materialistisch’ bedoel ik dat de analyse vertrekt vanuit de menselijke productie en reproductie. De mens wil fundamenteel overleven en zich voortplanten. Tegenstellingen, interacties, verhoudingen, macht, de constructie van ‘identiteiten’ en ‘culturen’ zijn steeds onlosmakelijk verbonden met die productie en reproductie. Zo produceren en reproduceren de mensen ook de maatschappij. Wij zijn sociale wezens die de samenleving maken en er door gemaakt worden. De ‘dialectiek’ is de studie van het constant veranderende en van de interne tegenstellingen binnen de gehelen. ‘Dingen’ zijn in feite ‘processen’ en ‘relaties’. Alles bestaat in relatie tot het andere, als een onderdeel van diepere structuren. De werkelijkheid is fundamenteel conflictgeladen. Conflicten vormen de motor voor veranderingen en ontwikkelingen.

De globalisering is een ontwikkeling die vanuit een bepaalde economische contradictie vertrok (een antwoord bieden op de dalende winstvoet), eigen aan de ontwikkelingswetten van het kapitalisme, en die via een spel van tegenstellingen en wisselende krachtsverhoudingen de belangrijkste maatschappelijke sectoren in haar greep heeft gekregen. De wereld wordt niet als een ‘global village’ ‘n’ gemaakt maar als een gepolariseerde wereldmarkt, waar alle aspecten van het leven te koop moeten worden aangeboden. Dat gebeurde echter niet als gevolg van een of andere goed geplande samenzwering van het internationale patronaat en hun lakeien. De neoliberale globalisering was het resultaat van systematische experimenten door de economische en politieke elites met een arsenaal verschillende instrumenten en strategien: versterken van de financile sector, dereguleren, opsplitsen, liberaliseren, privatiseren, ondermijnen van de verworvenheden van de arbeidersbeweging en van haar organisaties zelf, afbraak van de publieke sector, chantage tegenover derdewereldlanden, een verscherping van de onderdrukking van de vrouw. Het betreft eerst en vooral een economisch proces, maar de gevolgen op politiek, sociaal en cultureel vlak waren en zijn zeer ingrijpend. Deze historische beweging verliep niet lineair maar schoksgewijze en werd bemiddeld door conflicten, instellingen en regels. De globalisering gebeurde zeker ook niet altijd intentioneel of onder de vorm van een duidelijke inzet waarvan alle betrokken actoren zich bewust waren. Het neoliberalisme, als huidige gedaante van het kapitalisme, is wel een strijdperk waarin de tegenstellingen steeds duidelijker worden. We hebben niet te maken met een onveranderlijk ‘systeem’, maar met een stelsel van sociale verhoudingen, krachtsverhoudingen die op allerlei niveaus aan het werk zijn. Tegengestelden die elkaar lange tijd in evenwicht houden zullen plots het evenwicht verbreken. Betrokkenen – benadeelden – gaan over tot kritiek en verzet. Een kritiek van die kritiek en van die praktijken van het verzet is het volgende oogmerk van deze bijdrage.

De tegenbeweging: interne contradicties, fragmentaire analyses en gefragmenteerde strijd
We kunnen het streven naar het grote emancipatorische verhaal niet opgeven, al moeten we toegeven dat die pogingen in het verleden hebben gefaald. We zijn het erover eens dat er nieuwe analyses, strategieen en tactieken nodig zijn om als basisbewegingen, als arbeiders, als burgers, als mensen opnieuw het lot in eigen handen te nemen. Maar hoe? What’s left? Al die tijd werd er geen samenhangend links alternatief geboden. Wat blijft er na het falen van de klassieke vooruitgangsideologieen over van het Verlichtingsdenken? Hoe kan de mens zich van uitbuiting en onderdrukking bevrijden en welke historische actoren zullen die taak volbrengen? Het onderstaande kan noodgedwongen slechts een zeer bescheiden aanzet vormen om dergelijke vragen te benaderen.

De arbeidersbeweging van haar voetstuk?
Volgens de klassieke marxistische opvatting zou het kapitalistische totaalgebeuren ook tot een duidelijke negatie leiden. De tegenmacht van de georganiseerde arbeidersklasse zou de basis leggen voor de overstijging van het kapitalisme en de opheffing van uitbuiting, onderdrukking en ongelijkheid: het socialisme. Een aantal historische ontwikkelingen lijken die prominente positie van de arbeidersbeweging op de helling te hebben gezet, al is het voorlopig verre van duidelijk wie dan wel haar plaats zou moeten innemen ‘als drager van de belangen van de hele mensheid’, zoals Marx en Lenin dat zagen. Dit is intussen al een oud debat, maar vandaag moet het opnieuw worden gevoerd. Vandaag zou waarschijnlijk enkel een coalitie van verschillende gemobiliseerde groepen voldoende krachtig kunnen zijn om een alternatief op te bouwen tegen het kapitalisme. Kan een eengemaakte kracht die ruimer is dan de klassieke arbeidersbeweging onstaan uit de specifieke nieuwe tegenstellingen (naast de oude tegenstellingen in hun nieuwe vormen) die de neoliberale fase van de kapitalistische ontwikkeling oproept? Het is de grote vraag of dat objectief mogelijk is en ook subjectief kan worden verwezenlijkt.

Het is waar dat ‘nieuwe groepen’ of ‘nieuwe sociale bewegingen’ in het verleden al te enthousiast tot revolutionaire krachten werden uitgeroepen. Na de periode 1968-1974 was de kater dan ook groot, toen bleek dat ook die vaak in het systeem werden gentegreerd. Anderzijds blijven zij die vandaag nog steeds uitsluitend van de traditionele georganiseerde arbeidersbeweging alle heil verwachten blind voor de realiteit van de verandering. Allereerst worden we geconfronteerd met het failliet van de dominante vormen van socialistische politiek die de arbeiderspartijen en -organisaties in de negentiende- en twingtigste eeuw verdedigden. Die twee dominante socialistische modellen hadden hun verdiensten op het vlak van de herverdeling van de welvaart, maar geen van beide bracht de mensheid wat er van had mogen worden verwacht: een humanistische maatschappij met vrijheid n gelijkheid. Het ‘staatscommunisme’ of ‘stalinisme’ slaagde er zeker niet in productiever of ecologischer te worden dan het kapitalisme en leidde in de regel tot totalitaire ontporingen. De staat, die er volgens Marx had moeten afsterven, ontwikkelde zich tot een autoritair en bureaucratisch monster. Democratische structuren en open discussie waren praktisch onbestaande. De nostalgici onder ons hebben enkel een al even failiet alternatief voor het onmenselijke neoliberalisme. De tweede grote vraag is dus of ‘een ander socialisme’ of ‘een ander communisme’ mogelijk is. Sommigen zullen het misschien ‘anarchisme’, ‘democratisch-socialisme’, ‘zelfbeheer’, ‘een duurzame en basisdemocratische maatschappij’ of iets dergelijks willen noemen, maar dat doet er in wezen niet toe. Het is de inhoud die telt. Ook om alleen al directe hervormingen te eisen, hebben we trouwens behoefte aan een ‘concrete utopie’, een richting waarin we willen ontwikkelen, een soort maatschappij-ideaal. Om middelen voor de beweging te definiren die in overeenstemming zijn met het doel, moet er eerst over dat laatste meer duidelijkheid komen.

