Ga naar de inhoud

Protectionisme? Van Wat En Waartoe?

In deze tijd van financiële crisis is de roep om ‘Europa’ en de euro vaarwel te zeggen groot. Dat is althans bij sterk nationalistische politieke partijen en groeperingen op te merken. Ook klinkt luider door de vraag naar protectionistische maatregelen. Die maatregelen zouden de binnenlandse industrie moeten beschermen. Waar kan dit alles toe leiden? En wat zou libertairen kunnen bewegen om zich met dit debat bezig te houden? Hierover laten twee auteurs hun gedachten gaan in het veertiendaagse bijblad (nummer 44, 26 december 2013) bij het Franse weekblad Le Monde libertaire.

7 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen op libertaire orde)

De een, Phillipe Pelletier (geograaf en Reclus kenner) bespreekt het gevaar dat zich aandient met de roep om protectionisme, te weten het op de weg raken in de richting van het fascisme. De ander, René Berthier (Proudhon en Bakoenin kenner) vraagt zich af wat er dan wel beschermd zou moeten worden. Hoewel het om de Franse situatie gaat, zijn er ook raakvlakken met de Nederlandse situatie. Hieronder een samenvatting van de overwegingen van Pelletier en Berthier.

Soevereinisme

In deze periode van instabiliteit is de nostalgie naar de jaren dat het voor de wind ging groot. De nostalgische tendens houdt gelijke tred met de roep om protectionisme. Dit laatste komt neer op wensen als het instellen van douanemaatregelen, het heffen van verschillende belastingen en zelfs het aandringen op het verlaten van het Schengengebied, de euro (terugkeren naar de nationale munt), zoniet het verlaten van de Europese Unie. Dit soort soevereinisme levert evenwel een impasse op. Want wat constateren we, vraagt Phillipe Pelletier zich af.

Wel, in tegenstelling tot de jaren waarin het voor de wind ging, is er bij de leiding in het bedrijfsleven na het vallen van de ‘Muur’ geen angst meer voor het communisme en evenmin voor de machtige vakbonden van weleer omdat die het idee van een radicale sociale transformatie van de maatschappij hebben verlaten. De macht van het kapitaal is teruggekeerd in de vorm van een economisch neoliberalisme.

In deze sfeer zal het soevereinistische programma onmogelijk zijn toe te passen. Het sluiten van de grenzen zal mee brengen dat ook andere landen hun grenzen sluiten. Dat zal de export in gevaar brengen. Voor een land dat het juist van zijn export moet hebben – dus dat sterk internationaal georiënteerd is –, zal dit een chaotische situatie laten ontstaan.

Overigens, zo merkt Pelletier op, heeft de mondialisering van de economie zonder een dergelijke ingreep al tot een chaotische situatie geleid, waarbij hij het volgende achter elkaar zet. De kleine bazen, die zich door de grotere onder financiële druk geplaatst voelen, weten zich geen raad meer. Hetzelfde is aan de orde bij de arbeiders die zich in de steek gelaten voelen door hun vakorganisaties. Het is vervolgens de middenklasse die zich nog sterker in de vernieling gedrukt ziet.

We hebben hier dus een grote groep mensen met heel verschillende achtergronden, die wel allen in een zelfde ontheemde situatie zijn terecht gekomen. En als die mensen in dezelfde economisch zwakke regio zitten, dan laten zij zich al snel verleiden tot ‘soevereinisme’. Daarbij wordt dan aan protectionisme gedacht als een van de mogelijk te nemen maatregelen. Pelletier wijst erop dat de gebeurtenissen in het afgelopen jaar in Bretagne dit laten zien. Daar ontstond de beweging van de ‘rode mutsen’ (Mouvement des Bonnets rouges; rouge, rood, houdt hier in geen enkel opzicht een verwijzing in naar ‘socialisme’). Dit betreft een beweging waarin al die verschillende categorieën mensen zich hebben verzameld en die zich richt tegen de door de Franse regering genomen fiscale maatregelen (kortweg de ‘ecotaxe’).

Wie deze beweging onder de loep neemt, merkt op dat de hier manifeste kleine burgerij precies hetzelfde profiel heeft dat ook indertijd in Italië Mussolini steunde en aan de macht liet komen. Het is deze laag van de bevolking, aldus Pelletier, die geloofde dat de natie-staat (Italië) de oplossing was, terwijl het een deel van het probleem is. Als de staat in de goede richting zou kunnen wijzen, wel dan is het een machtsapparaat.

