Ga naar de inhoud

Staten zonder gezin. Het Verdrag van Istanbul en de beroering van de Europese ruimte

Turkije/Erdogan heeft bekend gemaakt dat hij het Verdrag tegen geweld tegen vrouwen op wil zeggen. Of zoals het officieel heet: Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het zou in strijd zijn met Turkse gezinswaarden en homoseksualiteit bevorderen. Ook Polen en Hongarije weigeren om die reden het Verdrag te ratificeren. Het feministische netwerk EAST, verbonden aan het transnational social strike platform, belegde een online vergadering over de gevolgen. Precarious Connections schreef voorafgaand een artikel om de implicaties uit te leggen. (GI)

11 min leestijd

(Door Precarious Connections, vertaling globalinfo.nl, foto: demonstratie in Istanbul op 8 maart 2017 door Conflict & Development, CC2.0/Flickr)

Zie over de Istanbul Conventie op wikipedia: Engels en Nederlands

We publiceren de Engelse vertaling van een tekst geschreven door Precarious Connections met het oog op de Online Vergadering over de Afwijzing van de Conventie van Istanbul in CEE en daarbuiten, die op 11 april werd georganiseerd door E.A.S.T. (Essential Autonomous Struggles Transnational).

De 8 maart-mobilisatie in Turkije trekt al jaren door de straten van Istanbul onder het motto “Ren, ren, ren, Tayyip, de vrouwen komen eraan”. Tayyip Erdogan reageert gewoonlijk met repressie. Dit jaar veranderde hij echter van tactiek. De politie kreeg de opdracht de optocht zelf niet te onderdrukken, maar zodra het donker werd, werden tientallen vrouwen gearresteerd. Op 20 maart, en opnieuw ’s nachts, heeft Erdogan via een decreet het Turkse lidmaatschap van de Conventie van Istanbul ingetrokken. Erdogan is bang voor de vrouwen die met duizenden de straat op zijn gegaan om het patriarchale autoritarisme van zijn regering aan te vechten.

Terugtrekking uit de Conventie betekent de afkondiging van een regel van nultolerantie voor hen die het wagen de politieke en sociale autoriteiten uit te dagen via een collectieve aanspraak op vrijheid. Geweld is het bastion dat de vesting van een gezin bijeenhoudt, waarvan de ongrijpbaarheid als sociale noodzaak met alle middelen moet worden gewaarborgd. En dit geldt niet alleen aan de randen van de “Europese beschaving”: we worden geconfronteerd met talloze gezinsbeleidsmaatregelen die in verschillende vormen en met verschillende intensiteit de wederopbouw en de transnationale ruimte van Europa sturen. We moeten ons met alle middelen tegen dit beleid verzetten, door transnationale organisatieprocessen te activeren en te consolideren die in staat zijn de vrijheid van vrouwen en LGTBQ+ te bevestigen tegen de reproductie van een onderdrukkende samenleving.

Het Verdrag van Istanbul is niet de definitieve oplossing voor de sociale realiteit van geweld door mannen en kan dat ook niet zijn. Het stelt echter een grens die niet alleen juridisch is, maar ook symbolisch en politiek. Dit was duidelijk voor Zeynel Korkmaz, een Turkse man die, nadat hij zijn vrouw had neergestoken in het bijzijn van hun kinderen, in een Facebook-post openhartig verklaarde dat de Conventie “de handen van mannen bindt en hen hopeloos achterlaat”. Erdogan wil niet dat de handen van mannen gebonden zijn. Door zich terug te trekken uit de Conventie legitimeert hij geweld als een altijd toegestane praktijk om de politieke tegenstellingen te versterken die zijn triomf in de volgende verkiezingen in mei bedreigen, door een sociale orde te verdedigen waarvan het gezin de pijler moet zijn. Het is geen toeval dat de terugtrekking uit de Conventie samenvalt met de poging om de HDP, de Democratische Volkspartij, die altijd de feministische strijd en die van Koerdische vrouwen en mannen heeft gesteund, uit het parlement te weren.

Terwijl het land op de rand van de economische afgrond balanceert, probeert de regering de steun van de islamitische krachten te verwerven door te beweren dat de toename van het aantal moorden op vrouwen een leugen is en dat de oplossing in alle gevallen niet in het buitenland moet worden gezocht, maar in nationale tradities en gewoonten. Het gezin moet dus verdedigd worden als garantie voor sociale stabiliteit, en daarom verwerpt Erdogan een conventie die huiselijk geweld aan de kaak stelt, die gender opvat als een sociale constructie, en die zich volgens hem ook schuldig maakt aan het aanmoedigen van homoseksualiteit. De conventie verwerpen betekent de vrije hand laten aan vrouwen die steeds vaker hun huiselijke, sociale en politieke ondergeschiktheid niet accepteren; het betekent een aanval op de seksuele vrijheid van vrouwen en LGTBQ+-mensen die individueel en collectief de patriarchale posities en hiërarchieën aanvechten die het gezin institutionaliseert en de maatschappij eist voor haar eigen stabiliteit en reproductie.