Ook het reformistische socialisme spreekt niet meer tot de verbeelding van de jeugd en de critici van het kapitalisme. Het heeft dan ook elk perspectief op een niet-kapitalistische maatschappij laten varen. De sociaaldemocratie slaagde er enkel in tijdelijke en plaatselijke hervormingen aan te brengen en kon op geen enkel moment de bezitsverhoudingen werkelijk wijzigen. Haar eigen hervormingen overleefden – zoals we hoger al zagen – vaak de druk van de neoliberale globalisering niet. De sociaaldemocratische leiding werd meestal volledig in het establishment gentegreerd en nam een gematigde versie van de neoliberale analyse over als eenheidsdenken: de zogenaamde ‘derde weg’, ‘de actieve welvaartstaat’ en tutti quanti. Het is echter niet uitgesloten dat er zich binnen de levende politieke kracht die de sociaaldemocratie effectief nog vormt, op bepaalde plaatsen opnieuw een radicalisering voordoet, al zijn daar zeer weinig tekenen van te bespeuren. Onder de leden en kiezers van de sociaaldemocratie (of van de nieuwe groene versie van de sociaaldemocratie) is er vandaag duidelijk wl opnieuw heel wat openheid voor een duidelijker kritiek van het neoliberalisme. Zij namen in grote getale deel aan de verschillende mobilisaties, ook hier in Belgi.

De rol van de arbeidersklasse als ‘objectieve’ motor van de omvorming van de maatschappij wordt inderdaad al decennialang door radicalen in vraag gesteld. In het Westen nam de arbeidersbeweging die taak immers reeds lang niet meer op. De zogenaamde ‘verburgelijking’ van de welstellende westerse arbeiders en de toename van de verdelingen en tegenstellingen binnen de klasse (arbeiders – bedienden – kaders, geschoolden – ongeschoolden, autochtonen – allochtonen etc.) versterkten zulke twijfels. Critici van de klassieke marxistische these wezen bovendien op het belang van de boerenbevolking in het zuiden of van gemarginaliseerde groepen in het noorden, zoals studenten, minderheden etc. Het jongerenprotest en de (her)opkomst van de vrouwenbeweging, de vredesbeweging, de milieubeweging en andere zogenaamde ‘nieuwe’ sociale bewegingen sinds de jaren zestig en zeventig, brachten bewuste nieuwe spelers op het sociale en politieke veld. Nochtans blijft de arbeidersbeweging nog steeds veruit de sterkste en best georganiseerde kracht die weerstand kan bieden aan het kapitaal. De grote meerderheid van de wereldbevolking blijft bovendien afhankelijk van loonarbeid.

De beperkingen van de sociale bewegingen: fragmentatie en integratie
De sociale bewegingen blijven meestal fundamenteel actief op ‘hun’ terrein. Elk doet zijn ‘deel’ en speelt zijn ‘rol’. Het schouwtoneel blijft voor hen en hun militanten echter vaak onoverzichtelijk. Hun unieke perspectief, hun ‘ervaring’ en ‘dossierkennis’ zijn slechts een holle spiegel van het totale systeem. ‘Hun’ terrein, dat ze vaak angstvallig verdedigen tegen ‘concurrenten’ of dat ze uit kortzochtigheid of angst onder geen beding durven te verlaten, is eigenlijk niet het hunne; het werd al ingenomen door de dragers van macht en kapitaal. De werking van de nieuwe sociale bewegingen wordt vaak grotendeels bepaald door decreten, subsidievoorschriften en informele contacten met de politieke macht. Hun vertoog wordt net als dat van de vakbonden al te veel aan zelfcensuur onderworpen om bepaalde genstitutionaliseerde onderhandelingsposities te vrijwaren.

Dat is de tyrannie van het ‘realistisch blijven’. Grote delen van het kader van de sociale bewegingen zijn slachtoffers van de hegemonische pensee unique, en meer specifiek van een soort gezond verstand-denken dat de sociaal-politieke strijd als een spel ziet dat door de heersers is uitgetekend en waarvan aan de regels niets kan worden veranderd. Directe resultaten primeren en een langere termijnvisie die bewust uitgaat van het ontwikkelen van krachtsverhoudingen ontbreekt. Dit is de geest van het ‘overlegsyndicalisme’ zonder strijd, dat tegenwoordig maar al te vaak in platte vormen van medebeheer vervalt. Daartegenover staat binnen delen van de arbeidersbeweging nog een offensief strijdsyndicalisme met arbeiderscontrole als doel (hoewel met meestal zeer onduidelijke perspectieven). Die laatste opvatting vertrekt vanuit een globale maatschappijvisie op machtsverdeling en van een overtuiging dat mensen de geschiedenis maken. Ook in andere bewegingen zijn er conflicten tussen zogenaamde ‘fundi’s’ (wat bewust een negatieve bijklank kreeg) en ‘realo’s’. Deze opvattingenstrijd binnen de sociale bewegingen zal cruciaal zijn voor de ontwikkeling van een nieuwe krachtige tegenmacht tegen de neoliberale globalisering. Het voluntaristische aspect mag wat dat betreft niet worden onderschat.

Bestaande institutionele en ideologische mechanismen vormen voor de sociale bewegingen echter een obstakel voor een meer globale en totale vorm van maatschappijkritisch discours, voor een overgang van een op beperkte hervormingen en symbolen gerichte strijd naar een verwerpen van het maatschappelijke systeem. Het Westeuropese – en zeker het Belgische model – van sociale strijd werd door de heersers al vlug integrerend in plaats van confronterend opgevat, en dit vooral in de context van de naoorlogse economische groei en de sociaaldemocratische welvaartstaat (al waren er natuurlijk ook belangrijke confrontaties zoals de staking van 1960-61). De collectieve arbeidsovereenkomsten waren en zijn het koninginnestuk in dit schaakspel. Die evolutie herhaalde zich toen de ‘nieuwe’ sociale thema’s prominenter op de agenda kwamen. Ook de nieuwere sociale bewegingen komen nu vaak schuchter uit hun overlegstructuren, bezoekjes aan partijbureaus en ministeriele kabinetten, gelegenheidsfora en overlegcomits voor duurzame ontwikkeling. Ze gaan meestal enkel de straat op om periodiek en vaak geritualiseerd ‘de basis’ te mobiliseren om de eisen kracht bij te zetten (waar op zich niets verkeerd aan is). Binnen de beweging voor een andere globalisering krijgen ze terecht dergelijke verwijten van aanhangers van ‘directe actie’ of van een meer globale maatschappelijke mobilisatie.

