Ga naar de inhoud

Van universiteit naar supermarkt (Bolognaverklaring en Structuurdecreet)

Een artikel over de bolognaverklaring, de commercialisering van hoger onderwijs en universitair onderzoek. Het plaatst de Bolognaverklaring in de sociaal-economische context en werpt een blik achteruit.

40 min leestijd
Placeholder image

Een hoofdstuk uit het boek “Bologna: De Fundamenten van de Europese Onderwijsmarkt”. Het Europees Hoger Onderwijsbeleid kritisch bekeken”, Uitgaven Studiekring Vrij onderzoek, Vrije Universiteit Brussel 2003.
voor bestelling van het boek: http://beam.to/bologna?

Het is de bedoeling dat hij de wetenschap inziet in plaats van haar te leren. Als u ooit in zijn denken de rede het veld doet ruimen voor gezag, dan zal hij de rede veronachtzamen en voortaan een speelbal zijn van de opinie.
(Jean-Jacques Rousseau, Emile)

Training involves the honing of a person’s mind so that the mind can be used for the purposes of someone other than that person. (…) Here knowledge is usually defined as a set of skills or a body of information designed to be put to use (…) only in a context determined by someone other than the trained person; in this context the assertion of the self is not only counter-productive, it is subversive to the enterprise. Education is the exact opposite of training in that it entails not the disassociation but the integration of knowledge and the self, in a word, self-knowledge.
(David F. Noble, Digital Diploma Mills Part IV)

Het leren wordt cynisch-instrumentaal losgemaakt van het doel en slechts gebruikt als abstract kwalificatiekenmerk.
(Sloterdijk, Kritiek van de cynische rede, pp. 469-470)

Jongeren zullen nog steeds de voornaamste dragers zijn van innovatie en technologische vernieuwing, vooropgesteld dat ze het onderwijssysteem verlaten met de nieuwste vakkenis en, meer nog, de juiste instelling en houding
Industrial Research and Development Advisory Committee of the Commission of the European Communities (IRDAC): Kwalificatietekorten in Europa, p. 45.

‘Van Europa de meest competitieve kenniseconomie ter wereld maken tegen 2010′. Dat is het doel dat de Europese Raad (de regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie) zich in 2000 stelde op de Conferentie te Lissabon. Hoger onderwijs en onderzoek zijn belangrijke instrumenten ter realisering van de doelstelling en zijn met de Bolognaverklaring en het Structuurdecreet het voorwerp van ingrijpende hervormingen (1). De hervormingen hebben als ordewoorden onder meer de competitiviteit van hoger onderwijs (HO), employability (“tewerkstelbaarheid”), mobiliteit, levenslang leren (LLL), universitaire autonomie en kwaliteit. Op de twee eerste na, lijkt er met de ordewoorden weinig mis, ze doen het al eeuwenlang goed in academië. Maar achter de holle woordenpraal schuilt er een programma dat zowat alles onderuithaalt waar universiteiten voor staan. En onder het mom van de kenniseconomie en een sociale politiek wordt de universitaire markt klaargestoomd. Hieronder gaan we eerst in op de alibi’s van het beleid, vervolgens tonen we hoe de Bolognaverklaring en het Structuurdecreet de markt voorbereiden.

