Ga naar de inhoud

“Empire”, verzet en anarchisme

Een ‘anarchistische’ bespreking door Stijn Vanhandsaeme van het boek “Empire” van Michael Hardt en Toni Negri

17 min leestijd
Placeholder image

Nieuwe situaties vereisen nieuwe analyses en strijdvormen. Hoe moeilijk het formuleren van dergelijke analyses en het ontwikkelen van strijdvormen is, mag blijken uit de schaarste aan (geslaagde) pogingen om het anarchisme, en algemener het linkse denken, te vernieuwen (1). “Empire”, van Michael Hardt en Antonio Negri is alvast een bijzonder sterke poging om het marxisme aan te passen aan de 21ste eeuw.

Ondanks de relatieve heropleving van de anarchistische beweging (in Vlaanderen de groei van Anarchistisch Actieblad De Nar en wereldwijd de rol die de anarchistische beweging speelt binnen de antiglobalisatiebeweging) ben ik van oordeel dat het anarchisme zichzelf nog uit de negentiende eeuw
moet katapulteren. De “wij-tegen-zij” houding van de anarchistische beweging geeft niet alleen al te makkelijk aanleiding tot inkapseling in het spektakel – tot en met de ontwikkeling van computerspelletjes die de rellen in Seattle simuleren toe (2) – het biedt ook weinig constructiefs aan de mensen die het anarchisme zou moeten bereiken en blijft dus steken in een overwegend subcultureel gebeuren.
De auteurs van Empire -een werk dat door sommigen vergeleken wordt met het Communistisch Manifest- hebben gebruik gemaakt van een interdisciplinaire aanpak om de machtsverhoudingen in de neoliberale samenleving te
analyseren. Filosofische, historische, culturele, economische, politieke en antropologische argumenten worden vermengd, zoals dat in het leven het geval is. Omdat het boek zo uitgebreid en alomvattend is, zal ik in deze bespreking slechts enkele facetten van het boek uitlichten, die mij uitermate relevant lijken voor het vernieuwen van het anarchisme en het ontwikkelen van nieuwe vormen van strijd. Want om uit de impasse, waarin de anarchistische beweging zich bevindt, te geraken volstaat het niet terug te grijpen naar onze voorouders. Met onze geschiedenis in het achterhoofd
moeten we de discussie die zich door die impasse opdringt met open vizier aangaan. Cruciale elementen in de analyse van Hardt & Negri zijn de veranderende rol van de staat en zijn imperialistische strategieën en de maatschappelijke reorganisatie, die samen te brengen zijn onder de noemer
van ‘postmodernisering’. Maar ook de ‘postmodernisering’ van het verzet ontbreekt niet. Een mogelijk minpunt van ‘Empire’ is het gebrek aan degelijke alternatieven, al heeft dat natuurlijk het voordeel dat andere mensen daarmee gemakkelijker aan de slag kunnen, zoals ik verder zal proberen.

De Moderne Staat

Het eerste deel van Empire is bijna volledig gewijd aan de evolutie die zich voordoet op vlak van soevereiniteit, wie de macht uitoefent. In de zestiende eeuw werd de monarchie nog gezien als “de garantie voor vrede en sociaal leven”, de monarch regeerde over het volk in naam van god en “religie was het eigendom van de soeverein”(p.93). De moderne staat
“verving de theologische grondslag van het territoriale erfgoed door een nieuwe grondslag die even transcendent was. Het was nu de spirituele identiteit van de natie, in plaats van de goddelijkheid van de koning die het territorium en de bevolking als een abstract ideaalbeeld voorstelden.”
Deze spirituele identiteit wordt gevormd door “een culturele integrerende identiteit, gebaseerd op biologische overeenkomst in bloedverwantschap, een plaatselijke overeenkomst in territorium en de overeenkomst van taal.” De natie werd voorgesteld als “een actieve creatie van de gemeenschap van burgers” (p.93-94). Ondanks de vele veranderingen in de moderne democratieën kun je de moderne visie op de staat als volgt samenvatten: “het volk vertegenwoordigt de multitude, de natie vertegenwoordigt het volk, de staat vertegenwoordigt de natie” (p.134). Het is precies die staatsmacht die doorheen de moderniteit als medium tot verandering werd gezien, reformistisch door de sociaal-democratie, revolutionair door alle stromingen van het ‘revolutionair socialisme’ (van Stalin tot Trotsky en
terug) en anti-imperialistisch door antikolonisatie- of nationale
bevrijdingsbewegingen. Maar de staat kan niet bevrijdend zijn, net omdat ze is wat ze is; de vertegenwoordiging, de negatie van de massa. We moeten niet treuren om de teloorgang van de natiestaat, maar wel om het feit dat
ze getransformeerd is in een andere soevereine macht: Het Imperium.