Dit is echter niet enkel een probleem van een gebrek aan maatschappijkritische analyse, bureaucratisering of de vorming van apparaten. De ‘ervaring’ van de eenthema-activist zelf belet hem of haar vaak het zicht op de bredere context, behalve die van de institutionele besluitvormingsprocessen waarin de beweging dikwijls slechts als stabiliserende factor is betrokken. De actie en het vertoog worden gefragmentariseerd. Ook de middenkaders, de ‘organische intellectuelen’ van de sociale bewegingen – zoals vakbondsafgevaardigden en studie- en vormingswerkers allerhande – hebben de laatste decennia vaak het zelfvertrouwen verloren in hun eigen maatschappijkritische en emancipatorisch vertoog en kwamen zo steeds meer onder invloed van het neoliberale eenheidsdenken. Zo begonnen zij ook de religieuze stelling te verkondigen dat de globalisering een natuurlijk proces was dat niet meer kon worden tegengehouden. Op die manier verloren radicalere elementen aan de basis, zoals de delegaties in bepaalde bedrijven, de steun van hun ‘organische intellectuelen’ terwijl ze terzelfdertijd de ene na de andere nederlaag slikten. Bij vele militanten leidde dat tot demoralisatie, defaitisme en een terugtrekking in de prive-sfeer.

Per definitie gefragmenteerd zijn bovendien de verzetshaarden tegen het neoliberalisme die uitgaan van de ‘identiteitspolitiek’: de zelforganisatie van de sexuele, etnische en andere ‘minderheden’. Hoewel fragmentair kan en mag de legitimiteit en de sociale draagkracht van hun strijd in de meeste gevallen niet worden ontkend. Sommige ‘minderheden’ koppelen hun identitaire strijd bovendien duidelijk aan de globale problematiek. Het vertoog van de Zapatisten is bijvoorbeeld een merkwaardige fusie van bevrijdende filosofische kritiek en elementen uit de inheemse identiteitsvorming. Maar ook in de bewegingen van de identiteitspolitiek vinden we op den duur dezelfde mechanismen van institutionalisering, bureaucratisering, integratie tot zelfs recuperatie binnen ‘het systeem’ terug. Het heersende vertoog over ‘multiculturaliteit’ en ‘politieke correctheid’ is bijvoorbeeld in grote mate een ideologisch instrument van het neoliberalisme geworden. We kunnen dat soort contradicties dan ook niet eenvoudig ‘wegwensen’.

Hervorming, revolutie en de herovering van de publieke ruimte
Elke sociale beweging die ook iets concreets wil verwezenlijken zal op bepaalde momenten gaan onderhandelen en compromissen sluiten. Dat deden zelfs de Spaanse anarchistische vakbonden toen ze er zich door de omstandigheden toe gedwongen zagen. Natuurlijk zijn er ook steeds een aantal ’totaalcontesterende’ groepen en individuen, meestal van een bepaald soort anarchistische of communistische inspiratie. Zij wijzen de kapitalistische samenleving radicaal af en weigeren mee te gaan in het spel van de bestaande machtsmechanismen. Onderhandelen met politici en ordediensten is volgens hen schadelijk en schandelijk voor de beweging. Enkel de directe strijd en confrontatie kunnen iets bijbrengen. Deze benadering kan zich ook uiten op het vlak van de consumptie waar onder meer naar een strikt biologisch veganisme wordt gestreefd. Dit ‘harde antikapitalistisch’ discours is meestal sterk ethisch-idealistisch geinspireerd en vervalt soms in elitarisme, moralisme en de illusie ‘uit het systeem te treden’. Sommigen zijn iets ‘pragmatischer’ en tonen zich bereid tot onderhandelingen vanuit afgedwongen machtsposities of bepaalde concessies om zo gemakkelijker brede lagen van de bevolking te bereiken en in de strijd te betrekken. Zij willen niet wijken van hun principes maar zien het belang en de noodzaak van massamobilisaties in om de krachtsverhoudingen stap voor stap te wijzigen zonder ooit het uiteindelijke doel uit het oog te verliezen.

Een nieuwe wind bij de sociale bewegingen
Ik gaf dan wel een vrij pessimistisch beeld over de institutionale en ideologische beperkingen van het zogenaamde ‘middenveld’ en haar kader, maar toch lijkt er de laatste jaren iets te zijn veranderd binnen een aantal van die bewegingen. De ‘intergalactische ontmoeting’ georganieerd door de Zapatisten, hoe vaag en postmodern ook hun vertoog, was een eerste aanzet tot een ‘globalisering van het verzet’. De grote mobilisaties in Seattle, Nice, Genua, Brussel maar ook in verschillende Latijnsamerikaanse landen, in Zuid-Afrika, Nigeria, Papoea-Nieuw Guinea, Indonesi, Zuid-Korea, Indi en elders in het Zuiden hebben de potentile kracht van een mondiale beweging tegen het neoliberalisme aangetoond. Organisaties van werklozen, van kleine boeren en van inheemse volkeren zijn zich in de loop van de jaren negentig internationaal gaan groeperen en manifesteren zich uitdrukkelijker op het sociaal-politieke terrein. Vrouwen, derdewereld- en miliebewegingen worden ontvankelijker voor globale maatschappelijke analyses en kaderen hun eigen thema’s en werkingsveld vaker in een ruimer kader, zoals duidelijk het geval is met de beweging voor de Wereldvrouwenmarsen. NGO’s zien steeds vaker de noodzaak in van brede coalities, van concrete samenwerking met bondgenoten die eerder minder voor de hand lagen. Er worden ‘sociale fora’ gevormd, die zoals in Porto Alegre het geval is, soms zelfs proberen mondiaal te werken. De civiele maatschappij in de armere landen wordt steeds meer als een gelijkwaardige partner beschouwd, al is de beweging tegen de neoliberale globalisering nog grotendeels een zaak voor de westerse beter geschoolde arbeiders- en middenklassen. Toch groeit ook in het Zuiden het bewuste protest tegen de neoliberalisering, bij de Koreaanse vakbeweging, bij de Papoea’s wier gemene gronden worden onteigend, bij de landloze boeren in Brazilie en bij de inheemsen en proletariers van Ecuador. Er zijn, misschien met uitzondering van Seattle, nog geen spectaculaire doorbraken of overwinningen geweest, de neoliberale wereldorde wordt verder geconsolideerd. Er is wel een vaag gevoel dat het tij aan het keren is. Antikapitalistische activisten moeten actief op dat momentum inspelen, voor het verloren gaat in de nieuwe tegenstellingen die de ‘oorlog tegen het terrorisme’ zal oproepen.

De vele vormen van het verzet
Het gefragmenteerde karakter van de ‘eenthemabewegingen’ is duidelijk een factor van zwakheid tegenover de totalitaire kracht waarmee de neoliberale globalisering toeslaat. Toch worden door elke nieuwe sociale beweging en met elke nieuwe actievorm ook nieuwe ervaringen geaccumuleerd. Die ervaringen zijn relevant voor een totale kritiek van de kapitalistische logica die de specifieke deelstrijden overstijgt. In een ideale ontwikkeling van de beweging zou het motto ‘eenheid in verscheidenheid’ zich ook echt in de praktijk verwerkelijken. Verschillende actievormen en tactieken zouden dan worden gecoordineerd in een globale strategie van een tegen-globalisering op weg naar een andere globalisering. Het is echter duidelijk dat de beweging nog lang zo ver niet staat. De kwestie is bovendien of de grote synthese in de beweging wel mogelijk is. Toch lijkt dat voor antikapitalisten een zinvolle en natuurlijke richting om in te ontwikkelen.