De alibi’s van het beleid
De kenniseconomie zou steeds hoger en meer geschoolde arbeidskrachten vereisen. Voor de Europese Commissie (EC) lijdt het geen twijfel dat landen én individuen die achterop hinken in Information and Communication Technology (ICT) ten dode zijn opgeschreven. Het centraal idee is dat de ontwikkelingen in ICT een nieuwe industriële revolutie betekenen met even ingrijpende gevolgen voor de maatschappij als destijds het geval was met stoommachine, electriciteit en auto, en dat ze eveneens de voorbode zijn van een nieuwe, langdurige groei (hoewel met schandalen als Enron en Worldcom ondertussen al een toontje lager wordt gezongen). Universiteiten moeten daartoe de samenwerking met de industrie in hun zending schrijven. En “the upgrading of skill”, mede door LLL, zou hét strijdmiddel zijn tegen werkloosheid en sociale uitsluiting(2). Voor de Europese Raad is het doel van onderwijs dan ook niets meer dan een aanpassing ’tant au besoin de la société de connaissance qu’à la nécessité de relever le niveau d’emploie et d’en améliorer la qualité'(3.4) Democratisering, algemene vorming, zelfontplooiing, het verdwijnt aldus allemaal van de agenda.
Het vertoog van de nieuwe economie is echter grotendeels mythe. Zo wordt het gebruik van de nieuwe ICT in de bedrijfswereld sterk overschat (5). In de cijfers worden vaak technologieën opgenomen die al jaren bestaan zoals de klassieke telefoon, de telegraaf (!), radio en televisie, … Bovendien worden al de werkzaamheden in deze breed gedefinieerde sectoren vaak hoog gekwalificeerd genoemd. Kabelleggen, data-invoer, telefoonservice, bandwerk bij de productie van ICT, het zijn aldus allen vormen van “kennisarbeid”. Van het einde van ongeschoolde arbeid is weinig sprake. In de Belgische industrie valt van een “upgrading of skill” weinig te merken (6). In de Europese Unie (EU) voert 37% van de werkers korte, repetitieve taken uit, is er voor 45% geen sprake van taakrotatie en bij maar liefst 57% van de jobs zijn repetitieve hand- en armbewegingen een feit (7). In de VS zouden van de 10 meest gevraagde jobs dit decennium 6 geen enkele scholing vragen (met kassa en data-invoer op respectievelijk nummer één en twee) en 2 maximaal 2 jaar hoger onderwijs, waaronder verpleging (8). Nog in de VS werd berekenend dat het banen waar geen scholing voor nodig is zeker tot 2005 blijft schommelen rond de 80% (9). Robert Reich, de minister van arbeid onder Bush Sr. besluit terecht dat de dualisering van de arbeidsmarkt voortschrijdt met enerzijds ‘a relative small number of “symbolic analysts” en anderzijds ‘a very large number of relatively unskilled, routinized workers'(10).

In die zin is het Taylorisme nog altijd brandend actueel (11). De hooggekwalificeerde jobs zijn weggelegd voor een minderheid, die dat vooral moet blijven. Ook vandaag wil het bedrijfsleven niet zoveel mogelijk, maar zo weinig mogelijk hoogeschoolden, getuige bijvoorbeeld uitdrukkingen als “de overproductie van onderwijs” of “diploma-inflatie”. In het neo-liberale weekblad Trends Tendances vond de hoodredacteur : ‘Nous fabriquons trôp de diplômés (…) il faut cesser de tromper les jeunes sur la marchandise (…) Beaucoup de métiers, déjà aujourd’hui mais plus encore demain, ne demandent pas un grand bagage scolaire pour être exercés avec bonheur’ (12). En daarom is de democratisering, of beter de massificatie, van het hoger onderwijs een doorn in het oog en wordt het door het bedrijfsleven als een verkwisting van publieke middelen beschouwd, middelen die bijvoorbeeld beter gebruikt kunnen worden om een “gunstig investeringsklimaat” te scheppen.

Ook bij het laagje sociaal vernis van de onderwijshervormingen past een stevige korrel zout. Uit investeringen in “human capital” vloeien hogere inkomens (13) en daarom is dat hét instrument ter bestrijding van werkloosheid en armoede, zo luidt het. Hoger geschoolden verdienen meer dan lager opgeleiden, het lijkt evident, maar het is het niet. Hoge loontrekkers mogen dan al vaak een hogere opleiding genoten hebben, dat betekent niet dat een hogere opleiding een garantie geeft op een hoog loon. Lonen zijn veel meer afhankelijk van het soort sector, de economische constellatie, de macht van vakbonden,… tot zelfs van ras en geslacht van de werknemer dan wel van het aantal jaren studie. Bovendien liggen de jobs, en zeker niet de goed betaalde, niet voor het rapen. Zo nemen de multinationals in de wereld 25% van de handelsactiviteiten voor hun rekening, terwijl ze maar 0.75% van de totaal beschikbaar arbeidskracht tewerkstellen (14). In 199l waren wereldwijd 1 miljard mensen werkloos, bijna één derde van de totaal beschikbare arbeidskracht (15). En in België bedraagt de werkloosheid heden bijna 12% (16). Als er al jobs zijn die in de lift zitten, dan zijn het er van het lage kwalificatie en deeltijdse type, en de relatief kleine productiviteitsstijgingen gingen de laatste jaren vooral ten koste van jobs (17). De ERT schreeuwt ook niet bepaald om hogere kwalificaties. Volgens hen is de vraag naar werknemers eindeloos, als de lonen maar flexibel genoeg zijn, dan zouden in Europa bijvoorbeeld ook schoenpoetsers aan den bak kunnen komen (sic)(18). Het beperken van armoede en werkloosheid tot een opleidingsprobleem biedt wel een uitstekende dekmantel. Onderwijs is verantwoordelijk voor uw weelde, maar u bent wel zelf verantwoordelijk voor uw onderwijs. Het verstopt de onmacht of de onwil tot het voeren van elke andere sociaal-economische politiek. Tony Blair kwam in Engeland aan de macht met als enigste programmapunt Education, education, education, hetgeen hem geen windeieren heeft gelegd (19).

