Ga naar de inhoud

Naar een krimpsamenleving

Serge Latouche’s artikel over de noodzaak van een krimpeconomie, verscheen in november 2003 in het Franse maandblad Le Monde Diplomatique, en veroorzaakte een omvangrijke discussie. Het staat hieronder in vertaling. Onlangs werd de balans opgemaakt van de discussie nu het een jaar later is. Dat stuk is inmiddels ook verschenen op globalinfo.

12 min leestijd
Placeholder image

Over de absurditeit van productiedwang en verkwisting.

Economische groei is het leitmotiv van zowel linkse als rechtse regeringen en ook onomstreden uitgangspunt voor de meerderheid van de andersglobalistische bewegingen. Maar is het niet eerder een grote valkuil? Groei, gebaseerd op opeenhoping van rijkdom, vernielt de natuur en veroorzaakt sociale ongelijkheid. Ook “duurzame” groei blijft strijdig met het welzijn. Daarom moeten we ons op krimp richten: een samenleving die eerder op kwaliteit dan kwantiteit is gebaseerd, eerder op samenwerking dan op competitie, naar een mensheid die bevrijd van economisme naar sociale rechtvaardigheid streeft.

Door Serge Latouche (*) (vertaling Tijn van Beurden)

” Want het zal een genoegen zijn om alleen maar gezond voedsel te eten, minder lawaai te hebben, in een evenwichtig milieu te verkeren, niet meer de consumptiedwang te ondergaan.” Jacques Ellul (1)

Op 14 februari 2002 verklaarde M. George Bush in Silver Spring voor een zaal vol leidinggevende Amerikaanse meteorologen: ” Omdat ze de sleutel is in de vooruitgang van het milieu, omdat ze de middelen verschaft om te investeren in de geëigende technologieën, is groei de oplossing, niet het probleem. “ (2) Die opvatting wordt in feite gedeeld met links, waaronder veel andersmondialisten die vinden dat groei ook de oplossing is voor sociale problemen, waarmee banen worden gecreëerd en een eerlijkere verdeling in de hand gewerkt.

Zo heeft bijvoorbeeld Fabrice Nicolini, redacteur ecologie van het Parijse weekblad Politis dat dicht bij de altermondialistische beweging staat, onlangs het blad verlaten na een intern conflict dat werd veroorzaakt door……..de hervormingen van de pensioenen. Het debat dat daarop is gevolgd is onthullend voor de malaise bij links (3). De reden van dit conflict, zo meent een lezer, is zonder twijfel ” de durf om tegen de heersende mening van alle Franse politieke groeperingen in te gaan, volgens welke ons geluk afhangt van meer groei, meer productiviteit, meer koopkracht, en dus meer consumptie” (4).

Na enkele decennia van uitbundige verspilling, lijkt het dat we letterlijk en figuurlijk in zwaar weer terecht zijn gekomen. De klimaatsontregeling gaat vergezeld van olie-oorlogen, die gevolgd zullen worden door wateroorlogen (5), maar mogelijk ook door pandemieën (zich over een land of streek verbreidende ziektes, vert.), en het verdwijnen van essentiële plant- en diersoorten door voorspelbare biogenetische catastrofes.

Onder die omstandigheden is de groei-samenleving niet langer houdbaar noch wenselijk. Het is dus urgent om aan een gelijkmatige en harmonieuze samenleving met “krimp” te denken.

De groei-samenleving kan worden gedefinieerd als een samenleving die door een groei economie wordt gedomineerd, met een neiging er door geobsedeerd te worden. De groei om de groei wordt zo het fundamentele, zo niet het enige doel in het leven. Een dergelijke samenleving is niet houdbaar want de grenzen van de biosfeer worden zo bereikt. Als we aan de hand van het benodigde aardoppervlak de “druk” op het milieu van onze manier van leven bepalen, dan krijgt men onhoudbare resultaten vanuit het oogpunt van zowel een rechtvaardige verdeling van de aanspraken op de natuur als van de regeneratieve capaciteit van de biosfeer. Een burger van De Verenigde Staten verbruikt gemiddeld 9,6 hectare, een Canadees 7,2 en een Europeaan gemiddeld 4,5. Men is dus ver verwijderd van een planetaire gelijkheid, en nog verder van een duurzame samenleving die zich tot 1,4 hectare zou moeten beperken, aangenomen dat de huidige bevolkingsomvang gelijk blijft (6).

