Ga naar de inhoud

Tunesië en de wereld: wortels van de opstand.

Het oproer in Tunesië is niet alleen een antwoord op de grote ongelijkheid en rechteloosheid, maar geeft tegelijkertijd ook de machtsgrenzen aan van de elite. Bij de economische en politieke ingrediënten van de opstand komt nog de heftige, maar minder duidelijke mondiale milieucrisis.

(foto Nassr Nouri: Tunis, 21 januari: Demonstranten roepen leuzen voor het huis van president Zine al-Abidine Ben Ali)

7 min leestijd
tunis

 

(This article was originally published (on January 24) in the independent online magazine www.opendemocracy.net Vertaling Tijn van Beurden/globalinfo.nl)

In Noord-Afrika en het Midden-Oosten kijkt de regerende elite angstig naar de volksopstand in Tunesië. Er zijn al aanwijzingen dat de opstand de oppositie lelders versterkt, onder meer in Egypte en Algerije.i

Beweren dat er sprake is van een door internet en de media versterkt domino effect, kan prematuur zijn, ten dele omdat die middelen minder verspreid zijn in het grotere en armere Egypte. Belangrijker is in ieder geval de rol van Al-Jazeera’s intensieve verslaggeving van de Tunesische gebeurtenissen.ii

 

Dat wordt gedeeltelijk veroorzaakt doordat de elite al begonnen is om de oppositie minder tegen te werken en zelfs met ze samen te werken. Met een behoedzamere controle van de openbare orde dan het Tunesische regime liet zien, maar ook door erkenning van de noodzaak om de ergste economische problemen zoals de stijgende voedselprijzen aan te pakken.iii Die opstelling zullen een oproer in Egypte (een land om in de gaten te houden)iv niet verhinderen, maar het werkt verhelderend om de Tunesische opstand in een bredere context te plaatsen.v

 

Mondiale dimensie

Wat betreft de wereldeconomie, zagen we in de eerste vijf jaren van de 21e eeuw een wijdverspreide gestage groei van de economie in de meeste landen, de hoogste groei in de grote opkomende economieën (vooral China en India).Westerse analisten konden daarin troost vinden, zelfs op het hoogtepunt van de Irakese oorlog en het conflict in Afghanistan.

De situatie veranderde dramatisch in 2007-2008 met de sub-prime crisis in de VS.vi Het ontwarren van de miljarden dollars aan collateralised debt obligations, veelal complexe bundels van credit-default swops, bedreigdenvii al snel enkele van de grootste financiële instellingen ter wereld. Grote reddingsoperaties van regeringen in West-Europa en de VS voorkwamen een ineenstorting, maar veel landen zullen daarvoor de komende jaren de prijs moeten gaan betalen.viii

De daaropvolgende bezuinigingsprogramma’s hebben in veel landen een sterk publiek protest uitgelokt, onder meer door massa demonstraties en straatgeweld.ix Die tendensen zullen waarschijnlijk worden versterkt door de huidige salaris- en bonusverhogingen bij de grootste financiële instituten. Goldman Sachs betaalde bijvoorbeeld zijn staf van 6.000 mensen in 2010 een gemiddelde van net onder de $ 500.000, en heeft de bonuslimiet van $ 1,6 miljoen voor ieder van 500 leidende staffiguren opgeheven. En dat terwijl de werkloosheid in de westerse wereld toeneemt.x

Natuurlijk, er zijn aanwijzingen dat de wereldeconomie als geheel door de groei van de bloeiende Aziatische economie en die van andere regio’s, zal blijven groeien. China meldt een ongelooflijke 10,3 % toename van het BNP voor 2010 en voor India gelden ook hoge groeicijfers.xi

 

Als we wat verder kijken is het beeld toch wat anders. Een in reeks artikelen wordt gesteld dat de snelle groei in India gepaard gaat met grote ongelijkheid, wat resulteert in de wederopleving van de opstand van de neo-Maoistische Naxalietische groepering, waardoor nu ongeveer de helft van de staten in India wordt getroffen (zie “India’s 21st-century war“, 5-11-2009).xii xiii