Dit alles houdt niet in dat er vandaag geen technologische vernieuwing is, noch dat er geen nieuwe kwalificaties zijn. Neen, de wens is wel degelijk dat de universiteiten door de jacht op patenten bijdragen tot technologische innovatie en de ontwikkeling van nieuwe producten, en alzo aan de competitiviteit van bedrijven (20). Maar op de arbeidsmarkt blijft de spreiding van kwalificaties uiterst onevenwichtig is en zijn de hoge kwalificaties weggelegd voor een minderheid. Spreken alsof er een algehele verheffing van de kwalificaties plaatsvindt of vereist is, is als de statisticus die zich met de ene hand in de hete kolen en met de andere in ijswater bevindt, en die stelt dat hij zich gemiddeld gezien wel in orde voelt.

De autonomie van de commerciële dwang
In de Bolognaverklaring gaat het evenwel naast de universiteit in te schakelen in de kenniseconomie ook om de competitiviteit van het hoger onderwijs zelf. En dit geeft goed aan waar het om draait namelijk een universiteit als bedrijf met kennispakketjes als koopwaar. De autonomie waar de Bolognaverklaring de mond vol van heeft, heeft dan ook niets te zien met de klassieke betekenis zijnde een door publieke middelen gewaarborgde academisch vrijheid en onafhankelijke inhoudsbepaling van het curriculum en het onderzoek.

De besparingen hielpen een handje bij de commercialisering van het universitair bedrijf. In 1994 raadde de Wereldbank de overheden aan om de publieke uitgaven aan hoger onderwijs zeker niet terug te schroeven, maar in tegendeel over te schakelen naar een hogere versnelling (21). Het zou de universiteiten dwingen een beroep te doen op de zilverlingen van de industrie en de beurs van de student, hetgeen neerkomt op een de facto privatisering. In 1994 verscheen onderwijs trouwens ten tonele in het lijstje met de te “dereguleren” – in klare taal de te liberaliseren – openbare diensten van de General Agreement on Trade in Services (GATS). Daarnaast zijn met de Trade-related Intellectual Property Rights (TRIPS) ook onderzoek het voorwerp van de liberalisering.
Net zoals dat bij andere openbare diensten het geval was en is, is de autonomie waarvan sprake in de beleidsteksten een tussenfase in het privatiseringsproces. Coens, minister van onderwijs in 1991, noemde autonomie destijds een compensatie voor de financiële drooglegging van de universiteit (22). Er wordt een winstlogica geschapen en er wordt voorzien in een wettelijke omkadering die de centjesjacht legaliseert. Daartoe mochten volgens het Coens-decreet universiteiten ‘alle rechtshandelingen stellen, inbegrepen het sluiten van overeenkomsten met personen van privaatrecht en publiekrecht’. In het onderwijsdecreet X van 1998 gaat men een stapje verder. Universiteiten mogen voortaan patenten, octrooien en winstbewijzen nemen en spinn-off bedrijven oprichten ter ‘industriële valorisatie van de wetenschappelijke kennis’ (23). In het Structuurdecreet verschijnt een bijkomende invulling van de (commerciële) samenwerkingsovereenkomsten met derden ten tonele namelijk de ‘gezamenlijke organisatie van permanente vorming’. De logica is als volgt, of de universiteit werkt samen met bestaande bedrijven of ze richt eigen bedrijven over welke ze eventueel de controle behoudt (24). Voor oud-rector Roger Dillemans was de commercialisering trouwens al in 1989 een uitgemaakte zaak: ‘The state university which is centralised (and bureaucratic), and officially equal to all others in the country, with absolute equivalence of degrees and a proportional right to research subsidies, will disappear’ (25). Ook voor Oosterlynck, de huidige rector van de KUL, is gelijkheid, en dus democratisering voorbijgestreefd: ‘Als Vlaanderen wil dat de KUL uitgroeit tot één van de topuniversiteiten in Europa, dan dient de overheidsfinanciering gedeeltelijk of helemaal losgekoppeld worden van het aantal studenten’ (26).

