Zo over de sterke ‘versplintering’ van het Nederlandse politieke spectrum, met maar liefst 37 partijen en partijtjes die naar de gunst van de kiezer dongen. Of de merkwaardige vaststelling dat Rutte geen electorale prijs moet betalen voor de ‘toeslagenaffaire’. En dan de speculaties over welke coalitie hier uit de bus kan komen en hoe lang dat zal duren, aangezien de formule VVD+D66+CDA net onvoldoende is voor een meerderheid. Natuurlijk ook dat, wat men samen als ‘links’ aanduidt, waaronder verstaan PvdA+SP+GroenLinks+ Partij van de Dieren+Bij1, maar op een vijfde van de stemmen kon rekenen, slechts iets meer dan het bruine uiteinde van het politieke spectrum, Wilders’ PVV+ Baudets Forum voor Democratie en zijn afsplitsing JA21.
De tabel toont enkel de partijen die minstens één zetel behaalden. Voor de anderen en meer uitgebreide informatie over het verkiezingsresultaat, zie Wikipedia .
Onnuttig zijn de mainstreamanalyses niet , want ze geven met enige mate van waarschijnlijkheid het verloop van de politieke bedrijvigheid in de nabije toekomst weer. De politieke journalisten die dit denkwerk leveren zijn meestal ook veel beter thuis dan de gewone burger in het mini-universum van de parlementaire partijpolitiek.
Maar de ietwat linkse burger wil natuurlijk meer dan een prognose over waar het waarschijnlijk heen gaat. Hij/zij wil weten waarom het aan zijn/haar kant van het spectrum zo slecht gaat, waarom een ç§!*} als Rutte nu voor de vierde keer premier kan worden, waarom de eigen zoveel groenere, socialere, vooruitstrevendere partij het er zo slecht vanaf brengt. En wat daaraan te doen valt natuurlijk. Bij het zoeken naar een antwoord daarop blijken de mainstreamanalyses al heel wat minder nuttig, want die hebben het in het algemeen over het beheer van het bestaande, en niet over een strategie naar iets anders. De linkse(re) partijen zelf en hun leiding zijn als betrokkenen ook niet de beste beoordelaars. We zijn dus aangewezen op de linkse critici van (en deels in ) deze partijen, en aangezien de ‘impasse van links’ geen typisch Nederlands verschijnsel is, is het goed dat ook heel wat buitenlandse linkse commentatoren hun licht op de Nederlandse verkiezingen lieten schijnen. Wat komt hierin naar voren?
PvdA
Laat ons toch beginnen bij de PvdA, en een van haar meer kritische beleidsmedewerkers aan het woord laten over een partij waarvan de toekomst toch wel erg onzeker lijkt (24,8% in 2012, 5,7% in 2017, of van 38 naar 9 zetels, en opnieuw 5,7% in 2021). René Cuperus becommentarieert voor een internationaal publiek de “triomf van de twee liberalismen ” (het ‘economische’ van de VVD en het ‘culturele’ van D66). Maar hij komt niet verder dan het uitdrukken van zijn consternatie. De beste omschrijving van het resultaat is volgens Cuperus “a confusing climax of paradoxes ”: liberalen zitten het eind van het neoliberaal tijdperk voor, groenen krijgen klappen terwijl de klimaatproblematiek bij kiezers in de bovenste lade ligt, het EU-enthousiaste VOLT krijgt meteen drie zetels in een eurosceptisch land, enzovoorts. Als hij dan de coalitievorming bespreekt lijkt het wel alsof partijen hun beleidslijn niet uitstippelen, maar dat die door de situatie wordt opgelegd: als Ruttes meerderheid niet met de Christenunie kan tot stand komen gebeurt het misschien met de groenen, of met de PvdA… Cuperus spreekt ook luchtig over een “fusie tussen Nederlandse groenen en Nederlandse sociaaldemocraten”, niet als een politiek project met een bepaalde sociale doelstelling, maar als overlevingsstrategie.
Dan moet gezegd dat de Amsterdamse politicoloog Merijn Oudenampsen toch wat dieper graaft naar de wortels van de teloorgang van een partij. In Decline of the Dutch Left verwijst hij naar Wim Kok die in 1995 een “definitief vaarwel aan de socialistische ideologie“ toezegde, waarin hij alleen “ideologische ballast” zag. Oudenampsen herinnert ook aan minister Lodewijk Asscher die in 2015 Corbyn en zijn kritiek op de soberheidsprogramma’s hekelde met het beeld van de gokverslaafde vader die zijn kinderen een zomervakantie belooft. Dat beeld lag niet zo ver van dat van partijgenoot Dijsselbloem over de Grieken die hun geld opmaken aan ‘drank en vrouwen’.
SP
Maar genoeg nu over de PvdA, die eigenlijk niet langer kan verweten worden de socialistische principes overboord gegooid te hebben, want die ‘ideologische ballast’ is al lang niet meer aan boord. Bij de SP is die er in principe nog wel. Wat zit daar fout?
Veel wijzer worden we niet van freelance journalist Kevyn Levie die het in Jacobin heeft over ‘Nederlands links’, zonder onderscheid tussen PvdA, GroenLinks en de SP. (Over Bij1 meent hij te weten dat een groot deel van de 3000 leden liberale neigingen heeft.). Ze waren alle drie niet in staat om de crisis aan te grijpen als het momentum om een alternatief te verdedigen en “over te gaan naar een ander soort economie”. Alsof dat een streefdoel zou zijn van de partij van Lilianne Ploumen of Jesse Klaver. Maar is het een streefdoel van de partij van Lilian Marijnissen?