Ook in China gaat de snelle groei gepaard met grotere ongelijkheid. Begin 2010 bezaten de rijkste 10% van de Chinese bevolking, 45% van de rijkdom, terwijl de armste 10% maar 1,4 % bezat: een rijkdom-armoede verhouding van 31:1. Dat veroorzaakt toenemende sociale spanningen, waaronder veelvuldige stakingen, demonstraties en opstootjes. Een aantal Chinese leiders zien dit als het grootste probleem waarmee China heeft te maken. (zie Mitch Moxley, “As Poverty and Privilege Clash, Social Tensions Rise in China”, TerraViva/IPS, 14 december 2010).xiv

Op mondiaal niveau gaat de economische groei gepaard met een verbrede sociaal-economische kloof. (zie “China and India: heartlands of global protest“, 7-8-2008).xv De financiële problemen van de laatste drie jaren hebben niet geleid tot zelfs de kleinste verbeteringen van financiële regulering. Integendeel, het is weer business as usual, waardoor een tweevoudige elite ontstaat. (zie “Inequality: The rich and the rest“, Economist, 20 januari 2011).xvi

Wereldwijd gezien hebben 1,5 miljard van de zeven miljard mensen het vrij goed, maar ten koste van de rest die vrij weinig verbetering van hun levensstandaard zien. (zie Foresight, Global Food and Farming Futures, 24 januari 2011).xvii In die grote elitegroep bestaat een superelite groep waarvan de rijkdom grotesk is, en op die laatste groep is de meeste woede gericht. (zie “A world in breakdown”, 13 januari 2011).xviii

Tunesië past in dit mondiale beeld omdat de opstand veroorzaakt werd door een mengsel van economische problemen, zoals stijgende voedselprijzen en hoge werkloosheid samen met een haat tegen het autocratische en plutocratische regime dat al decennia lang de openbare orde op een gewelddadige manier controleert.xix De kernvraag is of dit een belangrijk baken is voor mogelijke toekomstige gevallen, zoals is aangetoond voor een ander fenomeen als de Naxalieten in India. (zie “A world on the margin“, 20-5-2010).xx

Tunesië kan belangrijk zijn omdat het onderdeel vormt van een groep landen die elitaire regimes combineren met een hoge bevolkingsgroei en economische stagnatie. Die gemeenschappelijke ervaring met de daarbij behorende pogingen van de staat om de onrust te verhinderen, om te buigen en neer te slaan, helpen bij de verklaring van de verspreiding van de onrust in de regio. Op dit kritieke moment zullen de meeste regeringen erop rekenen dat ze de macht blijven houden, ofschoon de tegenstellingen waarschijnlijk alleen maar groter worden de komende tien jaar.

Waar die inschatting echter geen rekening mee houdt is dat de wereldgemeenschap niet alleen tegenover een gevaarlijke sociaal-economische kloof staat, maar ook met sterke milieu beperkingen rekening moet houden. De belangrijkste daarvan is de klimaatverandering, ofschoon de gevolgen van de peak oil bijna even belangrijk zijn.

 

Een onderling verweven realiteit.

Een implicatie daarvan is dat de opbouw van een geëmancipeerder en stabieler wereldsysteem vorm moet geven aan een economische transitie naar een eerlijker financieel stelsel en daarbij verzekeren dat het ecologisch duurzaam is. Als gevolg daarvan is het noodzakelijk om Tunesië en vergelijkbare gebeurtenissen niet als een exclusieve politiek economische zaak te zien, geïsoleerd van de milieuproblematiek. De verleiding om dat laatste te doen wordt geïllustreerd door de aanhoudende tropische ‘land grab’ door rijkere economieën. (zie Stephen Leahy, “In Corrupt Global Food System, Farmland is the New Gold”, TerraViva/IPS, 14 januari 2011).xxi

In werkelijkheid zijn ze beiden deel van hetzelfde proces en zo moeten ze ook op lange termijn worden bekeken. Het Tunesische oproer is een voorbeeld van een antwoord op ongelijkheid en gewelddadige controle, maar een dieper gelegen oorzaak is het mislukken van de machtshandhaving van een bepaalde elite.( zie Global Security and the War on Terror: Elite Power and the Illusion of Control [30] [Routledge, 2007]).xxii

Door de combinatie van verdeeldheid en de druk op het milieu, worden bepaalde tendensen steeds sterker. Het daarmee gepaard gaande controleverlies zal ook meer op de voorgrond treden. Daarom is het essentieel om te kijken naar alternatieven nu er nog tijd is.

* Paul Rogers is professor vredesstudies en verbonden aan de universiteit van Bradford.

————-