Fascisme

Iedereen die in deze context ideologisch een handvat wil geven aan het soevereinistische, bijeen geraapte geheel (zoals de bovengenoemde beweging) is gevaarlijk bezig, meent Pelletier. En dit is ongeacht of het aanreiken van het handvat van rechts of van links zou gebeuren. Het is zelfs een karakteristiek van het fascisme van Mussoline, de ex-nummer twee van de Italiaanse socialistische partij. Het soevereinisme zoals bepleit door Jean-Luc Mélanchon (Parti de Gauche) of Jean-Pierre Chevènement (medeoprichter van de Parti Socialiste) opent in de ogen van Pelletier de weg naar het Front National van Marine Le Pen. Die is veel demagogischer dan de vorige twee, en daarom veel gevaarlijker.

Het idee zelf van het soevereinisme is een bedrog: het betekent mensen te laten geloven dat er eindelijk iemand is, die de zaken eens ter hand neemt, dat zij ‘soeverein’ zullen zijn – en zelf kunnen beslissen. Uiteindelijk zal dat een illusie blijken, zo heeft de geschiedenis geleerd.

Nationaal en internationaal kapitalisme

René Berthier gaat in het veertiendaagse bijblad door op het hierboven bedoelde bedrog. Daarbij wijst hij er voor het historisch perspectief  eerst op dat in de jaren 1970 in Frankrijk twee typen kapitalisme bestonden, die met twee verschillende banken verbonden waren. Het eerste betrof het nationale kapitalisme. De bank die daarbij een rol speelde, steunde Jacques Chirac (oud-president van Frankrijk). Het heet ‘Frans kapitalisme’ omdat het vooral investeerde in Frankrijk. De andere bank was meer internationaal georiënteerd en steunde Giscard d’Estaing (eveneens oud-president van Frankrijk).

Gelet op het onderscheid zag men groepen van extreem links Chirac ondersteunen, omdat in deze de verdediger werd gezien van een ‘nationaal kapitalisme’. Dat vormde een obstakel voor het binnendringende ‘imperialisme’. Het ‘Frans produceren’ van de Communistische Partij zat overigens ook in deze nationale lijn. Dat links zich in de protectionisme discussie laat zien, zoals hierboven Pelletier aangeeft, kent dus een verleden.

De verhoudingen zijn natuurlijk sterk veranderd door de mondialisering van de economie, weet ook Berthier. Maar een verdediging van een nationaal kapitalisme manifesteert zich periodiek in de discussies binnen links, bijvoorbeeld nu weer in de vorm van het eisen van invoering van het protectionisme.

Snoek

Roofzuchtigen!

Soms zie je dat libertairen zich in deze discussie willen mengen. Het belangrijkste struikelblok is het gelijkstellen van ‘oppositie tegen protectionisme’ met ‘internationalisme’ (wat libertairen vanouds lief is). Dat struikelblok moet men in zo’n geval zien te mijden. Berthier denkt zelfs dat libertairen zich niet moeten inlaten met dit debat over protectionisme omdat dit een glibberige discussie oplevert. Waarom?

Het protectionisme is een vorm van politieke economie, gestuurd door de staat of een groep van staten. Het houdt in zijn ‘eigen’ producenten te beschermen tegen concurrentie van producenten uit andere staten. Maar dat heeft geen pas. Moet men de ‘Franse’ ondernemingen beschermen, die producten fabriceren met onderdelen en materiaal uit vijf of zes verschillende ontwikkelingslanden afkomstig? Zou een coherente protectionistische politiek dit niet moeten voorkomen? ‘Franse’ bedrijven zouden geen onderdelen mogen gebruiken die niet in Frankrijk zijn vervaardigd, toch? En dat dan tot in het oneindige!

Als libertairen dus niets te zoeken hebben in het protectionisme debat, betekent dit niet dat zij zouden moeten zwijgen over een politieke economie, die transitiemaatregelen behelst ten behoeve van een antikapitalistische maatschappij. Een politieke economie die duidelijk zijn politieke kader definieert: antikapitalistisch en anti-etatistisch.

Zouden libertairen al iets moeten beschermen, dan is het niet gericht op de concurrentie van ‘vreemde’ ondernemingen. Het moet dan gericht zijn tegen de keuzen die gemaakt worden door de aandeelhouders. Zij eisen een rentabiliteit van het kapitaal, wat maakt dat in die bedrijven het werken meer en meer ondraaglijk wordt voor de werknemers.

Het is absoluut niet de ‘vreemde’ concurrentie die de bedrijven dwingt bijvoorbeeld onderdelen te gebruiken die in China zijn geproduceerd. Het is de roofzucht van de aandeelhouders, die eist dat de rentabiliteit van het kapitaal een exorbitante hoogte van 10, 15 of zelfs 20% moet zijn. En precies daarover gaat het protectionisme debat niet.

Thom Holterman

[Beeld ‘Koekhappen’ van Rémi Malingrey; overgenomen uit Siné Mensuel nummer 27, januari 2014.]