Over het einde van een beweging en een organisatorische aanpak
Onder de naam Geronimo verscheen begin jaren 1990 een boek met een geruchtmakende geschiedschrijving en analyse van de Duitse (en grensoverschrijdende) links-autonome beweging.Twee jaar later verscheen een tweede deel met reacties op het boek. Het eerste boek werd veel later ook in het Engels vertaald (Fire and Flames: A History of the German Autonomist Movement (Oakland: PM Press, 2012)). Nu heeft dezelfde auteur – althans, dat vermoeden we, het blijven natuurlijk pseudoniemen – een lange tekst geschreven over het noodzakelijke einde van de autonome beweging.
(Door Geronimo Marulanda, voor u vertaald door globalinfo.nl die niet kan voortleven zonder donateurs, het Duitse origineel is van re:volt: Zum Ende einer Bewegung und eines Organisationsansatzes en verscheen ook op indymedia.de foto: molofoto cc/flickr)
De crisis van de autonome linkerzijde [1] is al meer dan eens verkondigd. In het verleden leidden de crisismomenten echter tot nieuwe initiatieven en gedeeltelijke revitalisering van de beweging. In het afgelopen decennium is steeds duidelijk gebleken dat de beweging nu definitief aan het aftakelen is: structuren vallen onherroepelijk uiteen, splitsen, een hele reeks activisten is volledig afgehaakt, de rest faalt in de praktijk door dezelfde kwesties waarbij autonome groepen hebben altijd gefaald: een organisatievorm die meer op een vriendenkring dan op een politieke organisatie lijkt. Door identiteitspolitiek, elitarisme, overdreven anonimiteitscultus, uitgesproken sektarisme, een volledig archaïsche, en niet zelden patriarchale militantie-fetisj, enzovoort.
Niet in het minst om deze redenen zijn autonome groepen meer dan ooit onaantrekkelijk voor steeds meer jonge activisten. En dit bij maatschappelijk omstandigheden waarin sociale tegenstellingen de kop opsteken in de vorm van een verschuiving naar rechts en veel jonge mensen op zoek zijn naar een tegenbeweging. De vraag hangt in de lucht waarom we, afgezien van enkele succesvolle defensieve veldslagen, niet kunnen profiteren van de sociale polarisatie en integendeel zwakker zijn dan ooit.[2] Bij steeds meer ervaren activisten groeit het besef: de autonome groep als organisatiemodel en de cultuur die dit model creëert, is eenvoudigweg ongeschikt voor een revolutionaire praktijk en moet worden herzien.
Wat is revolutionaire praktijk?
Revolutionaire praktijk veronderstelt allereerst een idee van waar je vandaan komt als radicaal links en waar je naartoe wilt. Het is gebaseerd op een analyse van de tegenstellingen in de samenleving, op een idee van welke sociale problemen centraal staan in onze huidige tijd en daarom de centrale hefboom kunnen zijn voor verandering. Het gaat ervan uit dat je een doelgroep kunt noemen waarmee je jezelf wilt organiseren en met wie je je zou willen verzetten tegen de heersende omstandigheden. Het veronderstelt een organisatievorm die past bij deze doelgroep, die kan functioneren als een collectieve ruimte voor de reflectie en structurering van de gemeenschappelijke strijd en als een plaats voor uitwisseling van inhoud.
Het ontwikkelt zich immers niet op basis van kant-en-klare dogma’s, maar in een gemeenschappelijke strijd met de doelgroep [3], maar kan de klus niet klaren met inhoudelijke willekeur en conceptuele leegheid, maar moet daar de strijd verder voeren en radicaliseren, waar ze het risico lopen door het systeem te worden geïntegreerd. Er is immers een dienovereenkomstig zelfbeeld van de activisten nodig, die interactie hebben met de doelgroep, uitwisselen en netwerken, deel uit moeten maken van de gemeenschappelijke zaak. Revolutionaire praktijk moet actief en solidair werken aan en omgaan met dominante tegenstellingen zoals racisme en seksisme met de mensen en met degenen die al georganiseerd zijn, evenals manieren blootleggen om ze aan te pakken en uiteindelijk te overwinnen.
Wat was en is autonoom links?