Het menselijke verzet heeft altijd vele vormen aangenomen. De historische vormen van genstitutionaliseerde macht, die vandaag wetenschappelijk zijn geperfectioneerd, geven vorm aan de patronen van het voorbijgaande en het samenhangende verzet. Het verzet daagt uit. Het verschuift de limieten van het denken door de grenzen van het handelen vooruit te schuiven en omgekeerd. Het verzet kent ‘sluipwegen’ in de lach, de spot, de sluipende en symbolische vormen van tegendraadsheid en sabotage in school, gezin, werkplaats, gevangenis en de andere disciplinefabrieken. Het is eenzijdig enkel het ‘grote verzet’, zoals een massale sociale revolutie, de algemene staking of het ‘heldenverzet’ van bijvoorbeeld een ‘anarchist van de daad’ naar waarde te schatten. Natuurlijk is het wel gewettigd de verschillende vormen van strijd in een soort ‘kosten-batenanalyse’ op hun materiele en symbolische effectiviteit en efficintie te beoordelen. Ik maakte al een kritiek op de manier waarop de reformistische sociaaldemocratie het verzet van de arbeiders gekanaliseerd heeft in de uitbouw van nationale welvaartstaten, een strategie die leidde tot integratie binnen het systeem en enkel zeer voorwaardelijke overwinningen die tijdens de volgende kapitalistische crisis opnieuw systematisch op de helling werden gezet.

De grote revolutie
Het klassieke alternatief voor de integratie en verwatering van de reformistische optie was het perspectief op de sociale revolutie. De voornaamste theorieen over de revolutionaire weg werden aan het begin van de twintigste eeuw in theorie en praktijk ontwikkeld door figuren als Lenin, Trotsky, Luxemburg, Gramsci en Durruti. Dat gebeurde in de historische context van wat reele mogelijkheden leken voor een radicale omvorming van de maatschappij in communistische of libertair-communistiche zin: verzwakte dictatoriale staten, oorlog, instabiliteit, een zelfbewuste en relatief homogene arbeiders- en boerenmassa. Door allerlei redenen mislukten die revoluties of versteenden ze zoals in het Sovjetgeval. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit laatste model door het Rode Leger verder geexporteerd en kwamen er golven van antikoloniale en anti-imperialistische revoluties die, hoewel onder communistische vlag uitgevoerd, eerder door boeren dan door stedelijke proletariers werden voltrokken. Hoewel Cuba nog steeds dapper stand houdt, faalden ook die revolutionaire regimes grotendeels, ontaardden ze al snel in autoritaire zin of voerden ze zoals China uiteindelijk het kapitalisme opnieuw in. De omverwerping van de Zuideuropese dictaturen leidde ook al niet tot de socialistische revolutie en in het westen gaf enkel de korte prerevolutionaire toestand in het Frankrijk van mei ’68 de revolutionaire beweging wat nieuwe adem. In het hart van het hedendaagse wereldsysteem, de VS, is er de laatste 60 jaar al helemaal nooit sprake geweest van enige revolutionaire hoop.

De oude linkse discussie tussen ‘reformisten’ en ‘revolutionairen’ heeft vandaag echter veel aan betekenis verloren. Zelfbewuste reformisten lachen elke revolutionaire mogelijkheid weg en weigeren er zelfs maar over na te denken. De meeste zelfverklaarde revolutionairen voeren die discussie noodgedwongen slechts symbolisch, op basis van gemakkelijke frasen en ‘principiele houdingen’ die in afwezigheid van enig klassiek revolutionair perspectief grotendeels zinledig zijn. Dat is althans het geval voor de landen van het kapitalistische centrum. Ook in de neo-koloniale en poststalinistische periferie, waar de tegenstellingen scherper aan de oppervlakte komen, is het revolutionaire project in een diepe crisis. De revolutionaire crisis was de crisis van het revolutionaire subject: de fragmentatie van klasse en beweging en de historische kater van de revolutionaire regimes.

Vaak wezen de huidige groepen en partijtjes die zichzelf als revolutionair omschrijven op ‘het verraad van de leiding’ van de arbeidersbeweging als voornaamste reden voor het uitblijven van een sociale revolutie in de kernlanden van het kapitalisme. Die uiterst subjectivistische interpretatie schiet duidelijk tekort. Deze revolutionairen zouden ook dat ‘verraad’ op zich moeten verklaren, naast hun eigen falen om een alternatieve ‘leiding’ van de arbeiders te ontwikkelen of zelfs maar enige invloed van betekenis te verkrijgen onder de werkende klasse. Er is dus duidelijk meer aan de hand, onder andere op het vlak van de huidige samenstelling van die ‘arbeidersklasse’ en haar ‘klassenbewustzijn’, maar ook wat betreft de politieke praktijk, de analyses (of vaak het jargon) en de slogans van de meeste hedendaagse ‘revolutionairen’. Ik heb het hier trouwens niet enkel over leninistische voorhoedepartijtjes, maar ook over sommige ‘elitaire’ anarchisten of autonomen die neerkijken op het klootjesvolk dat hen maar niet wil volgen en in feite de tweelingsbroers zijn van de door hen zo verguisde ‘autoritaire communisten’.

Nieuwe vormen en gedachten
De ‘nieuwe’ praktijken en vertogen die de beweging tegen de neoliberale globalisering heeft gebracht, zijn nog niet vaak ter discussie gesteld. Hoewel leninistische groepen schijnbaar de nieuwe actievormen overnemen om trendy te zijn in wat inderdaad een ‘modebewuste’ beweging is, komen die eerder uit de spontaneistische, libertaire hoek. Het zijn niet de democratisch-centralistische voorhoedepartijen die de beweging ‘sturen’ maar lossere netwerken en verbonden, vaak gestructureerd in ‘affiniteitsgroepen’ (geen neologisme maar in feite een aloude anarchistische term). ‘Basisgroepen’ doen aan ‘basisdemocratie’, en het liefst via lange discussies waar men zo mogelijk naar consensus streeft en zich in de groepsdynamiek bewust is van de hierarchische, racistische en sexistische ballast van de maatschappij. Uiteraard is in deze actienetwerken niet alle hierarchie verdwenen, natuurlijk heersen er nog vele reele en symbolische machtsstructuren, maar er wordt veelal bewust aan deze problemen gewerkt. Al blijft het een illusie om alle vormen van autoriteit en macht op te heffen, zulke verhoudingen zoveel mogelijk binnen de beweging te beperken is wel mogelijk.