Erdogan en zijn regering staan niet alleen. Nadat het Poolse parlement de mogelijkheid van abortus nog verder heeft beperkt, heeft het op 30 maart gestemd om zijn toetreding tot het verdrag in te trekken en te beginnen met het schrijven van een nieuw handvest, waarin wordt gesteld dat het gezin de plaats is die vrouwen beschermt tegen geweld en dat de “genderideologie” die het gezin destabiliseert, moet worden verboden. Het “alternatieve” handvest zou ook moeten worden voorgesteld aan Hongarije, Bulgarije, Slowakije en Tsjechië, landen waar het Verdrag van Istanbul onlangs is verworpen of nooit is geratificeerd: na politiek uit elkaar te zijn gevallen toen de EU het herstelfonds althans nominaal verbond aan de eerbiediging van de rechtsstaat, hergroepeert het Visegrad-blok zich rond de patriarchale reactie. De slogan “ja tegen het gezin, nee tegen gender” vormt het front van een zeer materiële culturele strijd, die tot doel heeft de sociale en seksuele hiërarchieën te herstellen die de laatste jaren, min of meer geruisloos, op de helling zijn gezet.

Zoals “Confindustria Est Europa” onlangs verklaarde, “is de centraliteit van het gezin onontbeerlijk voor het bedrijfsleven en de werkgelegenheid”. Het beleden anti-Europeanisme van het Oostfront – dat, net als Erdogan, de Conventie van Istanbul beschouwt als “een buitenlandse oplegging” die de pijlers van de traditie en de individuele culturen ondermijnt – is nuttig om de Unie de schuld te geven van een steeds grotere onzekerheid. Anderzijds is dit oostelijk front niet van plan afstand te doen van noch de Europese herstelfondsen, noch het westerse kapitaal, met name het Duitse, dat profiteert van lage lonen mede dankzij het onbetaaldfe werk van vrouwen in huis.

Vrouwen “op hun plaats” houden, hun werk uitbuiten om een tot een minimum gereduceerd bijstandsstelsel te compenseren, hen ook op het gezin richten door middel van een beleid van combinatie van gezins- en beroepsleven dat erop gericht is deeltijdwerk en procreatie aan te moedigen met subsidies voor kinderen, wordt zo een punt van convergentie tussen de twee fronten. De orde moet worden hersteld in een maatschappij waarvan de patriarchale sociale instellingen letterlijk zijn overrompeld door de migratie van vrouwen in essentiële banen naar West-Europa. Nogmaals, vrouwen deel laten uitmaken van het gezin betekent ook dat zorgarbeid voor hen een vanzelfsprekende bestemming wordt, waarbij het in zogenaamde essentiële banen wordt gedevalueerd vanuit loon- en sociaal oogpunt. Het antwoord op de strijd die de vrouwen in Oost-Europa de laatste jaren, en nog meer tijdens de pandemie, hebben geleverd, is dus de valorisatie van hun moeder- en verzorgingsrol, die het enige fundamentele middel wordt om toegang te krijgen tot diensten en subsidies en die de voortplanting in stand houdt als een onontkoombare verplichting waaraan vrouwen moeten voldoen om de crisis van de sociale reproductie het hoofd te bieden.

In deze transnationale reproductielogica maakt het verbannen van het geslacht/gender elke aanspraak op verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden buiten het gezin politiek illegaal. De kruistocht tegen de genderideologie treft dus niet alleen LGTBQ+-mensen, aan wie diensten en uitkeringen worden geweigerd, maar moet aan alle vrouwen duidelijk maken dat het gezin het enige legitieme kanaal is voor toegang tot minimale sociale steun. De anti-gender kruistocht – die ook in Italië nog steeds wordt bedreven door louche figuren in banden en door vrouwen die feminisme verwarren met anatomische geslachtscertificering – valt samen met de poging om de huidige mogelijkheden en praktijken van politieke verbondenheid tussen vrouwen en LGTBQ+-mensen tegen de patriarchale sociale reproductie af te sluiten.