Autonoom links in Duitsland vindt zijn oorsprong in de scherpe afbakening van de K-groepen in de jaren zeventig en tachtig (K-groepen: Marxistische splinterpartijen, vert.) [4]. Het werd altijd gekenmerkt door een hoge mate van inhoudelijke willekeur, er werden zelden exacte definities gemaakt van de sponsachtige termen anarchisme en communisme. De focus lag op het debat over actieconcepten en -methoden – in het algemeen zonder enig spoor van enige klassenanalyse. Dit maakt het moeilijk om de beweging inhoudelijk te conceptualiseren. Niettemin delen autonome groepen op veel manieren concepten die op zijn minst teruggrijpen op een gemeenschappelijke oorsprong. Sommige daarvan zijn theoretisch uitgewerkt, verder ontwikkeld of herzien, andere zijn vooral in de praktijk ontwikkeld zonder dat ze tegenwoordig nog algemeen als begrip worden gebruikt. Centrale concepten van de autonomen, die ook in de een of andere vorm werden overgenomen door hun opvolgers, de Autonome Antifa van de jaren 1990 [5] en de post-Antifa van de jaren 2000 [6], zijn de politiek van de eerste persoon enkelvoud, het concept van autonomie , de strijdbaarheid/militantie, het concept van tegencultuur en het concept van drievoudige onderdrukking. Wat betekenen deze termen?
Autonomie: De beweging is vernoemd naar de Italiaanse Autonomia Operaia [7], die echter een compleet andere opzet had dan de Duitse naamgenoten later zouden aannemen. Hoewel de Italiaanse variant zichzelf zag als onafhankelijk van de officiële communistische partij en gericht op de spontane organisatie van de Italiaanse arbeiders in zogenaamde wilde stakingen, maar de theoretische traditie was duidelijk gericht op communistische concepten. Ze werkte met klassenanalyse en waren voornamelijk actief rond de strijd van industriële arbeiders in Noord-Italië. De autonomen in Duitsland namen uit dit concept echter hoofdzakelijk over het afstand nemen van partijen en vakbonden, evenals het spontane zelf-georganiseerde element.
Politiek van de eerste persoon/Tripple Oppression: Het concept van politiek van de eerste persoon en de Tripple Oppression zijn, in principe, gekoppeld aan een dergelijk concept van zelforganisatie. Tripple Oppression gaat ervan uit dat de tegenstellingen van racisme, patriarchaat en kapitalisme met elkaar verbonden zijn en ook fungeren als even sterke pijlers van onderdrukking fungeren. Dit gaat in tegen de toen populaire orthodox-marxistische theorie van de hoofd- en neventegenstelling[8]. Het individu zou, volgens het concept van de politiek van de eerste persoon, zijn verstrengeling in deze structuur van onderdrukking moeten zien en zijn acties moeten oriënteren of organiseren om zicht te bevrijding van deze structuren van onderdrukking. Een scheiding van private en openbare ruimte werd afgewezen.
Counterculture/Autonoom Centrum: De plek waar vandaan de confrontatie aangegaan werd en de praktijk van verzet, waren autonome basis- en actiegroepen – vriendenkringen die zichzelf politiek organiseerden – maar ook het Autonome Centrum. Deze centra werden beschouwd als plaatsen van tegencultuur, waarin nieuwe manieren van leven zouden moeten worden uitgeprobeerd. Daarbinnen zouden echter ook de machtsverhoudingen actief doorbroken moeten worden door middel van zelfbesturende vergaderingen met ‘platte’ hiërarchie. Dit werd gedaan door gebruik te maken van anarchistische en sociaal utopische theorietradities volgens het credo “De Utopia in het hier en nu beleven”. [9] Het begrip autonomie verwees hier ook naar onafhankelijkheid van staat en samenleving.
Militantie: het concept van strijdbaarheid is immers altijd zeer controversieel geweest en het onderwerp van vele debatten in relevante autonome publicaties zoals Radikal of Interim. De gemoederen raakten vooral verhit over de vraag wanneer en hoe het gebruik van geweld zinvol was, bevrijdende aspecten bezit, mensen kan mobiliseren en moreel en ethisch verantwoord kan worden. Specifiek ontwikkelden zich verschillende vleugels van massale militantie op bewegingsdemonstraties (anti-atoomenergie, Startbaan West, antifa), Vrijetijdsterrorisme (Zoals Rode Zora), of ondersteuning van en deelname aan de gewapende ondergrondse strijd (RAF). De laatste vleugel werd in het scenejargon van de jaren 80 toen al ‘anti-imps’ genoemd, terwijl de ‘autonomen’ meer tot het eerstgenoemde actietype toegeschreven werden. In feite waren echter alle, vooral als het om het discours ging, min of meer onderdeel van wat kan worden gezien als een autonome beweging.