Het Imperium

Een eerste kenmerk van het ‘postmoderne’ Imperium is het feit dat het moderne kolonialisme en imperialisme, gerechtvaardigd door spirituele identiteit van de natiestaat, vervangen wordt door het aangaan van multilaterale betrekkingen op politiek vlak (de Verenigde Naties, de Europese Unie), militair vlak (de NAVO) en op economisch vlak
(TransNationale Ondernemingen, Wereldbank en I.M.F.). Het Imperium heeft zich de oorspronkelijk progressieve kritiek, die samenvalt met grote delen van de Nieuwe Sociale Bewegingen, eigen gemaakt en speelt die nu uit in zijn eigen voordeel. De binaire tegenstellingen tussen “Zelf en Ander,
blank en zwart, binnen en buiten, heerser en overheerste” (p.139) werden vervangen door de “politiek van het verschil, vloeiendheid, en hybriditeit” (p.138) die verdedigd werden door postkoloniale theoretici. De postmoderne kritiek op die moderne binaire logica biedt zij die strijden tegen het patriarchaat, kolonialisme en racisme veel mogelijkheden. “In de context van de postmoderne theorieën, lijken de hybriditeit en ambivalentie van onze culturen en onze (senses of belonging) de binaire logica van Zelf en Ander die achter de moderne kolonialistische, seksistische en racistische
constructies liggen, uit te dagen. Gelijklopend hiermee, laakt de postmoderne nadruk op verschil en specificiteit het totalitarisme van de universaliserende discours en structuren van macht; de bevestiging van gefragmenteerde sociale identiteiten schijnt een manier te zijn om de
soevereiniteit van zowel het moderne subject als de moderne natiestaat, samen met al de hiërarchieën die ermee samenhangen, te bestrijden.” (p.139) Het Imperium is er echter in geslaagd deze kritiek om te buigen in zijn voordeel onderandere door er een vertaling van te maken in de vorm van een differentiatie van de markt en een verdere diversifiëring van de arbeidsmarkt. Het aanspreken van de relatief nieuwe markten van ‘homo’s’, ‘werkende vrouwen’, enz. bezorgt een bedrijf niet alleen een progressief imago, maar het brengt ook nog eens veel geld op. Identiteiten die
oorspronkelijk als bedreigend werden gezien voor het kapitalisme zijn er een essentieel onderdeel van geworden.
In de relaties tussen landen wordt steeds minder uitgegaan van de koloniale tegenstelling tussen ‘geciviliseerd’ en ’te civiliseren’ of juist en fout. Een oorlog als die in Vietnam, waar de Amerikanen hun eigen belangen (het kapitalisme) verdedigden, is nu ondenkbaar geworden en vervangen door het type oorlog zoals in Kosovo. Internationale wetten van de Verenigde Naties maken het mogelijk de Golfoorlog in Irak of de interventies in de Balkan niet langer als oorlogen te beschrijven, maar als interventies, niet in naam van nationale motieven, maar in naam van een globale rechtsstructuur.
Het pure imperialisme wordt dus vervangen door enerzijds opname in de wereldmarkt -beantwoordend aan de vraag om expansie van die markt- en anderzijds het optreden als vredespolitie in (inter)nationale conflicten.