Die libertaire vormen hebben vandaag een veel grotere impact dan enkel op de minderheid in de beweging die zich ook bewust als anarchistisch beschouwt. Ook radicale ecologisten en vredesactivisten nemen ze over, en zelfs communisten worden er door beinvloed. Dat kan trouwens geen kwaad in het licht van de vele autoritaire ontsporingen van zij die zich op het marxisme beriepen en beroepen. Het leninistische democratisch-centralisme is zeker niet de organisatievorm die vandaag de juiste weg aangeeft. In deze beweging heeft ze in feite geen enkele invloed ruimer dan de elkaar beconcurrerende kleinlinkse partijtjes, waarvan de ene al meer aan de huisige realiteit is aangepast dan de andere. Laat ons echter niet die andere marxistische tradities vergeten die de spontane revolutionaire organen, zoals de Sovjets of de fabrieksraden, belangrijker achtten dan de partijstructuren: Rosa Luxemburg, Anton Pannekoek, Karl Korsch de Arbeidersoppositie in de bolsjevistische partij (voor die in 1921 werd verboden) en in zekere mate ook Gramsci in zijn actieve periode. En eigenlijk gaat het niet om de bijdragen van een of andere stroming maar uit de vormen die uit de bewegingen zelf zijn gekomen. De theoretici kwamen altijd na de feiten.

De basisdemocratische besluitvorming heeft natuurlijk ook haar beperkingen, vooral als het om grotere of zeer heterogene groepen gaat. Op dat moment worden netwerkstructuren, federalisme en getrapte systemen met woordvoerders toegepast. Ook vele NGO’s hanteren trouwens in een zekere mate basisdemocratische en federalistische besluitvormingsprocessen, hoewel er daarnaast soms een nog meer bureaucratische machtsstructuur parallel aan het werk is en de meeste mer geinstitutionaliseerde sociale bewegingen nog altijd voornamelijk top-down werken. De democratische processen versterken is dus ook een fundamentele taak binnen deze beweging, en overigens niet in het minst in de vakbeweging waar in vele sectoren of onderdelen de democratie flink zou kunnen worden uitgebreid. De coalities die verschillende bewegingen afsluiten en de sociale fora die ze vormen, kunnen zich ontwikkelen tot ruimtes waar op grotere schaal met directe democratie wordt omgegaan en die terzelfdertijd toch zo slagkrachtig mogelijk trachten te blijven.

Is een synthese mogelijk?
Er wordt niettemin ook door vele radicale activisten te weinig nagedacht over een globale antikapitalistische kritiek. Een activist mag dan ’tegen de staat’ zijn, het bestaan ervan kan echter niet zomaar worden genegeerd en een symbolische confrontatie brengt ook niet veel aarde aan de dijk. Een gevaar aan de directe actie en de ‘consequente’ antikapitalistische levenshouding op het vlak van de consumptie als ’totale negatie van het kapitalisme’ is een soort Sartreaanse overschatting van de eigen vrijheid en de impact van het eigen handelen. Dat is een onderschatting van de krachten van het ‘systeem’ om te integreren, te recupereren, uit te sluiten of te vernietigen. Dat soort ‘lifestyle-anarchisme’ of consumentisme kan positief zijn, maar brengt op zich weinig aarde aan de dijk. Reee machtsverhoudingen in de maatschappij bestaan nu eenmaal, en worden niet zomaar even op hun kop gezet. Een omvorming zal hoe dan ook een lange-termijnproject zijn waarover bewust moet worden nagedacht. Directe actie is zeer belangrijk, maar hoeft niet in de plaats te komen van studie, discussie, debatten, publicaties en een systematische kritiek en zelfkritiek. De tegenstelling tussen ’theorie’ en ‘praktijk’ is al even vals als die tussen ‘de wereld veranderen’ en ‘beginnen bij jezelf’, die tussen ‘concreet iets doen’ en ‘een organisatie opbouwen’ of die tussen ‘directe actie’ en ‘langdurige sociaal-politieke strijd op alle niveaus’. Die eenvoudige paren tegenstellingen worden door groepen binnen de beweging vaak gefetisjiseerd om de verschillen en identiteiten van de bestaande organisaties te legitimeren en te bevestigen en in karikaturale termen over de ander te spreken.

Ik moet dus niet meer benadrukken dat de beweging tegen de neoliberale globalisering wordt gekenmerkt door een zeer grote interne heterogeniteit en door een veelheid aan contradicties. Ik heb die natuurlijk vooral vanuit mijn eigen inzichten geschetst. Er zijn nog andere tegenstellingen die ik hier minder relevant acht (zoals de opgeklopte kwestie van het geweld in de beweging). Die verschillen en opposities zijn er op het vlak van de doelstellingen, de strategie, de actiemethodes, de visies op overleg met de tegenstander, de sociale en culturele achtergronden en de vorming van een symbolische identiteit. Hoe kan de beweging, of hoe kunnen individuen, netwerken, delen van de beweging dan overgaan van de anti-globalisering naar een anders-globalisering? Valt er van zo’n allegaartje hoegenaamd wel een of andere synthese te verwachten? Of moeten we hier en daar op zoek gaan naar elementen voor een mogelijke alternatieve strategie die de confrontatie met de macht van het systeem durft aangaan maar zich niet blindstaart op een symbolenstrijd of op pseudo-revolutionaire fantasmen.

Een strategie vertrekt eerst en vooral vanuit een globale analyse van de situatie. Alvast een fundamenteel onderdeel daarvan is volgens mij de marxistische methode. Geen enkele huidige ‘denker’ binnen de beweging tegen de neoliberale globalisering kan de erfenis van Marx negeren. Marx was zeker niet onfeilbaar en hij leefde 150 jaar geleden. Het marxisme is zeker voor veel discussie vatbaar, en de interpretaties ervan door Lenin, Trotsky, Stalin, Mao en anderen zijn dat nog veel meer. De marxistische analyse werd al te vaak op een verkeerde manier toegepast als een onveranderlijk dogma of een ideologie die een totalitaire onderdrukking moest rechtvaardigen. Die analysemethode kan en moet kritisch worden benaderd en aangevuld met andere bevrijdende theorien uit de libertaire, sociaal-ecologische, feministische hoek, met andere ontwikkelingen in filosofie en wetenschap, met de stemmen en inzichten van de niet-westerse volkeren en natuurlijk steeds met de nieuwe historische processen. Bewust van de vele tekortkomingen en beperkingen van het marxisme, denk ik toch dat een open en ondogmatische toepassing van de materialistisch-dialectische methode een beginpunt blijft van elke antikapitalistische analyse. Zonder het marxisme zou er uiteraard zelfs geen sprake zijn van een begrip als ‘antikapitalistische analyse’, maar die analyse eindigt zeker niet bij het marxisme. Een werkelijke vooruitgang zal die antikapitalistische analyse echter pas maken als ze niet academisch blijft, maar kan worden getest in een concrete maatschappelijke praktijk, in de organisatie van een strijdbeweging.