Autonoom organisatiemodel: de autonome Antifa (M) uit Göttingen publiceerde uiteindelijk in augustus 1991 een concept dat de afgelopen decennia invloed zou blijven hebben. In hun paper ,,Discussiestuk over autonome organisatie “[10] werd toen al bekritiseerd de subcultuur, anonimiteit, gebrek aan transparantie en de gebrekkige aanspreekbaarheid. Als oplossing echter stelde het stuk voor een organisatorische aanpak die een voortzetting was van het aloude model van de autonome groep met als aanvulling een politiek van alliantie en publiciteitswerk. Deze groep gaat ook terug naar het tactische concept van het Black Block, dat werd opgevat als een gedisciplineerde eenheid voor zelfverdediging bij demonstraties. In de daaropvolgende decennia zou een meerderheid van de groepen, met name die van de post-Antifa in de jaren 2000 zich richten op het organisatieconcept van “de M”. Voor en vergelijkbare ingreep zorgde de ,,Heinz-Schenk-Debatte“ van de groep FELS uit Berlijn, maar die nog verder afweek van het klassieke autonome model. Die groep zou later de kiemcel worden van de (nu nog zeer actieve, vert.) interventionistischen Linken (iL) [11]. Andere delen van de beweging bleven hangen in een kleiner georganiseerd en minder officieel basisgroepconcept of groepeerden zich rond de autonome centra.
De veranderde sociale situatie vereist de omslag
Sommige van de bovenbeschreven benadering waren vooruitstrevend voor hun tijd, aangezien ze voortkwamen uit geconstateerde blinde vlekken of misstanden bij de revolutionaire marxistische beweging en probeerde een meer creatieve beweging in praktijk te brengen. De autonome beweging kan zo ook worden gezien als een correctieve beweging die precies die blinde vlekken bestreek die de meerderheid van de orthodoxe partijen en groepen structureel niet kon of wilde zien. Toch zijn de genoemde concepten een kind van hun tijd en het resultaat van een bewegingsgeschiedenis in een West-Duitsland dat zich vooral in de hoogste echelons van Staat en in de gezinnen nog bevond in conservatieve waarden en post-fascistische meuk van de naoorlogse jaren en de zogenaamde Lange Mars door de instellingen was nog maar net begonnen. Een tijd waarin de basis van de SPD nog uit socialisten bestond en de Groenen nog een linkse partij waren, de DKP (grootste Kommunistische partij, vert.) tienduizenden leden had, en de numeriek sterke K-groepen en sociale bewegingen honderdduizenden de straat op konden krijgen (vredes- , milieubeweging).
Sindsdien is er veel gebeurd. Anno 2018 bevinden we ons in een Duitsland van neoliberale en neoconservatieve hegemonie die grote delen van de bevolking heeft geïntegreerd. Dit wordt gekenmerkt door het feit dat vroegere emancipatorische eisen en bredere burgerlijke vrijheden – hoewel maar gedeeltelijk en vervormd – hun weg deels hebben gevonden naar overheidsmaatregelen. Bovendien is in de grote steden (‘metropolen’) van Duitsland een geleidelijke integratie van de alternatieve cultuur uitgevoerd, waarbij gelijktijdige zijn revolutionaire potentieel werd vernietigd. Het nieuwe Duitse staatsbelang is niet langer dominant, waardenconservatief, traditioneel, Duits. Het geeft zichzelf tegenwoordig ook voor, in ieder geval naar buiten toe, als kleurrijk, kosmopolitiek, voorstander van vrouwen- en LGBTI-rechten – terwijl onder de oppervlakte en in toenemende mate ook in het openbaar het nieuwe waardenconservatisme opnieuw geëist wordt en uitdrukking vindt in de ruk naar rechts van de AfD. “Zelfrealisatie” is de centrale slogan van onze tijd. Individualisme en emancipatie worden onderdeel van een marketingconcept. In de grootstedelijke gebieden wordt je chique gevonden als je getatoeëerd, veganistisch en extravagant bent.. Punk cultuur? Geen probleem! In de modescene van vandaag is dat welkom. Voormalig revolutionair en stenengooier? Geen probleem – Kretschmann, Trittin, Künast, Fischer en alle anderen waren dat ook ooit, dat gaat wel voorbij. En als klap op de vuurpijl: Schily, die ooit de RAF ’terroristen’ verdedigde, wordt het hoofd van het repressieve apparaat waar hij ooit vijandig tegenover stond..