Waar ontwikkelingsorganisaties vroeger multinationals laakten omwille van hun onverantwoordelijk gedrag en winstbejag wordt nu gesmeekt om buitenlandse investeringen omdat dat de ‘enige manier is om een land erbovenop te helpen’. Waar vredesorganisaties indertijd een brede maatschappelijke strijd konden op gang trekken tegen de imperialistische
oorlogszucht, smeken de weldenkende burgers tegenwoordig om interventie (in Kosovo, in Palestina, in Congo, …). De Imperiale strategie levert niet alleen een voordeel op qua uitbreiding van de markt, maar legt ook zodanig voormalige critici in de luren dat kritiek nu alleen nog uit de marginaliteit kan komen en niet meer in de vorm van een offensieve
strategie maar van individuele weigering en dus opnieuw marginalisering, en in het beste geval een nieuwe markt, zoals die van de biologische groente. Maar het idee dat de verschuiving van de moderne staat naar het Imperium,
de staatsmacht op zich afneemt is fout. “Wanneer de voorstanders van de globalisering van het kapitaal luidruchtig reageren op big government, zijn ze niet alleen hypocriet maar ook ondankbaar. Waar zou het kapitaal staan
als het niet zijn hand had kunnen leggen op de big government en het laten werken voor hun exclusieve belangen? En waar zou vandaag het imperiale kapitaal staan als big government niet groot genoeg zou zijn om de scepter
te zwaaien over leven en dood in de gehele globale multitude? Waar zou het kapitaal staan zonder big government dat in staat is geld te drukken voor de productie en reproductie van een globale orde die de kapitalistische macht en weelde garandeert? Of zonder de communicatienetwerken die de
samenwerking van de producerende multitude onteigenen? Elke morgen als ze wakker worden, zouden kapitalisten en hun vertegenwoordigers over de hele wereld, in plaats van sakkeren op big government in de Wall Street Journal,
op hun knieën moeten gaan zitten en big government prijzen” (p.348-349).

Dat de staat haar macht zou afgegeven hebben aan kapitalistische bedrijven is dus een foute analyse volgens Hardt & Negri. “Ook al hebben de transnationale bedrijven en globale netwerken van productie en transport de macht van de natiestaten ondermijnd, de functies en de constitutionele
elementen van de staat zijn verplaatst naar andere niveaus en domeinen.” (p.307)

Biopolitiek

Een van die terreinen waarnaar Hardt & Negri verwijzen, is dat van de biopolitiek. “Biopolitiek is een vorm van macht die het sociale leven van binnenuit regelt, het volgt, interpreteert, absorbeert en herformuleert. Macht kan enkel effectief heersen over het volledige leven van de bevolking
als het een integrale, vitale functie vervult die door elk individu omarmd wordt en gereactiveerd naar zijn of haar eigen inzicht. Zoals Foucault zegt, “Leven is tegenwoordig … het voorwerp van macht geworden.”” (p.23 -24) De samenleving is aldus geëvolueerd van een disciplinaire samenleving. “In de disciplinaire samenleving was de relatie tussen de macht en het individu statisch: de disciplinaire tussenkomst van de macht kwam overeen met het
verzet van het individu. Wanneer macht echter volledig biopolitiek wordt, wordt het hele sociale lichaam opgenomen in de machinerie van de macht…” (p.24) Of zoals Barbara Cruikshank het verwoordde voor Alexis de Toqueville: hij “erkende dat de politie en de staat wel actie kunnen
voorkomen door het gebruik van dominantie en geweld, maar zij kunnen geen actieve samenwerking en participatie van de burgers produceren” (3). De staat moet dus de voorwaarden scheppen waarin het individu zo kan geproduceerd worden dat interventie niet langer nodig is. Massamedia hebben
bv. de rol van kerken overgenomen in de ontwikkeling van een moraal, maar wat belangrijker is van een beeld van het leven, ‘zoals het hoort’. Individuen moeten niet langer aan dat ene beeld voldoen zoals dat het geval was in meer religieuze tijden, maar de massamedia zorgen ervoor dat er een
aantal op maat geknipte, ongevaarlijke modellen klaarliggen waaruit het individu kan kiezen. Meteen wil ik hier ook de illusie verwerpen van individuele bevrijding, die losgekoppeld wordt van collectieve bevrijding. De relatieve diversiteit die de massamedia ons bieden zorgt in de eerste plaats voor winst, want nieuwe marktsegmenten, maar vooral ook in de verdere verdeling van klassen in subculturen en de waan van vrijheid en maakt strijd vanuit overeenkomsten dus quasi onmogelijk. De arbeidersklasse is natuurlijk nog nooit een homogeen geheel geweest, maar het is een feit dat door loondiversiteit, het scheppen van een participatieve sfeer, de
beursgang van de ‘gewone burger’, enz. de arbeidersklasse verdeelder is dan ooit. Ook begrippen als derde en eerste wereld worden leeg; terwijl zich in het Zuiden een steeds rijkere elite vormt, komt de ‘derde wereld’ naar ons toe in de vorm van vluchtelingen, maar ook in de vorm van verpaupering van delen van onze ‘eigen’ bevolking.