Herovering van de publieke ruimte en directe actie
De theoretische en praktische strijdvorm die vandaag het meest veelbelovend lijkt voor deze beweging is de herovering van de publieke ruimte. Van een uitgewerkte strategie van machtsverovering is daarbij nog geen sprake, en dat lijkt de meeste bewuste of onbewuste aanhangers van deze aanpak ook niet sterk te interesseren. Ik wil me aansluiten bij zo’n optie van de herovering van de publieke ruimte en wel in een interpretatiekader gebaseerd op de visies van de Italiaanse marxist Antonio Gramsci. Dat biedt misschien een mogelijkheid om de vaak versteende tegenstelling tussen de ‘reformistische’ en de ‘revolutionaire’ weg te herdefinieren en om ‘grote theorieen’ te verzoenen met de dagelijkse subjectieve ervaringen en met de actievormen praktijken die zich in de dialectiek van de strijd en de beweging zelf ontwikkelen. Het vertoog over de herovering van de publieke ruimte vertrekt vanuit de tegenstelling tussen de ‘markt’ (de heerschappij van het kapitaal op alle vlakken van het leven en in alle uithoeken van de wereld) enerzijds en de ‘democratie’ (de macht van het volk) en het belang van de grote meerderheid van de wereldbevolking anderzijds. Zoals de burgers van Athene op de agora samenkwamen om de belangrijke politieke, economische en sociale kwesties te bespreken, moet de huidige ‘burgerbeweging’ – hoewel een term waarmee velen in deze bewegeing zich niet direct zullen identificeren – het publieke forum opnieuw innemen. De huidige polis, de politiek-economische wereldgemeenschap, behoort aan de basis. De gemeenschap moet controle verkrijgen over de bevrediging van haar behoeften en verlangens.

Het concept van de publieke ruimte is niet alleen een filosofische constructie. Het wordt op vele manieren concreet benaderd. Groepen als de ‘adbusters’ en de virtuele ‘no logo’-beweging nemen het niet dat die ruimte letterlijk wordt ingepalmd door reclame en de iconografie van de grote multinationals. Zij voeren een ‘semiotische guerrilla’ tegen deze dictatuur (al is het juist dat ook Che en subcomandante Marcos intussen markt-iconen zijn geworden). Ook de ‘Reclaim the streets’-beweging eist de straten opnieuw op als ruimte voor publieke expressie, menselijke beweging, sociale wisselwerking, vrijheid en spontaneteit. Groepen ‘alternatieve jongeren’ negeren massaal de officiele reglementen en tarieven en organiseren klandestiene raves in gekraakte gebouwen of onder bruggen. Attac, de internationale burgerbeweging tegen de speculatie wil de publieke ruimte bevrijden van de dictatuur van de financiele markten en herstellen als sociaal weefsel en openbare maatschappelijke dienstverlening. Ook het internet wordt de publieke ruimte bij uitstek. Het is een onderdeel van de globalisering dat tegelijk ook veel kansen biedt aan het mondiale verzet. De Jeugdbond voor Natuur en Milieustudie stelt de legitimiteit van de private beinvloeding van de publieke ruimte in vraag door kantoren van industriele lobbygroepen te bezetten. Earth First/Groen Front en lokale groepen als het Brugse ‘Lappersfront’ bestrijden de neoliberale globalisering eveneens via directe actie door te protesteren tegen de inpalming van natuurgebied door wegen en industrieterreinen. In stukken bos worden actiekampen met boomhutten en tunnels opgebouwd, waar de beslissingen basisdemocratisch worden genomen. Zulke ruimtes worden, net als de spontane Italiaanse ‘sociale centra’ als ‘bevrijde ruimtes’ beschouwd. Dergelijke acties kunnen bovendien vaak op veel sympathie van de lokale bevolking rekenen. Er wordt samengewerkt met wijkcomits en buurtactiegroepen. Het doet weliswaar allemaal wat denken aan soortgelijke verschijnselen in de jaren zeventig, maar die blijken onder jongeren terug te komen als nooit tevoren.

Het meest geslaagde voorbeeld van massale niet-gewelddadige directe actie en ‘herovering van de straat’ blijft het protest tegen de WHO-top in Seattle eind november 1999. Hier leidde deze actievorm alvast gedeeltelijk – naast de tegenstellingen aan de onderhandelingstafel zelf – tot een mislukking van de top en een vertraging van de verdere neoliberalisering van deze planeet. Maar ook bijvoorbeeld de massale en langdurige bezetting van de universiteit van Mexico City door duizenden studenten betekende het terugvorderen van deze onderwijsruimte van de neoliberale globalisering. De klassieke tactiek van de bedrijfsbezettingen door stakende arbeiders, waar in de eerste plaats de kwestie van de controle op de productiemiddelen aan de orde werd gesteld, breidt zich nu uit in de publieke sfeer. De opsomming van al deze ‘nieuwe’ actievormen mag ons trouwens niet doen vergeten dat die laatste actievorm ook in het kader van deze ‘nieuwe’ globale beweging nog steeds van fundamenteel belang blijft.

Een professionalisering van de actie
De jongens en meisjes van de ‘anti-globalisten’ zijn vaak minder naief en beter georganiseerd dan de generatie van hun ouders die in de jaren zestig en zeventig contesteerde. Al werden de meeste betogers tegen de neoliberale globalisering nog op een ‘klassieke’ manier gemobiliseerd, er is zeker sprake van een zekere professionalisering van het actievoeren. Actienetwerken en -groepen organiseren ’trainingen’ in geweldloze actie, bezettingen, omgaan met de gevolgen van traangas en dergelijke. Er zijn vaste technieken om bij arrestatie samen in de cel de moraal hoog te houden, of om collectief op ongewenst geweld binnen betogingen te reageren. Legal en medical teams bestaande uit actievoerders zelf staan de manifestanten bij, die beter dan vroeger op de hoogte zijn van hun burgerrechten en van de risico’s die ze lopen.

Vele aanhangers van de tactiek van de directe actie hebben echter ook een zekere elitistische voorhoede-bias: ze menen soms teveel dat kleine professionele groepjes grote dingen zouden kunnen wijzigen. Anderen benadrukken echter eerder de bewustzijnsverhogende effecten van de directe actie, vooral op de deelnemers zelf, maar ook op het grote publiek. Dat laatste wordt dan natuurlijk bemiddeld door de corporate media, hoewel ook de Independent Media Centers, verbonden met de beweging, steeds populairder worden. Ook op dat vlak professionaliseren vele activisten echter. Veel beter dan vroeger hebben ze soms uitgewerkte persstrategieen en worden vormingen georganiseerd over hoe om te gaan met de pers. Toch is er op dit vlak nog heel wat vooruitgang te boeken, waarbij anderzijds het gevaar bestaat dat sommige actiegroepen nog uitsluitend in ‘sexy’, mediagenieke termen zullen nadenken over hun acties. Sommigen verweten dat bijvoorbeeld aan de Italiaanse Tute Bianchi. De vraag is dan wie op dat moment wie gebruikt.