Om aan de twee tegengestelde eisen van groei en respect voor het milieu te voldoen, denken de deskundigen het wondermiddel gevonden te hebben met de ecoefficiency, een begrip dat centraal staat in de “duurzame ontwikkeling” en feitelijk haar enige serieuze basis is. Het gaat erom geleidelijk het ecologisch effect en de intensiteit van de belasting van de natuurlijke hulpbronnen te verminderen om een geaccepteerd belastingsniveau van de planeet te bereiken (7).

De ecologische efficiency zal onmiskenbaar toenemen, maar tegelijkertijd zal het voortduren van de opgelegde groei een globale verslechtering veroorzaken. De verlagingen van de ecologisch belasting en de verontreiniging per eenheid van geproduceerde koopwaar wordt systematisch teniet gedaan door de toename van het aantal verkochte eenheden ( een verschijnsel dat men het “rebound effect ” heeft genoemd). De ” nieuwe economie” is zeker minder materialistisch, maar ze vult eerder de oude economie aan, dan dat ze die vervangt. Ten slotte wijst alles erop dat de groei van de belasting van de aarde doorgaat (8).
Uiteindelijk is het onwankelbare geloof van de orthodoxe economen nodig om te denken dat de wetenschap in de toekomst alle problemen zal oplossen en dat de natuur onbeperkt vervangen kan worden door kunstmatige producten.

Volgens Ivan Illich is het beoogde verdwijnen van de groei-samenleving niet noodzakelijk slecht nieuws. ” Het goede nieuws is dat het er allereerst niet om gaat de secundaire negatieve effecten te vermijden van een zaak die op zich goed zou zijn, waardoor wij af moeten zien van onze leefwijze, alsof wij moeten kiezen tussen het genoegen van een heerlijke maaltijd en de bijbehorende risico’s. Nee, de maaltijd is intrinsiek slecht en wij zouden blijer zijn ons af te wenden van de maaltijd. Anders leven om beter te leven.” (9)

De groei-samenleving is op zijn minst om drie redenen niet wenselijk: ze brengt groeiende ongelijkheid en onrecht teweeg, ze schept een welzijn dat grotendeels een illusie is; ze schept zelfs voor de “rijken” geen harmonieuze samenleving, maar een antisamenleving, ziek van zijn eigen rijkdom.

De verhoging van de levensstandaard waarvan de meeste burgers van het noorden denken te genieten is meer en meer een illusie. Ze besteden zeker meer in termen van aankoop van goederen en diensten, maar ze vergeten er de hogere kosten van af te trekken. Die nemen verschillende vormen aan voor goederen en diensten: afname van de kwaliteit van het leven niet direct kwantificeerbaar maar wel tastbaar (lucht, water), uitgaven voor “compensatie” en herstel (medicijnen, transport, vrije tijd) die noodzakelijk voor het moderne leven zijn geworden, prijsverhoging van schaarser geworden levensbehoeften (gebotteld water, energie, groenvoorzieningen…)

Herman Daly heeft een maatstaf ontworpen, de Genuine Progress Indicator, indicator van de echte vooruitgang, die het bruto binnenlands product (BBP) corrigeert met de verliezen veroorzaakt door verontreiniging en milieubederf. Vanaf 1970 geeft de indicator een stagnatie aan en zelfs een daling, terwijl het BBP niet is gestopt met stijgen (10). Het is te betreuren dat nog niemand in Frankrijk belast is met het maken van die berekeningen. Er is alle reden om aan te nemen dat het resultaat vergelijkbaar zou zijn. Men kan evengoed zeggen dat de groei een mythe is, zelfs binnen de denkbeeldige welzijnseconomie, en zeker in de groei-samenleving! Want, wat aan een kant toeneemt, daalt veel sterker aan de andere kant. Dat alles is jammer genoeg niet genoeg om ons er toe te brengen de raceauto die ons recht naar de afgrond voert te verlaten en de andere kant op te koersen.