Postmodernisering van het verzet

Geconfronteerd met de verandering in de machtsstructuren, is ook de aard van het verzet ertegen aan het veranderen. Als we “een blik werpen op de radicaalste en krachtigste confrontaties die er in de eindigende twintigste eeuw plaatsgevonden hebben: de gebeurtenissen op het Tiennanmenplein in 1989, de Palestijnse Intifada tegen de Israëlische bezetting, de rellen in Los Angeles in 1992, de opstand van Chiapas die in 1994 begonnen is, de stakingen die Frankrijk in december 1995 lamgelegd hebben en diegene die Zuid-Korea troffen in 1996. Elk van deze strijdbewegingen had zijn eigen kenmerken en was gebaseerd op directe regionale belangen, zodanig dat we hen op geen enkele manier met elkaar kunnen verbinden zoals schakels in een
keten van opstand. Geen enkele van deze gebeurtenissen heeft een strijdcyclus op gang gebracht, omdat de verlangens en de noden die zij uitdrukten niet ‘vertaald’ konden worden en niet omgezet konden worden van
de ene context naar de andere. Met andere woorden, de -potentiële- revolutionairen die in andere delen van de wereld ageren en de gebeurtenissen van Peking, Napels, Los Angeles, Parijs of Seoel vernemen, hebben daar niet onmiddellijk hun eigen strijd in herkend. Indien deze
confrontaties niet in een andere context kunnen overgeplaatst worden, dan ontbreekt het hen ook aan lokale communicatie, zodanig dat zij, daar waar zij tot uitbarsting komen, dikwijls slechts van zeer korte duur zijn. Daarin schuilt ongetwijfeld één van de meest fundamentele en meest
prangende paradoxen van deze tijd: in deze tijd van zo zeer geprezen communicatie.” (p.54)

Een van de obstakels die de communicatie van de strijd blokkeren “is het gebrek aan herkenning van een gemeenschappelijke vijand tegen wie de strijd gericht zou zijn. … Het is dus een essentiële politieke taak om de aard
van de gemeenschappelijke vijand duidelijk te stellen. Een tweede obstakel dat in feite voortvloeit uit het eerste- is dat er geen gemeenschappelijke vertolker van de conflicten bestaat die de specifieke taal van elk zou kunnen ‘vertalen’ in een kosmopolitisch Esperanto.” (p.56 – 57)