Levie heeft het niet over de recente ‘zuivering’ bij de SP van de jongerenafdeling ROOD waarvan een deel het wel wil hebben over een ander soort economie. Als zoiets gebeurt enkele maanden voor de verkiezingen zegt het meer over een partij dan duizend programmapunten. Daarover had Alex de Jong het al in januari in hetzelfde Jacobin , en hij komt erop terug bij zijn commentaar op het links debacle bij deze verkiezingen. “De zwakte van links (het slechtste resultaat in een eeuw) gaat duidelijk dieper dan een ongelukkige campagne of foute inschattingen van individuele leiders. Links als referentiekader voor een politieke identiteit heeft veel aan kracht verloren .” Meer specifiek in verband met de SP schrijft hij:
“Het zoveel mogelijk negeren van ‘culturele’ kwesties als antiracisme en de erfenis van het koloniale verleden (en imperialistisch heden) van Nederland in combinatie met aandringen op de bereidheid tot compromissen (zelfs met de VVD) wordt vaak verdedigd als middel om ‘boze werkende mensen’ weg te houden bij uiterst rechts. Het blijkt opnieuw niet te werken. Waar het wel effect in heeft is het wegjagen van jonge linkse mensen. Niet alleen lijkt de breuk met ROOD onherstelbaar te zijn, de kiezersaanhang van de SP behoort ondertussen tot een van de oudste van het land.”
GroenLinks
Op het ineenzakken van GroenLinks – 4 zetels in 2012, 14 in 2017, 8 in 2021 – is minder commentaar gekomen. Binnen en buiten de partij wordt verwezen naar het coronavirus dat de klimaatproblematiek verdrong, en de onmogelijkheid voor Jesse Klaver om zijn hoofdtroef – zichzelf – uit te spelen onder lockdown-omstandigheden. Maar voor wie geïnteresseerd is in partijen die op een echte ‘systeemwissel’ uit zijn bestond er nooit enige twijfel dat GroenLinks zich daar niet toe rekent. Klavers kritiek op Rutte ging decrescendo naarmate de campagne vorderde, en gaf tenslotte aan ook met Rutte in een kabinet te willen. De kans daarop lijkt nu wel niet zeer reëel.
Links: quo vadis?
Het is natuurlijk niet alleen in Nederland dat de vraag gesteld wordt waar het heen moet met ‘links’ . Vooral na tegenvallende verkiezingsresultaten wordt gezocht naar feilen in de communicatie, het campagneverloop wordt in vraag gesteld, enzovoorts. In een zeer gemediatiseerde samenleving heeft dit alles zijn belang, maar er is één vraag die zou moeten primeren op alle andere: wat willen we met deze partij bereiken?
Het helpt als we het volgende onderscheid maken. Men kan een partij zien als een vehikel om binnen de perken van het bestaande bestel (de kapitalistische eigendoms- en productieverhoudingen, de burgerlijke democratie) het beleid zoveel mogelijk in de gewenste richting te sturen. Dit is wat men traditioneel het reformisme noemt. Ik vind het een eerbare betrachting; als het woord een pejoratieve betekenis heeft gekregen is het vooral omdat de sociaaldemocratische partijen die er zich op beroepen niet meer aan reformisme doen. Sommige groene partijen zijn hierin consequenter, en verdedigen een zo ecologisch mogelijk beleid binnen de kapitalistische verhoudingen.
Er is een tweede optie: een partij kan opgericht worden met het expliciete doel de bestaande verhoudingen grondig te veranderen, te revolutioneren. Het is een perspectief op langere termijn, en sluit niet uit dat men reformistische beleidsopties voorstelt of steunt, maar die worden gezien als een stap in het langetermijnperspectief. De Griekse marxistische socioloog Stathis Kouvelakis drukte het nogal brutaal maar duidelijk als volgt uit:
“We hebben geen nood aan radicaal linkse partijen die deals sluiten met de sociaaldemocratie om het aantal huisuitzettingen te beperken, het minimumloon met 50 € te verhogen of wat ontslagen in de openbare sector ongedaan te maken. Als men echt denkt dat dit de weg is die moet gegaan worden moeten we ons binnen het kader van de sociaaldemocratie opstellen, en proberen enkele verbeteringen te verkrijgen. Maar voor een politieke stroming die beweert een alternatieve maatschappijvisie te hebben kan zoiets aannemen als politieke horizon neerkomen op het overboord gooien van deze visie.”
Ook dit vind ik een eerbare keuze, die ik persoonlijk de voorkeur geef, omdat ecologische noch sociale duurzaamheid m.i. binnen het kapitalisme kunnen verwezenlijkt worden. Maar het onderscheid in perspectief tussen de twee partijopvattingen hoeft geen splijtzwam te betekenen voor linkse samenwerking. Een radicaal-linkse partij die de strijd alleen met woorden voert (type Griekse KKE) mist even goed haar doel als een reformistische die in het electoralisme verzuipt.
De ideeënstrijd tussen deze twee fundamentele opties vindt trouwens meestal plaats binnen één en dezelfde linkse partij; waar elders zou dat trouwens kunnen? Binnen Die Linke komt het grotendeels neer op de voor- en tegenstanders van regeringsdeelname binnen de deelstaten (‘rood-rood-groen’), en het is een goede zaak dat de twee stromingen vooralsnog allebei hun plaats behouden in de partij.
Wat de Nederlandse SP betreft is het een veeg teken dat die plaats er blijkbaar niet meer is voor de jeugdige radicalen. Moet Bij1 nu van nul terug beginnen en de rol overnemen die de SP ooit speelde?