Wij geloven op geen enkele manier in de afschildering van de EU als een bastion van vrouwen- en LGBTQ+-rechten, net zomin als wij geloven dat zij in het oosten wordt bedreigd door “antiliberale barbaren” en in het binnenland door “islamitische achterlijken”. De Europese instellingen en de landen die beweren de meest authentieke geest van de Unie te belichamen, kunnen gemakkelijk verklaren voorstander te zijn van gendergelijkheid en de rechten van LGTBQ+-mensen, terwijl ze tegelijkertijd wijzen op de verschillende gradaties van ondergeschiktheid van vrouwen en onderdrukking van seksuele vrijheid die de Europese ruimte en haar buitengrenzen doorkruisen. Institutioneel racisme verbindt Orban, de EU – die zich blijft richten op Turkije om haar nieuwe mobiliteitsbestuur en financiële plan uit te voeren om een patrouille aan de Middellandse Zee-grens veilig te stellen – en Erdogan – die de Koerdische bevolking blijft vervolgen en de verkrachting van Syrische vrouwen in de vluchtelingenkampen waarvan hij profiteert, blijft legitimeren.

Anderzijds is de EU in haar transnationale articulatie gebaseerd op het bestaan van verschillen die niet alleen betrekking hebben op lonen en socialezekerheidsstelsels, maar ook op de interpretatie van het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen door de afzonderlijke staten. Het voortbestaan van de Noord-Europese socialezekerheidsstelsels – de weinige die nog op individuele en niet-familiale basis functioneren -, de “verzoening” van moederschap en werk die wordt beoogd door de gezinswet in Italië, het schrappen of anti-gender formuleren van sociale rechten in Oost-Europa veronderstellen allemaal, in verschillende mate, het even essentiële als gediskwalificeerde werk van vrouwen die, als echtgenotes en moeders, de fragmenten van een onzeker leven bijeenhouden, van migranten die zijn voorbestemd voor essentiële banen in ruil voor loon dat niet eens voldoende is om hun verblijfsvergunning te verlengen, als er al een is. Terwijl de EU zich formeel distantieert van een van haar staten, Polen, door zichzelf tot LGBTQ+-vriendelijke ruimte te verklaren, stelt zij geen grenzen aan de mogelijkheid dat LGTBQ+-mensen binnen haar grenzen op grote schaal worden gediscrimineerd, wanneer zij niet openlijk worden blootgesteld aan het repressieve geweld van de staten waaruit zij goedkope arbeidskrachten haalt voor haar industriële kapitaal en verarmde sociale reproductie. Van crisis tot crisis, voor en tijdens de pandemie, hebben de EU en haar staten bijgedragen aan het verergeren van de omstandigheden van onzekerheid en racisme die vrouwen treffen, hen blootgesteld aan geweld, en hun individuele en collectieve mogelijkheden om ertegen te vechten beperkt.

Tegenover de oorlog tegen de vrouw die de transnationale logistiek van de reproductie in stand houdt, tegenover de legitimatie van mannelijk geweld als particuliere aanvulling om de orde te garanderen, tegenover de poging om kruimels van de welvaart te ruilen met de legitimatie van het racisme en tegenover de repressie van degenen die de seksuele vrijheid tegen het gezin en zijn sociale orde inbrengen, mag het feministische initiatief niet aarzelen en moet het transnationaal zijn. De aanval op de Conventie van Istanbul is geen lokaal en beperkt feit, maar geeft duidelijk aan wat er op het spel staat bij de post-pandemische wederopbouw en op welk terrein ons initiatief mogelijk en noodzakelijk is.

We moeten met alle middelen de standpunten verwerpen van degenen die de veiligheid en vrijheid van vrouwen opeisen ten koste van die van LGTBQ+-mensen, en erkennen dat er een band nodig is die in staat is om het neoliberale gezinsbeleid en de aanvallen op degenen die de sociale posities die zij opleggen betwisten, effectief te verwerpen. We moeten in het geweld van mannen een sociale praktijk herkennen van ondergeschiktheid en devaluatie van het werk van vrouwen, waardoor het even essentieel als ondergeschikt wordt. Wij moeten weten dat wij, terwijl wij het Verdrag van Istanbul onder vuur verdedigen, ons moeten organiseren om de sociale en politieke omstandigheden omver te werpen die vrouwen steeds meer blootstellen aan mannelijk geweld, te beginnen met het institutionele racisme. Wij moeten erkennen dat wat in Turkije, in de landen van het Oosten en in Europa gebeurt, een reactie is op de mobilisaties en de strijd waarin vrouwen, werknemers, migranten en LGTBQ+ de afgelopen jaren een hoofdrol hebben gespeeld op de werkplek en in de samenleving, waarbij zij de grenzen van het geweld hebben betwist. Deze mobilisaties en gevechten zijn ons onmiskenbare uitgangspunt en geven het feministische perspectief van de transnationale sociale staking kracht.

Als de feministische staking van 8 maart jl. in het reine kwam met de grenzen die de sociale gevolgen van de pandemie stelden aan haar organisatie en massapraktijk, dan is het nu dringend nodig om die grenzen aan te vechten door politieke verbindingen te leggen met de bewegingen in Turkije en aan de oostgrenzen van de EU die de essentiële aard van de staking (Nederlandse vertaling) bevestigen.