Jammer genoeg is de tekst van het boek afgewerkt voor de steile opgang van de antiglobalisatiebeweging, die wel een soort van gemeenschappelijke vijand heeft gemaakt én ruime aandacht besteedt aan het autonoom verspreiden van informatie over zichzelf. Eindelijk komen anarchisten weer
eens samen met vakbonden de straat op, samen met (revolutionaire) socialisten, ecologisten, mensenrechtenactivisten, dierenrechtenactivisten,
… De verhalen van die verscheiden groep van mensen schijnen allemaal samen te komen in een ontevredenheid over ‘de macht van het kapitaal’. De subversiviteit van die beweging ligt volgens mij dan ook niet zozeer in de rellen, die eerder tegen ons gebruikt kunnen worden, maar in dat samenkomen. Zonder die duizenden mensen uit brede lagen van de bevolking zouden die enkele honderden relschoppers al lang gecriminaliseerd en gemarginaliseerd zijn. Ook al zouden die duizenden mensen natuurlijk ook niet de aandacht krijgen die ze nu krijgen zonder die relschoppers en kan men enkel instemmen met een van de betogers in Götenburg die zei dat ze daar naar toe wilden waar over hen beslist werd. Dat dat niet toegelaten was, was het bewijs van de gebrekkigheid van de democratie.

Hoe prachtig en revolutionair het samenkomen van die verschillende mensen ook is, de vaagheid van hun motieven laat teveel plaats voor recuperatie. Recuperatie van links, rechts en de macht. Er is overeenkomst over de gemeenschappelijke vijand, maar niet over de ‘aard’ van die vijand. Het zijn nog teveel de mensen die samenkomen en nog te weinig de analyses. De beweging richt zich dan ook zeer sterk op events en schuwt elke grondige analyse in naam van de verscheidenheid. Ze laat met andere woorden de
argumentatie aan de verschillende componenten, die allemaal gebruik willen maken van de plotselinge antikapitalistische oprisping om hun ledenbestand te vernieuwen. Het is niet aan de antiglobalisatiebeweging om een of ander orgaan te gaan ontwikkelen dat alle andere in zich opneemt natuurlijk, maar
meer aandacht aan de uitwisseling van ideeën -zeg maar, de inhoud- dringt zich op. Omdat de kans dat uit deze discussie iets concreet voortkomt klein is, is het van het grootste belang dat er intern discussies blijven gevoerd worden. Als anarchisten iets te zeggen willen hebben aan de buitenwereld, dan zullen ze ook intern eens moeten babbelen.

En de anarchisten??