De ‘klassieke’ actievormen zoals massale betogingen en stakingen, die in zekere zin ook al het probleem van de herovering van de publieke ruimte stelden, zijn zeker niet verdwenen. De overgrote meerderheid van de mensen die tijdens de tweede helft van 2001 in Brugge, Luik, Gent en Brussel op straat kwamen voor een ander Europa, waren ‘brave’ klassieke betogers die binnen de lijntjes liepen. Maar goed ook dat niet enkel de geharde en professionele activisten konden gemobiliseerd worden. Wel worden klassieke actievormen vandaag vaak ‘creatiever’, maar ook ‘harder’ ingevuld. De vernietiging van ‘symbolen van het kapitalisme’ en het zoeken naar een confrontatie met de ordediensten is de aanpak van slechts een kleine minderheid van de beweging tegen de neoliberale globalisering. Waar de spanningen groter zijn, komt het tot specifieke harde actievormen, zoals in Argentinie waar de piqueteros blokkades optrekken op de openbare weg of zelfs tot arbeiders die in Frankrijk failliet verklaarde bedrijven bezet houden en ermee dreigen de boel op te blazen of de nabijgelegen rivier met chemische stoffen te vervuilen. Die laatste actiemethoden wekken begrijpelijk genoeg weinig sympathie bij ‘de publieke opinie’, maar ze tonen wel aan de polarisering in de maatschappij groter wordt en dat er in de beweging niet steeds tactisch doordacht tewerk wordt gegaan.

Werken aan een gemeenschappelijk vertoog
Antikapitalisten moeten proberen opnieuw samen op zoek te gaan naar een gemeenschappelijk vertoog. De nieuwe communicatiemiddelen bieden daar trouwens een grotere praktische mogelijkheid toe dan vroeger het geval was. De beweging staat in de toekomst voor nog heel wat grote discussiepunten en uitdagingen, die ik hier slechts kort kan aanraken en die op de grote ‘sociale fora’ aan bod komen. Er moet systematisch worden nagedacht over de verhouding tussen de aspecten ‘markt’, ‘plan’ en democratische controle in de economie, over concepten als ‘participatieve economie’, een evolutie naar opnieuw meer kleinschaligheid, een vermindering van nutteloze handelsstromen en een dynamisch evenwicht met het ecosysteem. De mogelijkheden die een totale democratisering van het internet zou bieden in de economische en politieke besluitvormingsprocessen bieden ook een nieuw perspectief. In het algemeen is trouwens een centrale vraag hoe de revolutionaire ontwikkelingen in de wetenschap – de klassieke groei van de productiekrachten – die ook in de nabije toekomst in elk geval voor schokgolven gaan zorgen, dienstbaar kunnen worden gemaakt aan de belangen van de gehele mensheid. Binnen gewijzigde economische, ecologische en politieke relaties zou iets als genetische manipulatie, waar men in deze beweging zo heftig tegen is, wel eens voor heel wat beperking van het menselijke lijden kunnen zorgen. Er stellen zich nog andere fundamentele vragen. Welke precieze houding moet een mondiale beweging aannemen tegen naties en staten, tegen culturen en identiteiten? Kunnen we de macht tegelijk centraliseren in een cordinerende ‘wereldregering’ en radicaal decentraliseren in stedelijke gebieden, scholen, wijken, fabrieken? In hoeverre moet een ‘overgangsprogramma’ (dat de noodzaak van een andere maatschappijvorm duidelijk wordt) van de beweging zich over zulke kwesties uitspreken?

Van totaalkritiek naar reflexieve emancipatorische praxis
Het programma, het platform of de eisen van een beweging spelen nog steeds een fundamentele rol. Het programma is de synthese van het praktische vertoog dat de beweging ontwikkelt met de bedoeling het door fysieke mobilisatie te proberen te materialiseren. Een programma blijft een theoretisch document als het niet de kristallisatie kan vormen van de strijd van een maatschappelijke beweging. Een politiek overgangsprogramma tegen het neoliberalisme moet impliciet en expliciet een andere vorm van maatschappelijke organisatie vooropstellen die een emancipatie betekent van de uitgesloten bevolkingsgroepen en regio’s en democratie, veiligheid en ecologische duurzaamheid garandeert. Het huidige virtuele programma van de beweging tegen de neoliberale globalisering blijft noodzakelijkerwijze een grootste gemene deler. Het is een ‘anti-globaliseringsprogramma’: tegen de Wereldbank, het IMF, de WHO en de G8, tegen de oneerlijke handelsverhoudingen, tegen de financiele speculatie en de macht van de grote multinationals, tegen de privatiseringen, tegen de overconsumptie en vervuiling, tegen de logo’s en andere symbolen van het neoliberalisme. Het gaat inderdaad louter om de bestrijding van instellingen, symptomen en symbolen. De weinige positieve programmapunten waarover een zekere consensus lijkt te bestaan zijn in feite zeer minimale eisen zoals de Tobintaks en de afschaffing van de Derdewereldschuld, die als ze werden verwezenlijkt de krachtsverhoudingen maar zeer beperkt zouden doen verschuiven. Verdere eensgezindheid lijkt enkel te bestaan over algemene principes zoals democratisering en juist het idee van de herovering van de publieke ruimte.

Een ‘historisch blok’ tegen het neoliberalisme
Het Mondiaal Sociaal Forum van Porto Alegre (dat in februari 2002 voor de tweede keer samenkwam) noemde zichzelf een mondiale beweging voor de democratie. De opvallende afwezige in het debat ten gronde over alternatieven op het neoliberalisme zijn de gevestigde vakbewegingen van het Noorden. Zij steunen vaak expliciet een protectionistische politiek, waarin ze ironisch genoeg specifieke delen van het patronaat aan hun zijde vinden. De arbeidersbeweging uit het Zuiden en kleinere of radicalere basisvakbonden of bepaalde sectoren uit de westerse arbeidersbeweging laten dan weer wel hun stem horen. Vele bonden, zowel in het Noorden als in het Zuiden, zullen zich echter niet openlijk tegen het neoliberalisme uitspreken omdat ze gevangen zitten in medebeheerstructuren of onder controle staan van sociaal-liberale sociaaldemocraten. De inbreng van de internationale arbeidersbeweging, die ongetwijfeld gefragmenteerd en schoksgewijze kan groeien, zal cruciaal zijn voor de kristallisatie van deze strijd in een globaal actieprogramma dat ook daadwerkelijk op de politieke agenda kan worden gezet. Maar er is een groter front nodig dan de arbeidersbeweging alleen.