Overigens verplicht het structuurdecreet de universiteiten tot het voeren van een bedrijfseconomische boekhouding, hetgeen ongetwijfeld de winstlogica zal voeden, maar nog belangrijker, hetgeen in de toekomst toelaat de zogenaamde “gekruiste subsidiëring” op te sporen, dit is het financieren van “verlieslatende” posten met “winstgevende”, hetgeen volgens de GATS beschouwd wordt als verborgen overheidssteun en verboden is (27). In de VS vinden trouwens reeds processen plaats alwaar universiteiten aangeklaagd worden onder de “anti-trust” wetgeving, of anders, voor het zondigen tegen de principes van de vrije markt (28).

De academische werkvloer en de commerciële wetenschap
Vanaf onderzoek in ’t teken staat van de competitiviteit van het bedrijfsleven, vanaf universiteiten zich eigenaar kunnen noemen van hun onderzoek, van dan af komt onderzoek niet meer automatisch ten goede aan de gemeenschap. Volgens het idyllisch plaatje van de markt spruit uit de concurrentie in onderzoek haar vooruitgang voort, maar in werkelijkheid betekent het de doodsteek voor fundamenteel onderzoek en de onafhankelijke zoektocht naar waarheid. De zucht naar financieel uitbuiten van toegepast onderzoek krijgt een dwangmatig karakter, met alle fatale gevolgen van dien.
De openheid van onderzoek maakt plaats voor industrieel geheim. Samenwerking tussen wetenschappers over de instellingen heen wordt moeilijk. Overigens is een systeem van intellectuele eigendomsrechten slechts zelden een prikkel tot innovatie, meestal geldt zelfs het tegendeel. Voor het gebruik en de toepassing van de uitvindingen moet met harde munt betaald worden, wat de verspreiding van de wetenschappelijke resultaten verhindert. Soms worden zelfs resultaten in de kast gehouden en publicaties uitgesteld omdat eerdere nog niet voldoende centen in het laatje brachten. Nog verwerpelijker is de censuur of manipulatie van onderzoeksresultaten om belangen van opdrachtgevers van contractonderzoek of eigenaars van intellectuele rechten niet te schaden. Zo hebben in de VS bijvoorbeeld het gros van de academische biologen verbonden aan biotechnologische bedrijven, wat elke kritische stem over pakweg genetische manipulatie onmogelijk maakt (29). [e1]En tot slot bepalen rooskleurige financiële vooruitzichten de onderzoeksprioriteiten. De farmaceutische industrie in samenwerking met universiteiten investeert bijvoorbeeld miljarden $ in onderzoek naar pakweg Viagra, terwijl ze slechts een fractie van die middelen vijl hebben voor de bestrijding van dodelijke ziekten als malaria[e2] (30).

