Ga naar de inhoud

Overbevolking: geen olifant maar rode haring in het milieudebat

Het is een vaak terugkomend onderwerp in gesprekken met biologen over milieu en biodiversiteitsverlies: de menselijke populatie. Het wordt meestal ingeleid als een openbaring: ‘weet je wat het échte achterliggende probleem is? Er zijn gewoon teveel mensen’. Daarbij wordt ook vaak gemeld dat het taboe is. ‘Eigenlijk’, zo gaat het, ‘mag je het niet hard op zeggen’. Maar toch is het ‘de olifant in de kamer’. Dat is opvallend omdat er niks taboe aan is. In tegendeel, overbevolking is juist een hardnekkig punt dat altijd wordt opgerakeld in milieudiscussies. Het meest recente voorbeeld is paleontoloog Jelle Reumer’s publicatie ‘Teveel’.

7 min leestijd

(Door Esther Turnhout & Bram Büscher, Wageningen Universiteit, oorspronkelijk gepubliceerd in Bionieuws. Dit betrof een ingezonden reactie op het artikel ‘We zijn met teveel’ door Jelle Reumer (Bionieuws 17, 31 oktober), ingekort afgedrukt in Bionieuws 19. Foto: strand in India (Konkan) door Kristina D.C. Hoeppner, CC2.0/Flickr)

Als dit een serieuze, genuanceerde discussie van populatie zou zijn, dan zou het een bijdrage kunnen leveren aan belangrijke milieudebatten. Maar dat is het simpelweg niet. Sterker nog: deze zoveelste poging om overbevolking als hét milieuprobleem te openbaren schaadt deze debatten ernstig. In deze bijdrage geven we aan hoe we de biodiversiteitscrisis wel kunnen begrijpen en hoe we deze crisis daadwerkelijk kunnen aanpakken.

De centrale aanname in het overbevolkingsverhaal is dat het de onderliggende oorzaak zou zijn van milieu-problemen. Zoals Reumer schrijft: “Wie de ui afpelt, komt tot de kern: de menselijke overbevolking”. Dat klopt niet. Het biodiversiteitsrapport van het Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) van 2019 laat zien dat de manieren waarop we globaal produceren en consumeren een veel belangrijkere oorzaak is van biodiversiteitsverlies. Maar, is dan de niet onlogische vervolgvraag ‘wat zal er gebeuren als al die mensen ook steeds meer gaan produceren en consumeren, is dan niet toch menselijke populatie het onderliggende probleem’? Of in Reumer’s woorden: “hoe meer mensen, hoe meer behoeften en hoe meer transport en vervuiling. Uiteindelijk komt ieder probleem weer uit bij de onderliggende problematiek: de overbevolking” (p.57). Deze redenering is zeer problematisch. De relatie tussen menselijke populatie en productie en consumptie is niet eenduidig en moet geplaatst worden binnen een economisch systeem dat groei en consumptie, niet welzijn, als centrale doelstelling heeft. En datzelfde systeem heeft de laatste decennia geleidt tot groeiende structurele ongelijkheid waarbij de grootste baten en kosten van consumptie en productie toe te schrijven zijn aan een steeds kleiner deel van de menselijke bevolking. Onderzoek gerapporteerd in The Guardian laat zien dat de rijkste 10% verantwoordelijk is voor de helft van de CO2 uitstoot. Als je daar dan het gegeven bij betrekt dat maar een klein deel van de bevolking profiteert van groei in Bruto Nationaal Product (*) is de conclusie duidelijk: de menselijke populatie is niet de belangrijkste onderliggende verklaring voor de productie en consumptiepatronen die verantwoordelijk zijn voor biodiversiteitsverlies.

Daarnaast heeft Reumer’s essay pijnlijk racistische en koloniale ondertonen. Zoals veel vaker, betreft het hier een witte man uit een rijk land die beweert dat onze planeet wordt bedreigd door hoge reproductie in arme landen. En Reumer is niet alleen. Deze inmiddels beruchte passage uit de eerste pagina van Paul Ehrlich’s boek The Population Bomb uit 1968 liegt er niet om: ‘one stinking hot night in Delhi. We entered a crowded slum area. The streets seemed alive with people. People eating, people washing, people sleeping. People visiting, arguing and screaming. People thrusting their hands through the taxi window begging. People defecating and urinating … Since that night I’ve known the feel of overpopulation.’

Reumer’s proza is iets minder bot, maar uiteindelijk even zuur. Zo vertelt hij ons dat de situatie in Sub-Sahara Afrika ‘dramatisch’ is omdat daar gemiddeld 4,62 kinderen worden geboren per stel. Dit geeft volgens de auteur geen hoop voor chimpansees, bonobos, olifanten en neushoorns. Nadat hij vervolgens benadrukt hoe ‘vreemd, wellicht zelfs wrang’ het klinkt dat mensen in Afrika zoveel kindjes krijgen, zegt Reumer plechtig dat wij westerlingen Afrika moeten gaan helpen met ‘family planning’, toegang tot onderwijs voor meisjes en vrouwen, en ‘een goede en gezonde economie’. Als dat gebeurt, zo openbaart de witte man, is er ‘zelfs’ hoop voor zwart, kinder-verwekkend Afrika. Het goede voorbeeld wordt volgens Reumer gegeven door Harry en Meghan, het Britse prinsenpaar. Ze hebben dan wellicht een grote ecologische voetafdruk, maar met hen “zit het wel goed” (p. 80).