De politiek van de eerste persoon als onderdeel van de neoliberale hegemonie
Dus hoe zit het met het concept van politiek van de eerste persoon onder deze omstandigheden? Ten loop het concept mank door het feit dat het het probleem voornamelijk individueel en niet structureel situeert. Want hoewel het met de Triple-onderdrukkingstheorie een structurele kant inbrengt, werpt het de noodzakelijk verandering terug naar het individu en diens praktijk. Hoewel het waar is dat wij als mensen die onder het patriarchaat leven dit bijvoorbeeld reproduceren in onze acties, hangt het niet alleen af van het individu of de ongelijkheidsrelatie blijft bestaan of niet. Dit vereist een grootschalige institutionele en dus: politieke en massale verandering. En dat kan alleen als mensen bij elkaar komen, een gemeenschappelijke agenda vinden en die proberen in de praktijk te brengen – sociale verandering is dus een collectief (organisatie)project.
Daarnaast is het toentertijd emancipatorische idee van de ook private confrontatie met zichzelf onder neoliberale omstandigheden al lang deel uit gaan maken van een psycho-industrie [10] , die maatschappelijke problemen op individuen probeert te projecteren. Het motto is: “Heb je een burn-out en kan je niet meer werken? Doe een therapie en word weer fit! (Voor de arbeidsmarkt ….)”. Daarmee wordt de aandacht weggeleid van de werkelijke structurele oorzaken (namelijk neoliberale arbeidsverhoudingen, patriarchaat, institutioneel racisme en ga zo maar door …). Veel praktijken in de autonome beweging volgend onbewust hetzelfde neoliberale mechanisme, omdat ze zich richten op een individualistische aanpassing van het gedrag, in plaats van op georganiseerde politieke verandering. Voorbeelden hiervan zijn interventies die slechts een reflexie van het individu vergen, zonder structuren en praktijken van de strijd vast te stellen, die zowel in de beweging als in de openbaarheid uitwerking zouden hebben. In die zin zou het goed zijn om je af te vragen of de politiek van de eerste persoon is niet al lang deel is gaan uitmaken van een neoliberale praktijk die sociale verandering eerder afremt dan die dichterbij te brengen, doordat ze individueel opdeelt, wat collectief besproken en als agenda naar buiten gebracht zou moeten worden.
Autonomie als illusie
Belangrijk voor dit besef is dan ook dat er geen autonomie bestaat in de zin van een bestaan buiten deze maatschappij. Aangezien we allemaal de socialisatie-instellingen van deze maatschappij hebben doorlopen en in veel opzichten (werk, familie, vrienden, leven) afhankelijk zijn van anderen (de burgerlijke maatschappij) en instellingen (de burgerlijke staat), is zo’n concept van autonomie een illusie.
Autonomie kan in de gegeven omstandigheden alleen maar relatief zijn. Maar zelfs als we vinden dat autonomie iets waard is om na te streven, zou de vraag zich nog steeds voordoen op welk niveau het concept zich zou moeten verhouden en wanneer het revolutionair is. Het kan bijvoorbeeld zinvol zijn om zelfbestuurde, zelfvoorzienende boerderijen op het platteland op te zetten, maar die dan ook werken volgens een duidelijk politiek-georganiseerde, collectieve (agitatie-)gedachte en verbonden zijn met discussies over sociale bewegingen of een revolutionaire organisatie.