Geconfronteerd met de ingewikkelde machtsrelaties in het neoliberalisme denk ik dat het idee van een ‘grand soir’ overboord gegooid moet worden. De kans dat uit de gefragmenteerde ervaringen van de massa een grote
omwenteling voorkomt, in de aard van de Commune van Parijs, de Russische of de Spaanse Revolutie acht ik miniem. De motor voor zo’n sociale revolutie is altijd de economie geweest, maar de sterke tegenstelling tussen bezitters en niet-bezitters zijn in het neoliberalisme sterker vervaagd dan
ooit. Wat niet wegneemt dat de hiërarchie nog nooit zo steil is geweest.
Meer dan ooit heeft het kapitaal de arbeidersklasse in zich opgenomen (4). Daarnaast hebben andere ‘nieuwe’ sociale bewegingen hun vinger op heel wat andere wonden gelegd. Wonden die weliswaar allemaal (on)rechtsreeks samenhangen met het kapitaal, of er zelfs door gecreëerd en in stand
gehouden worden, maar die geenszins onlosmakelijk ermee verbonden zijn; het patriarchaat, racisme, milieuvernietiging, misbruik van dieren, … De geschiedenis van deze bewegingen maakt duidelijk dat mensen niet in beweging komen vanuit een politieke overtuiging of (economische) analyse, maar door wat hen raakt, of dat nu zichzelf betreft of een ander. Het is de taak van de anarchistische beweging om die mensen te ondersteunen met als hoofddoel niet de groei van de anarchistische beweging, maar wel de bevordering van het lot van diegenen die macht proberen te krijgen over hun leven. Die -waarschijnlijk nooit eindigende- taak van emancipatie ligt op verschillende niveaus: deconstructie, confrontatie en reconstructie (5). De wirwar van bestaande achtsverhoudingen moet geanalyseerd worden. Door het
blootleggen van de manier waarop die machtsverhoudingen zich in stand houden en het leggen van verbanden tussen de verschillende machtsstructuren creëert men de wapens waarmee kan gevochten worden. Door deconstructie van
de machtsverhoudingen waar men zelf mee geconfronteerd wordt zullen we sneller de strijd van anderen begrijpen, al ligt het grootste probleem misschien niet in een gebrek aan een gemeenschappelijke taal maar vinden we de vertalers niet; lokale, radicale structuren die dicht bij de multitude staan. Die deconstructie moet vertaald worden in acties die gericht zijn op de concrete verbetering van de situatie van de individuen en tegelijkertijd moet er gewerkt worden aan een alternatief, dat een -zij het nooit perfect- voorbeeld kan geven van het egalitarisme en de solidariteit die het anarchisme eigen zijn.
Vanuit haar filosofische verdediging van de autonomie van elk individu en haar nadruk op de daarvoor benodigde solidariteit is de anarchistische theorie uitermate goed geplaatst om een voortrekkersrol te spelen in de deconstructie van de zeer diverse machtsverhoudingen die ons leven overheersen. De strategie van (verstandig toegepaste) directe actie, zonder
bemiddeling via corporatistische vakbonden of socialistische partijen, is nog steeds de beste garantie om op korte en lange termijn resultaten te boeken. En ook het werken aan alternatieven binnen de bestaande orde maakt historisch een belangrijk deel van de anarchistische beweging uit.
Naast zeer belangrijke individuele inspanningen die anarchisten leveren binnen al deze gebieden, is de opbouw van een anarchistische beweging of structuur cruciaal voor het welslagen van deze taak. Door de diversiteit van de verschillende te voeren strijden zou het weliswaar een illusie zijn te denken dat we kunnen komen tot een soort anarchistische partij of federatie die zich als dusdanig opstelt. Maar we mogen hybriditeit niet verwarren met de chaos van de huidige anarchistische anti-organisatie. Een soort van ‘Vrije Bond’ die de verschillende gebieden waarop werk geleverd wordt met elkaar verbindt, communicatie en gemeenschappelijke actie mogelijk maakt. Men kan argumenteren dat we nu met weinig zijn om zoiets op
te richten, maar ik geloof erin dat als we onze ideeën scherp weten te stellen, er meer dan genoeg voedingsbodem is voor een dergelijk project. Ik eindig graag waar Empire mee begint, een citaat van Ani DiFranco: “Every tool is a weapon if you hold it right”.

“Empire” van Michael Hardt en Toni Negri verscheen in 2000 in het Engels bij Harvard University Press, en in het Frans bij Exils Editions. De paginanummers tussen haakjes verwijzen naar de Engelse versie.

noten:
1. Zie onderandere mijn boekbespreking van Jaap Kruithofs ‘Neoliberalisme’
in De Nar 160
2. De Morgen, 27 juni 2001
3. pagina 242, Barbara Cruikshank, “Revolutions within: self-government and self-esteem” in “Foucault and Political Reason”, Barry, Osborne en Rose, UCL Press, 1996
4. Voor een uitgebreide analyse van de arbeidersklasse en klassenstrijd als deel van het kapitaal en het kapitalisme verwijs ik graag naar “Reading Capital Politically” van Harry Cleaver, in 2000 heruitgegeven door Anti/Theses en AK Press. Harry Cleaver’s website is te vinden op http://eco.utexas.edu/Homepages/Faculty/Cleaver
5. Deze niveaus leid ik af uit de nieuwe sociale bewegingen en de eraan gekoppelde theorieën bv. feminisme

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Stijn Vanhandsaeme.)