Dit is niet alleen een flagrant tegenstrijdige analyse: het is daadwerkelijk schadelijk, zowel voor het aanzien van de wetenschap alsmede voor internationale verhoudingen. Het meer algemene probleem van dit soort openbaringen over overbevolking is dat het de aandacht afleidt van effectieve oplossingen en onze eigen verantwoordelijkheid daarin. Voorgaande maakt volstrekt duidelijk dat het niet overbevolking is, maar dat de aanpak van ongelijkheid en de overproductie en overconsumptie door een rijke en hele kleine minderheid een veel betere manier is om biodiversiteitsverlies tegen te gaan. Dat is niet alleen effectiever maar ook rechtvaardiger omdat we daarmee de oplossing bij onszelf zoeken. Mocht u denken, ‘dit klinkt als een kritiek op het huidige kapitalistische systeem’, dat klopt. We ontkomen er niet aan om de huidige aanbidding van algemene economische groei en consumptiedrang, en hoe die voortkomen uit kapitalisme, aan de kaak te stellen. De kernvraag die daarop volgt is: ‘hoe verander je een wereldwijd economisch systeem?’

In onze ogen is dat niet zo heel ingewikkeld. Ten eerste, moeten we niet alleen ‘meer’ gaan doen aan duurzaamheid maar tegelijk, en wellicht in de eerste plaats, minder doen aan onduurzaamheid. Nederland is namelijk heel actief bezig met het bevorderen van onduurzaamheid en vernietiging van milieu en duurzaamheid via belastingvoordelen, subsidies en gunstige regelgeving voor onduurzame bedrijven (Nederland is wereldwijd 1 van de grootste belastingparadijzen). Ook hier geldt dat deze activiteiten misschien wel bijdragen aan het BNP van Nederland, maar daar profiteren de meeste mensen niet substantieel van. Zolang we niet ophouden met actief meewerken aan de vernietiging van natuur en milieu blijven alle positieve stappen die we – bedrijven, overheden, burgers – kunnen zetten dweilen met de kraan open. Om een voorbeeld te noemen: in Nederland is actieve steun aan olie en gas onlangs door Milieudefensie geraamd op 8 miljard euro per jaar. Dat bedrag is vele malen meer dan de subsidiering van groene energie en vele malen meer dan de financiering van natuurbescherming. Tegelijk met het afschaffen van deze onduurzaamheid kunnen veel hogere duurzaamheids-standaarden worden ontwikkeld voor vergunningen, leningen en investeringen.

Een tweede set maatregelen kan direct inzetten op het tegengaan van ongelijkheid, en dan met name de bestrijding van extreme rijkdom. Immers, de overproductie en overconsumptie die de belangrijkste oorzaak is van de milieu- en biodiversiteitsproblematiek kan voor het overgrote deel daaraan worden toegeschreven. We hebben het dan onder andere over belasting op kapitaal en het reguleren van de huidige excessen in financieel en economisch verkeer, waaronder speculatie, durfkapitalisme en handelen in aandelen en andere financiële producten als derivaten of ‘futures’. In plaats van inzetten op economische groei en fixatie op het Bruto Nationaal Product als maat daarvoor, is het belangrijk om welvaart en welbevinden centraal te stellen via publieke voorzieningen, waaronder natuur en milieu, maar ook gezondheid en onderwijs.

Eigenlijk schuilt er dus goed nieuws in de debatten over het aanpakken van de milieucrisis: de meest effectieve bestrijding van biodiversiteitsverlies gaat namelijk samen met het bevorderen van rechtvaardigheid en het tegengaan van ongelijkheid. In plaats van mens en biodiversiteit steeds maar tegenover elkaar te plaatsen zoals dat in veel discussies gebeurt, kunnen die belangen samen worden gebracht. Natuur en milieu zijn niet een elite onderwerp dat ten koste gaat van de belangen van gewone mensen. Het is precies andersom. Het is juist de elite die niet alleen verantwoordelijk is voor de problemen maar die ook de middelen heeft om zich daartegen te beschermen. Dit omdraaien is één van de grootste en belangrijkste strijdtonelen van onze tijd. Het is een lastig, lang en niet eenduidig gevecht. Maar één punt moet glashelder zijn: naar Afrika wijzen en zeggen dat ze daar maar minder kindjes moeten krijgen is erger dan niets bijdragen. Overbevolking is geen ‘olifant in de kamer’, het is een gevaarlijke rode haring.

——————
Noot (*) Pas vanaf de rijkste 5% zie je dat groei in BNP gepaard gaat met groei in inkomen. Daaronder is er geen effect, en het allergrootste deel van de groei in BNP komt terecht bij de bovenste 1% (World Inequality Database)

Esther Turnhout en Bram Büsscher zijn respectievelijk hoogleraar Politics of Environmental Knowledge en Sociology of Development and Change bij Wageningen Universiteit.