Als deze bedrijven zichzelf echter zien als een ontvluchtingsmodel en als tegenhanger van de samenleving en los staan van zowel de beweging als de samenleving, dan zijn het gewoon weinig meer dan moeilijk toegankelijke, elitaire eilanden van gelukzaligheid, die in de regel moeten bezwijken onder de tegenstrijdigheid dat maatschappelijke relaties niet “ergens daarbuiten” voortgezet en gereproduceerd worden, maar al tussen die paar activisten die we zijn. Het probleem is hetzelfde als het concept van het Autonome Centrum, dat een vergelijkbare ontwerpfout is van “wij hier, en daar tegenover de kwade, discriminerende samenleving”[12].
Daarom is het nauwelijks verrassend dat er in de overeenkomstige centra zelden een flitsende en populaire revolutionaire tegencultuur bestaat, omdat een geneutraliseerde, lethargische subcultuur de boventoon voert. Er moet aandacht worden besteed aan de volgende opmerking van de politieke tegenstander (namelijk de Bundeszentrale für politische Bildung, een informatiedienst van de overheid, vert.)
“Desalniettemin mogen Autonome Centra niet alleen als een gevaar worden gezien. Ze zijn evengoed een gelegenheid om het geweldspotentieel van autonome groepen te remmen. De praktische functies van de centra zijn laag: hoewel de activisten inkomsten en ruimte genereren voor politieke evenementen, investeren ze een groot deel van hun tijd, energie en soms zelfs hun geld in de dagelijkse activiteiten. Ook hier moet iemand de vloeren en toiletten schrobben, het dak repareren of muizenvallen opzetten in de gaar-keuken. Hoe meer activisten moeten worstelen met gebouwen en organisatie, hoe minder tijd ze hebben voor politieke en vooral militante acties. Een intelligent tolereren van zo’n “Autonome Disneyland” kan vanuit een democratisch oogpunt effectiever zijn dan een ontruiming.”
Autonoom individualisme als een doodlopende weg
Bovendien kan het autonome organisatiemodel niet massaal effectief worden en mensen organiseren. Vanwege het model van de autonome basisgroep, zoals de autonome Antifa-groep, die structureel en in de praktijk meestal een politiek georganiseerde vriendengroep is met bijbehorende uitsluitingscriteria, kunnen verschillende voorwaarden niet worden geboden, die echter wel een integraal onderdeel vormen van een massabeweging en een bredere organisatie. Daarover schreef een kameraad van de groep FELS al meer dan 25 jaar geleden in de context van het “Heinz Schenk-debat” het artikel “de autonomen maken geen fouten, ze zijn de fout!” Het kernprobleem van de gebrekkige organisatie uit eigen ervaring:
“Aan het werk is niet te merken waar we voor vechten en het stoort dat we nooit vragen fundamenteel kunnen stellen, maar dat we ons altijd in nieuwe campagnes storten. Bovendien maakt de autonome geschiedloosheid veel dingen moeilijk. Aangezien de kennis van de geschiedenis niet wordt beschouwd als een basisvoorwaarde voor politiek, bestaat er geen soort van “collectieve herinnering”, iedereen begint altijd weer vanaf nul.”
Tegelijkertijd verwoordt de kameraad de behoefte aan een inhoudelijke verdieping evenals aan een strategische/tactische oriëntatie op een revolutionair perspectief:
“Mijn huidige vragen zijn anders. Het zijn de vragen die in de autonome scene zelden worden gesteld, omdat ze vinden dat het voldoende is om tegen het respectievelijke hoofdproject te zijn en dat de rest zal dan ooit vanzelf wel duidelijk worden. Er zijn bijvoorbeeld vragen over HOE een revolutionair proces eruit zou kunnen zien, over de mogelijkheid van een overgangsmaatschappij, de vraag welke theorieën van de laatste 150 jaar nog steeds nuttig zouden kunnen zijn.”
Het probleem was toen al duidelijk. Aangezien het concept van politiek van de eerste persoon in principe niet voorziet in een bindende revolutionaire organisatie, en ervaringen net als de strijd individueel beleefd worden, ontstaat er niets als een revolutionaire strategie/tactiek, of een gedeelde traditie van ervaring, laat staan een discussie daarover. Het gebrek aan geschiedenis zorgt door de ontkoppeling van historische ervaringen en debatten voor een inhoudelijke vervlakking, waarin echte verwerking van de revolutionaire geschiedenis niet plaatsvindt.