De gevolgen voor het academisch personeel zijn al even rampzalig. In het universitair bedrijf verworden academici tot modale bedienden met gelijkaardige kopzorgen. Niet alleen wordt hen de autonome invulling van hun onderzoek ontnomen, maar ook wordt hen de stem ontnomen in het universitair beleid. Het is nu eenmaal niet de gewoonte dat het personeel een vinger in de pap heeft te brokken. In het Onderwijsdecreet X uit 1998 werd bijvoorbeeld rector (als “primus inter pares”) systematisch vervangen door universiteitsbestuur’ (31)
Voorts is net als in een bedrijf het personeel een noodzakelijk kwaad waarvan de kosten moeten gedrukt worden door flexibiliteit, “downsizing” en “outplacement”. Ook is het deeltijdse wetenschappelijk werk en de vervroegde pensionering in felle opmars, absurditeiten natuurlijk, onderzoek laat zich niet opdelen in een aantal uurtjes en de grijze hersencellen naar rusthuizen verwijzen is al helemaal hilarisch. Voor de vaste benoeming, dé ruggengraat van de academische vrijheid, is helemaal geen plaats meer. De werkdruk stijgt, er is minder tijd voor het voorbereiden van de lessen, de omvang van de klassen neemt toe, en bovendien wordt meer en meer tijd in beslag genomen door de zoektocht naar contractonderzoek en moeten wetenschappers zich schikken naar prestatiecriteria vastgelegd ter opdrijven van de academische arbeidsproductiviteit. Proffen worden in een intellectueel keurslijf gedwongen en het “flexibel en dynamisch personeelsbeleid” biedt de mogelijkheid tot het wegsaneren van de proteststemmen. De betrokkenheid van academici bij de universitaire gemeenschap vaart er niet wel bij, het onderwijs nog minder.

In feite komt dit neer op de “Taylorizering” van de academische arbeid. Onder de noemer Learning Infrastructure Initiative is Educom, een universitaire multinational, trouwens bezig met: ’the detailed study of what professors do, breaking the faculty job down in classic Taylorist fashion into discrete tasks, and determining what parts can be standardized, mechanized, and consigned to outside commercial vendors’. Voor Robert Heterich CEO van Educom staat de toekomst vast: ‘Today you’re looking at a highly personal human-mediated environment (…) The potential to remove human mediation in some areas and replace it with automation -smart, computer-based, network-based systems- is tremendous. It’s gotta happen’ (32). Ook de EC vraagt zich af waarom proffen al de cursussen moeten geven, en niet ‘goedkopere assistenten’ kunnen ingeschakeld worden. De ERT, dan weer, wil sleutelen worden aan het ‘bewustzijn van het professoraat’ door ‘Speciale trainingsprogramma’s’ in de industrie. En lesgevers werken het best deeltijds in onderwijs en deeltijds in de industrie om blijvend op de hoogte blijven van de ‘realiteiten van het economisch leven'(33).

Levenslang consumeren
Studenten zijn in een universitaire markt slechts consumenten, het voorwerp van marketingafdeling, te lokken met glimmende reclamebrochures die hen moeten overtuigen van de kwaliteit van de koopwaar (34). De EC noemt LLL onverbloemd het commercieel product van een universitaire onderneming. ‘Une université ouverte est une entreprise industriel et l’enseignement supérieur à distance est une industrie nouvelle. Cette entreprise doit vendre ses produits sur le marché de l’enseignement continu’ (35). LLL is in die zin een omkering van het oude academische ideaal van permanente vorming en heeft een louter commerciële betekenis. Permanente vorming bouwt verder op het oorspronkelijk geleerde en legt ook de klemtoon op kritische zin evenals op de ontwikkeling en vervollediging van iemands kennen en kunnen. Bij LLL is de initiële formatie van minder belang en gaat het om consumptie en “tewerkstelbaarheid” van de toekomstige arbeidskracht.

De markt van onderwijsdiensten is veelbelovend. Op termijn zou de gezamenlijke omzet van de onderwijsbedrijven volgens sommigen zelfs die van de autosector overstijgen. Zo is in de VS is John Chambers, CEO van Cisco Systems, van mening dat het afstandsonderwijs dusdanig gigantisch zal zijn, dat de omvang van het email verkeer ermee zal verbleken. Momenteel wordt er in de VS al 700 miljard $ besteed aan onderwijs (36). Dat is bijna 3 maal het Bruto Binnenlands Product (BBP) van België (sic). De vraag lijkt inderdaad onbeperkt. Met meer dan één strijkijzer kunt ge weinig aanvangen, maar met onderwijskoopwaar ligt dat anders. Met de diepgewortelde (maar vaak ijdele) hoop om via het constant opkrikken van de “waarde op de arbeidsmarkt” te stijgen op de treden van de sociale ladder, is de consumptie van onderwijs verzekerd (37).