Laten we het duidelijk zeggen. Krimp is een noodzaak; het is geen ideaal vertrekpunt, noch het enige doel van een postontwikkelde samenleving of van een mogelijk andere wereld die we voor mogelijk houden. Maar laten we van de nood een deugd maken en voor de Noordelijke landen krimp tot doel stellen, zodat we daar ons voordeel mee kunnen doen (11). Wezenlijk bij krimp is vooral de inzet, om het onzinnige doel van groei om de groei te verlaten. Krimp is niet een negatieve groei, een tegenstrijdige en absurde uitdrukking die letterlijk zou betekenen: “vooruitgaan door achteruit te gaan”. De moeilijkheid die men heeft om “krimp” in het Engels te vertalen is zeer onthullend over de geestelijke heerschappij van het economisme. Vergelijkbaar is de moeilijkheid om groei of ontwikkeling (en natuurlijk ook krimp) in de Afrikaanse talen te vertalen.

Iedereen weet dat een eenvoudige vermindering van de groei in onze samenleving wanorde veroorzaakt, door werkloosheid en het afschaffen van sociale, culturele en milieu programma’s die een minimum aan levenskwaliteit garanderen. Men kan bedenken wat een catastrofe een negatief groeipercentage zou zijn! Zoals er ook niets slechter is dan een arbeidssamenleving zonder arbeid, is er niets slechter dan een groeisamenleving zonder groei. Gevestigd links durft zich niet open te stellen voor andere opvattingen op dit gebied. Krimp is dus slechts te overwegen in een “samenleving van krimp” waarin men het eens kan worden over de hoofdlijnen.

Een politiek van krimp zou kunnen beginnen met het beperken of het opheffen van belasting van het milieu door zaken die geen enkele behoefte bevredigen. Het aan de orde stellen van omvangrijke verplaatsingen van mensen en goederen over de aardbol, met bijbehorende negatieve gevolgen (dus een “herlocalisatie” van de economie); de niet minder belangrijke opzichtige en dikwijls funeste reclame; en tenslotte de versnelde veroudering van producten en weggooiapparaten zonder andere rechtvaardiging dan het steeds sneller moeten laten draaien van de helse mega-machines: veel belangrijke bronnen om de materiele consumptie te laten krimpen.

Op die manier hoeft krimp niet noodzakelijkerwijs een achteruitgang van het welzijn te betekenen. In 1848 was voor Karl Marx de tijd van de sociale revolutie aangebroken en was het systeem rijp voor de overgang naar een communistische samenleving van overvloed.
De ongelooflijke overproductie van katoenen stoffen en gefabriceerde goederen, leek hem meer dan voldoende, om zodra de heerschappij van het kapitaal afgeschaft zou zijn, de bevolking fatsoenlijk te voeden, huisvesten en kleden (op zijn minst de westerse). En toch was de materiele “rijkdom” heel veel kleiner dan nu. Er waren geen auto’s, vliegtuigen, wasautomaten, koelkasten, computers, biotechnologie, en evenmin pesticide, kunstmest of atoomenergie! In weerwil van de ongehoorde industriële revolutie, waren de behoeftes eenvoudig gebleven, geluk lag wat betreft zijn materiele basis binnen handbereik.

Om de krimpsamenleving te begrijpen en rustig te doorgronden moeten we letterlijk de economie verlaten. Dat betekent de overheersing van de economie over de rest van het leven aan de orde te stellen, in theorie en praktijk, maar vooral in ons hoofd. Een massale opgelegde verlaging van de arbeidstijd om voor iedereen voldoende werk te garanderen is een eerste voorwaarde. Jacques Ellul, een van de eerste denkers over een krimpsamenleving, vond al in 1981, dat niemand meer dan twee uur per dag zou moeten werken (12). Als we ons baseren op het verdrag “consumpties en levensstijlen” dat aan het NGO Forum in Rio tijdens de conferentie van de Verenigde Naties over milieu en ontwikkeling in 1992 werd voorgelegd, kunnen we dit alles als volgt samenvatten: her-evaluatie, herstructurering, herverdeling, vermindering, hergebruik en recycling. Deze zes onderling in elkaar grijpende doelen vormen een deugdelijke cirkel van rust, tolerantie en duurzaamheid. We kunnen meer aan deze lijst toevoegen: heropvoeden, omscholen, herdefiniëren, hervormen, herzien en herplaatsen.