Zonder deze vereisten kan er echter geen revolutionaire praktijk zijn, omdat anders zelfs alleen het substantiële beginpunt van de strijd, niet te bepalen is, naast het anti. Wat volgt is willekeurig pragmatisme en een lege ‘voort met de strijd’, wat in het slechtste geval voert tot een sluipende depolitisering richting het moeras van subcultuur/benefietgefeest
Wat dan met Autonoom Links?
De autonome beweging heeft een aantal belangrijke discussies en bijdragen geleverd aan een revolutionaire beweging. De spreuk die ook gebruikt werd door de autonome scène “het persoonlijke/private is politiek” en de vaststelling dat wij ook in onze persoonlijke ruimtes politieke mensen zijn met verwachtingen en eisen, mag niet naar de achtergrond verdwijnen. De concepten van de tegencultuur en de buurtinfocentra zullen ook in de toekomst belangrijk blijven, al is het misschien in een andere vorm. Op dat gebied heeft de autonome beweging vele praktische aanzetten voortgebracht die ook in de toekomst nuttig aangewend kunnen worden.
Het concept van de tegencultuur kan bijvoorbeeld uit de scène-blubber worden getrokken en opnieuw worden gepolitiseerd als men opnieuw bediscussieert met welke politieke strategie en tactieken men eigenlijk concerten, feesten, baravonden, enz. kan maken. Het concept van zelfbestuur kan worden gepopulariseerd zoals bijvoorbeeld al gebeurt in de buurtbeweging. Autonoom antifascisme kan en moet zijn wortels in het sociale en in de klassenstrijd terugwinnen, in het licht van de steeds succesvollere AfD en mogelijke nieuw-rechtse hegemonie. Dat wil dan zeggen: organisatorisch aantrekkelijk worden voor mensen die zich willen verzetten tegen het nieuwe hegemonieproject van nieuwrechts, enzovoort.
Desondanks moet gesteld blijven worden dat er goede redenen zijn dat de autonome beweging en haar instellingen momenteel duurzaam aan het verzwakken zijn of helemaal verdwijnen. Haar uitgangspunten en de daaruit voortvloeiende praktijk zijn op verschillende punten integreerbaar geworden voor neoliberale hegemonie. Daardoor is de overgang van scene naar burgerlijk steeds minder vaak een breuk, en meer een gestage overstap. Door gebrek aan (organisatorische) perspectieven en solidaire (organisatie)structuren, bijvoorbeeld voor oudere autonomen met kinderen, zieke en ouder wordende kameraden, kameraden (m/v) die moeilijke sociale omstandigheden beleven, en dergelijke, verliest onze beweging elke generatie weer onherroepelijk kundige activisten, in plaats dat deze hun kennis doorgeven en onder aangepaste omstandigheden mee kunnen blijven doen. De autonome beweging lijkt wat dat betreft meer op een boiler waarin een soort alternatieve persoonlijke ontwikkeling en jeugdrebellie plaatsvindt – onder zogenaamd politieke, maar vaker subcultureel afwijkende voorwaarden
Als we dat willen veranderen, moeten we niet op de vermeende ‘verraders’ gaan zitten schelden die ‘naar het burgerlijke kamp overstappen’, maar moeten we constateren 1) We zijn niet onafhankelijk van de burgerlijke maatschappij en doordrenkt van haar inherente ideologie. Bevrijding hiervan kan niet individualistisch “voor zichzelf” gebeuren, maar alleen in een collectieve leerproces. 2) De concepten van de autonome beweging hebben dus fundamentele tekortkomingen – de breuk daarmee had al veel eerder moeten geschieden – niet alleen in het discours, maar ook in onze praktijk. Autonoom links is niet hervormbaar, de basisopvatting leidt tot subcultuur, individualisme en beperkt handelingsvermogen.
Als de autonome beweging vandaag niet meer kan mobiliseren en volhardt in een voortdurende defensieve positie tegen een steeds meer overweldigende tegenstander, dan is dit niet alleen een objectief-sociaal (bijvoorbeeld ruk naar rechts), maar ook een subjectief-conceptueel probleem waarmee we geconfronteerd worden. Het is tijd om organisatorische vijandigheid, inhoudelijke willekeur en het idee van extra-sociale autonomie af te werpen. Autonome concepten moeten worden besproken in de context van duurzame collectieve organisatie, de ontwikkeling van een revolutionaire massapraktijk en zelforganisatie, met een nieuwe inhoudelijke definitie. Ik nodig hierbij alle kameraden/innen uit deel te nemen aan dit noodzakelijke discussieproces.