Mobiliteit op Europese schaal is het beleidsargument voor de harmonisering van het curriculum met een Bachelor-Master (BaMa) en het European Credit Transfer System (ECTS). BaMa deelt naar analogie van het Angelsaksisch model het curriculum op in 2 cycli, terwijl het ECTS-stelsel het opdeelt in “kredietpunten”. Maar in feite zijn het markt en handel die om de ‘leesbaarheid en transparantie’ van het curriculum smeken. ‘Client-orientation and competition require, as well as promote, mobility’, zo formuleert de Europese Conferentie der Rectoren (CRE) het (38) . Een organisatie van het academisch onderwijs in jaren en nationale diploma’s evenals een eenvormig inschrijvingsgeld staan de creatie van een wereldmarkt in de weg nu eenmaal in de weg (39). Daarom pleit EC in haar witboek Education for Europeans om werk te maken van het ‘breaking down the broad discipline fields into basic units’ wil de Europese markt van LLL vorm krijgen. De mobiliteit waarvan sprake heeft dus geen uitstaans met het oude ideaal van reizende proffen en studenten die kennis delen, maar krijgt een zuiver economisch inhoud.

In de conferentie te Leira over ECTS werd de term credit currency ingevoerd en werd een pleidooi gehouden voor een kwantitatieve relatie met de arbeidsmarktrelevantie. ‘In continuing education the relationship between competencies and credits would have been to established as would be the age and validity of the credits’. EC werkt in die zin aan de Personel Skill Card (40). Op deze kaart staan de geloofsbrieven geregistreerd van de verworven (partiële) kwalificaties via de (flexibele) onderwijsvormen. Naarmate de geconsumeerde ECTS-punten “minder waard” zijn, worden de studiepunten ‘afgeschreven’, zoals dat gebeurt met de stock van een bedrijf, en is nieuwe consumptie aan de orde.

Een laatste rem op uniforme, commerciële goederen is de taal. GATS vraagt dat wetten die onderwijs in een andere taal verbieden of beperken, in de prullenmand belanden. Universiteiten en hogescholen moeten voor het EUA werken aan een ‘realistic language provision’. Daaronder wordt de levering van volledige curricula ‘in a LINGUA FRANCA, a lingua franca in the sense of only one European language’ verstaan. Die taal is het Engels.
In het decreet Coens mocht de 2de cyclus maximaal 20% vakken in een andere taal bevatten. Daarenboven kregen studenten steeds het recht om in het Nederlands examen af te leggen. In het Structuurdecreet blijft de officiële onderwijstaal Nederlands, maar kwantitatieve beperkingen voor onderwijs in een andere taal zijn enkel nog van toepassing voor de Bachelors. Voor het overige spreekt nogal abstract over een ‘beperkte mate en een expliciet gemotiveerde beslissing’. Studenten krijgen wel nog het recht om examen af te leggen in het Nederlands. Maar in de BaMa’s enkel toegankelijk voor respectievelijk houders van een BaMa-diploma verdwijnt dat recht en mag het instellingsbestuur zelfs volledig autonoom de taal van de opleidingsonderdelen bepalen, wat uit “concurrentieoverwegingen” ongetwijfeld zal uitmonden op een groeiend gebruik van het Engels. Nogal ironisch dat de beleidsmaker in een streek alwaar het gevecht om onderwijs in eigen taal zo hevig heeft gewoed dat nog geen halve eeuw later onder druk van GATS zo makkelijk laat varen. Op termijn leidt dat voor Geert van Istendael tot niet minder dan tot het verdwijnen van de Nederlandse taal: ‘als je een taal van haar hoger onderwijs berooft, vernietig je haar op termijn’.