De heersende klasse heerst meestal zonder al te veel directe ontplooiing van geweld omdat ze hegemonisch is. Haar visies op de maatschappij, haar vertogen over ‘goed’ en ‘kwaad’, overt ‘plichten’ en ‘rechten’, over ‘de menselijke natuur’ worden ook door de grote meerderheid van de midden- en lagere klassen aanvaard als ‘gezond verstand’. Noam Chomsky spreekt van ‘manufacturing consent’ maar die idee van hegemonie is eigenlijk afkomstig van Antonio Gramsci. Die ontwikkelde met dat concept bovendien een strategie voor de arbeidersbeweging in niet-revolutionaire periodes. De werkende klase moest samen met andere sociale groepen – zoals arme boeren, intellectuelen en kleine middenstanders – een ‘historisch blok’ vormen en binnen de kapitalistische maatschappij werken aan een tegen-hegemonie. Door eigen ruimtes te veroveren, eigen instellingen uit te bouwen, een systematisch gevecht aan te gaan binnen de burgerlijke instellingen, door permanent te mobiliseren, door te werken aan een zelfbewuste alternatieve wereldbeschouwing en eigen vormen van (tegen)cultuur, waarden en opvoedingssystemen kunnen de anti-systeemkrachten zich versterken en consolideren. In de gebruikte middelen mag het doel nooit uit het oog worden verloren en men moet constant waken voor recuperatie en integratie door zich duidelijk als tegenmacht op te stellen (wat niet wil zeggen dat onderhandelingen en tijdelijke compromissen vooraf moeten worden uitgesloten). Mutatis mutandis kan zo’n strategie ook vooropgesteld worden voor de beweging voor een andere globalisering. De centraliteit van de arbeidersbeweging is nu weliswaar veel minder evident, maar er bestaat een grote gelijkenis tussen Gramsci’s opvattingen en de mogelijke ontwikkeling van een grote volksbeweging, een groot democratisch front van verscheiden krachten. Omdat het binnen dat front zelf voor n van de onderdelen onmogelijk zal zijn de interne hegemonie op te eisen moet er worden gezocht naar een zo groot mogelijk gemeenschappelijk discours

Stellingenoorlog en bewegingsoorlog
De strategie van de herovering van de publieke ruimte kan enkel een voorlopige strategie zijn. We kunnen vele basisdemocratische bestuurde ‘eilanden’ en ’tegenculturen’ creren, eventueel zelfs opnieuw coperatieven en eigen banken gaan oprichten, constant symbolische directe acties organiseren en eindeloo vanalles boycotten. Wanneer een maatschappelijke tegenmacht echter op een punt komt dat ze voldoende is ontwikkeld en de publieke opinie dusdanig is gepolariseerd, gaat die tegenmacht de grondvesten zelf van de maatschappelijke orde bedreigen, zeker in het geval van een externe crisis. Dan wordt een hardere confrontatie onvermijdelijk en zal een logica ontstaan warin ‘kamp gekozen’ moet worden. Macht wordt nooit zomaar uit handen gegeven, zelfs niet in de beste nationale en internationale krachtsverhoudingen. De ‘loopgravenoorlog’ met het kapitalisme slaat dan over in een ‘bewegingsoorlog’. Elke discussie over de vorm die zoiets kan aannemen is nu nog pure speculatie, maar dat zal in elk geval een revolutionair proces zijn.

Elke ‘herovering van de publieke ruimte’ blijft een fundamenteel idealistische strategie als de kwestie van het bezit van en de controle op de productiemiddelen niet aan de orde stelt. De begrippen ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘eerlijke handel’ bleven tot nu toe utopische constructies omdat juist die kernvraag ontweken werd. Die concepten maken nog teveel abstractie van de rele historische processen en krachtsverhoudingen. Het principe is nochtans duidelijk. Tenminste die economische sectoren die voor de menselijke basisbehoeften instaan (voedsel, water, energie, onderwijs, gezondheidszorg…) moeten onder een bepaalde controle van de gemeenschap komen te staan. Een ‘economische democratisering’ moet bovendien niet alleen de private controle op (en het privaat bezit van) de productiemiddelen in vraag stellen, ze kan ook niet gewoon beperkt blijven tot een klassieke nationalisering of ‘verstaatsing’. Zelfbeheer en controle door de directe producenten (en door de consumenten) moeten een onderdeel worden van een werkelijke socialisering. Volgens onder meer de Nederlandse econoom Robert Went wordt dat steeds meer mogelijk. Nu al worden arbeiders en ingenieurs in het moderne human resources management veel meer betrokken en om hun initiatief gevraagd. Die tendens wordt binnen de huidige economiche verhoudingen weliswaar beperkt opdat de positie van de managers niet in gevaar zou komen. Zou het post-fordisme op die manier op zijn kop kunnen worden gezet?

Welke weg vooruit?
Een beweging die weigert zelf de economische macht in handen te nemen, zal nooit voor een ‘andere globalisering’ kunnen zorgen. Daarvoor moet de bestaande macht grondig worden gecontesteerd. Symbolische strategieen worden dan waardeloos. Het zal van de krachtsverhoudingen afhangen in hoeverre de eigendomsrechten van het kapitaal kunnen worden beperkt en in vraag worden gesteld. Dit is de achillespees van elke emancipatorische strategie. Het concept van de ‘mensenrechten’ is op vele vlakken een goed instrument voor de sociale bewegingen, maar we mogen niet vergeten dat historisch gezien het eerste mensenrecht het absolute recht op bezit was. Zonder dat fundamentele recht fundamenteel in vraag te stellen zullen de andere mensenrechten echter nooit gegarandeerd worden.

De beweging voor een andere globalisering kan gemakkelijk opnieuw uiteenvallen of gedeeltelijk worden gerecupereerd en dus actief door de tegenstanders worden verdeeld. Het is niet uitgesloten dat de sluwe politici die vandaag zelf het Mondiaal Sociaal Forum van Porto Alegre gaan bezoeken enkele minimumeisen zullen overnemen en delen van de verontwaardigde publieke opinie zullen sussen met wat partiele of kosmetische toegevingen op korte termijn. Het is ook zeker niet uitgesloten dat bepaalde geradicaliseerde groepen binnen de beweging in hat kader van een opbod aan taktieken verder zullen opschuiven in de richting van het individuele geweld, eventueel met aanmoediging van het politie-apparaat. Dit is het worst case-scenario: de beweging drijft uiteen en wordt machteloos. Enkele NGO-mensen krijgen een zitje aan de onderhandelingstafel en de anarchisten vliegen de gevangenis in. In het beste geval kunnen de verschillende fragmentaire delen van deze beweging zich echter steeds beter in elkaars visies terugvinden en zullen zij effectief op zoek gaan naar een gemeenschappelijk discours dat zich in een concreet eisenprogramma van een echte ‘volksbeweging’ kan vertalen. Daar lijkt het nu echter nog te vroeg voor. Er is geen echt ‘centrum’ in de beweging, er zijn geen leiders en geen echte universeel erkende theoretici. Sommigen zullen bovendien zeggen dat dit maar goed is ook. De tactische verschillen verdoezelen vaak de nog veel grotere strategische tegenstrijdigheden. Voorlopig zijn de anti-globalisten nog het beste te vergelijken met de grote antirakettenbewegingen van de jaren tachtig: sterk, belangrijk, maar heterogeen en zeer ‘subjectief’ wat de motivatie van de deelnemers betreft. Elke stap vooruit op dit gebied zal de noodzaak aan een leefbaar antikapitalistisch alternatief en een politiek instrument om dat te verwezenlijken opnieuw op de agenda plaatsen.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Jan Dumolyn.)