==============
Noten:
(*) Toevoeging globalinfo: het boek is hier online te lezen
[1] Dit artikel betreft niet alleen het oorspronkelijke autonome links, dat op dat moment nog slechts marginaal in deze vorm bestaat, maar verwijst naar alle traditionele stromingen, die hun concepten gebruiken, dat wil zeggen, zowel Autonome Antifa, als Post-Antifa / Post-Autonome Groepen, Autonome centra, autonome scène, groepen van radicaal links etc.
[2] In tegenstelling tot de rechts-radicalen, die niet alleen in staat zijn een regionaal succesvolle sociale, volksbeweging (PEGIDA) op te bouwen, maar dit ook institutioneel verder als een geslaagde Partij (AFD) voort te zetten. Tegelijkertijd volstrekt zich bij radicaal links een organisatorische afkalving, zoals te zien is in de opheffing van talrijke groepen en verbanden, en een echte zichtbare zwakke mobilisatievermogen in alle spectra
[3] In het verleden zijn verschillende voorstellen gedaan. Zie bijvoorbeeld de buurt-initiatieven ,,Hände weg vom Wedding!‘‘ (Berlijn), ,,Wilhelmsburg Solidarisch‘‘ (Hamburg), ,,Solidarisches Gallus“ (Frankfurt) of ,,Initiative Mietenwahnsinn stoppen!‘‘ (Nürnberg).
[4] Uit de beweging ’68 ontstane communistische groepen gerelateerd aan maoïstische discussie van de jaren 1960 en 1970, die zich tegenover het Sovjetcommunisme stelden. De meest succesvolle groepen waren KPD / AO (Maoïsten / China), KPD / ML (hoxhaistisch / Albanië), KBW (Maoïsten), KB (Maoïsten / bewegingsgericht), Vakbond voor de wederopbouw van de Communistische Partij (Maoïsten), de voorloper van de MLPD (Communistische Arbeidersbond van Duitsland).
[5] groepen die op revolutionaire antifascisme zijn gericht rond de AA/BO, en die welke als de antifascistische zelfbescherming als concept hadden, rond de BAT. Een overzicht wordt gegeven in Langer, Bernd (1997):, Kunst als Widerstand, Paul Rugenschein Verlag
[6] De groepen en formaties na splitsing in het antiduitse, antinationale en antiimperialist Antifa groepen in de jaren 00. Uit deze tijd stamt ook de komst van “Rode Antifa” -groepen. Deze groepen zijn niet per se gericht op de praktijk van de Autonome Antifa, maar werkte in verschillende mate met de geschiedenis van deze traditie. De traditie van de autonomen is daarom in verschillende mate uitgesproken in de verschillende stromingen van de “Rode Antifa”.
[7] Arbeidersbeweging van niet aan vakbonden gebonden stakingen en militante vormen van actie in de Noord-Italiaanse fabrieken in de late jaren 1970. Ze werd vergezeld door radicaal-linkse intellectuelen rond de Quaderni Rossi.
[8] Vaak verkeerd begrepen, vooral door de K-groepen van de BRD marxistische /maoïstische gebruikt stukje theorie dat wordt ingezet voor strategische richting van revolutionaire politiek. In de jaren 1970 was in het bijzonder populair het concept van Mao Zedong’s geschetst in Über den Widerspruch (1937).
[9] Reeds in Marx/Engels werden dergelijke opvattingen bekritiseerd als zijnde sociaal utopisch. Bijvoorbeeld in Die Entwicklung des Sozialismus von der Utopie zur Wissenschaft (1880)
[10] Verschenen in tijdschrift Radikal. Aangezien deze niet online te lezen is hier een samenvatting van de groep in Arranca #5.
[11] Interessant genoeg wordt in de tekst precies dat bekritiseerd, dat later tekenend zou zijn voor de praktijk van de iL : pure campagnepolitiek.
[12] Zie daarover een artikel van de Frankfurter groep Siempre*Antifa.