We begrijpen meteen welke waardes voorrang moeten krijgen boven de huidige dominante waardes. Het altruïsme gaat voor het egoïsme, samenwerking voor ongebreidelde concurrentie, het plezier van de vrije tijd boven de obsessie van het werken, het belang van het sociale leven boven de ongelimiteerde consumptie, de voorliefde voor een mooi werkstuk boven productieefficiency, het redelijke boven het rationele, enz. Het probleem is dat de huidige waardes verankerd zijn in het systeem: ze ontstaan en worden door het systeem gestimuleerd en versterken het systeem op haar beurt. De keuze voor een andere persoonlijke ethiek, zoals “bewuste eenvoud”, kan de tendens ombuigen en de psychologische basis van het systeem ondermijnen, maar het moet op een radicale manier aan de orde gesteld worden, anders riskeert men een beperkte verandering.

Een groots en utopisch programma zou men zeggen? Is een overgang mogelijk zonder gewelddadige revolutie, of nauwkeuriger geformuleerd, kan de nodige mentale revolutie bereikt worden zonder sociaal geweld? Drastische beperkingen van de belasting van het milieu betekent een verlies aan ruilwaarde van geproduceerde materiële goederen. Maar dat betekent nog geen beperking van de ruilwaarde van immateriële producten. Die kunnen tenminste gedeeltelijk verhandelbaar blijven.

Ofschoon de markt en de winst als stimulans kunnen blijven bestaan, kunnen ze niet langer de fundamenten van het systeem zijn. Men kan progressieve maatregelen bedenken die trapsgewijs worden ingevoerd, maar het is onmogelijk om te zeggen of ze passief zullen worden geaccepteerd door de “bevoorrechten” die er door worden getroffen of zelfs door de huidige slachtoffers van het systeem, die er mentaal en fysiek aan verslaafd zijn. De verontrustende hittegolf van 2003 in Europa, heeft echter meer gedaan dan al onze argumenten om mensen te overtuigen van de noodzaak zich te richten op een krimpsamenleving. Voor de bevrijding van de geest, kunnen we dus voor de toekomst grotendeels rekenen op de lessen van de catastrofes.

Noten
(*)De auteur is filosoof. Auteur van o.a. L’Autre Afrique Albin Michel, Paris, 1998, en van Dangers du Marché, Presses de Sciences-Po, Paris.

(1) Entretiens avec Jacques Ellul, Patrick Chastenet. La Table ronde, Paris, 1994, p. 342.
(2) Le Monde, 16 februari 2002
(3) Fabrice Nicolino “Retraite ou déroute?” , Politis, 8 mei 2003. Het conflict brak uit over enkele discutabele formuleringen van Fabrice Nicolino die de sociale beweging omschreef als een ” festival van corporatistisch geschreeuw” en enkele denigrerende opmerkingen maakte over mensen die met pensioen willen gaan als ze 50 jaar zijn.
(4) Politis 12 juni 2003
(5) Vanadana Shiva, La Guerre de l’eau, Paragon, Paris, 2003.
(6) Gianfranco Bologna, Italia capace di futur, WWF-EMI, Bologna, 2001, p 86-88.
(7) The Business Case for Sustainable Development , World Business Council for Sustainable Development. Verspreid tijdens top in Johannesburg aug.-sept. 2002.
(8) Mauro Bonaiuti, Bioeconomia. Bollati Boringhieri, Torino, 2003 p 38-40.
(9) Le Monde, 27 december 2002.
(10) C. Cobb, T. Halstead, J. Rowe, The Genuine Progress Indicator 1995 en ook ” If the GDP is Up, Why is America Down? “, in Atlantic Monthly, nr. 276, San Francisco, oktober 1995.
(11) Dit is niet aan de orde voor de zuidelijke landen: ofschoon ze door de groei-ideologie zijn beïnvloed, zijn het voor het merendeel geen “groeisamenlevingen”.
(12) Zie,” Changer de révolution”, geciteerd door Jean-Luc Porquet in Ellul, l’homme qui avait presque tout prévu, Le Cherche-Midi, 2003, p 212-213.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Serge Latouche.)