Niet onwelkom is dat zowel de invoering van het BaMa-model als het ECTS-stelsel ook de studieduur helpen in te korten. Guy Haugh, adviseur bij CRE: ‘governments have articulated plans to reduce the theoretical duration of studies and the attractiveness of models featuring shorter 1st qualifications followed by postgraduate studies for a smaller number of students has grown (…) The move towards BAMA degrees (…) can also be explained in this term’. En ook ECTS draagt ‘bij tot een werkelijke verkorting van de studieduur’. Andere herschikkingen in het curriculum zoals de “semestrialisering” (het opdelen van het jaar in twee semesters) en de opbouw van het curriculum uit modules kunnen ook in de context van fragmentering en inkorting worden gezien. De overheid slaagt zo twee vliegen in één klap, ze kan zorgeloos verder besparen en ze helpt met de inkorting van de studieduur de vraag op de markt van het LLL creëren.

Tot op heden werd ECTS (in België ingevoerd met het decreet Coens) kwantitatief in termen van tijdseenheden opgevat. Een aantal uren cursus kreeg een aantal studiepunten en de kous was af. Zo was een academisch jaar in de Vlaamse Gemeenschap gelijk aan 60 studiepunten. In het Structuurdecreet wordt al enigszins gewerkt aan de inkorting, het zijn er nog maar minimum 54. Op termijn is het de bedoeling dat de arbeidsmarktrelevantie de punten uitdeelt. Trouwens, afstandsonderwijs evenmin als de validering van ‘credits acquired in non-education context’, zoals Bologna dat verwoordt, laten zich niet in uren tellen. Het Structuurdecreet biedt daarnaast ook al in enkele gevallen de mogelijkheid om af te stappen van een jaarlijks, eenvormig inschrijvingsgeld en een inschrijvingsgeld te heffen per gevolgd studiepunt.

De dictatuur van de kwaliteit
Naast een eenvormig voorwerp van vergelijking in het curriculum vereist de markt ook een eenvormig vergelijkingscriteria. En dat is de kwaliteit. Kwaliteit wordt voorgesteld als een verantwoording van de publieke middelen aan de “stakeholders of society”, ook nog “accountability” genoemd, en heeft andere doelstellingen, als bijvoorbeeld democratisering, en zelfontplooiing naar de andere wereld geholpen. Maar wat het beestje juist inhoudt komen we zelden te weten, wel biedt kwaliteit het voordeel dat het alle andere criteria uitsluit. Alles wat niet valt onder de vlag van de kwaliteit is voor de prullenmand.
Het Structuurdecreet spreekt over de opname van ‘meetbare indicatoren in de beheersovereenkomst’ opdat de Vlaamse Executieve de opdracht toegewezen aan de bestuurlijke associatie (d.i. één universiteit die zich verenigt met minimum één hogeschool) kan evalueren, maar daar blijft het bij. Het Coensdecreet omschreef de eerste versie van “kwaliteitsbewaking”. Proffen uit een bepaald vakgebied verzamelen zich in een “visitatiecommissie” en beoordelen elkaars cursussen. De bewaking vindt plaats op nationaal en interuniversitair niveau en bleef zonder gevolgen. Voor de EC is het echter de arbeidsmarktrelevantie die de punten moet uitdelen. In een voorstel tot richtlijn in 1998 pakte ze uit met de definitie: ‘Quality assurance criteria are closely linked to the aims assigned to each institution in relation to the needs of the society and of the labour market’. In die zin vindt de Europese beleidsmaker ook dat kwaliteitsbewaking weinig zin heeft zolang ze intern georganiseerd en zonder gevolgen blijft. De beleidsmaker en het bedrijfsleven zouden bezorgd zijn over ’the capacities of traditional academic management to guarantee adequate quality standards and to respond to the needs of modern workplaces and labour markets in an increasingly competitive and transformative economy'(41).

De EUA pleit onomwonden om in nauwe samenwerking met de industrie cursussen te beoordelen, vergelijken en accrediteren – letterlijk betekent dat laatste “voor echt erkennen”, een beetje zoals een kieken een dioxine-vrije stempel krijgt. Vervolgens verdelen de kwaliteitsevaluaties hetgeen rest aan publieke middelen. ‘External evaluation should affect public funding’. Maar de ene kwaliteit is blijkbaar de andere niet. EUA pleit alvast voor twee Bachelors van verschillende kwaliteit: één voor een minderheid gericht op doorstroming naar de Master en een ander die de ‘production of the ready-mades’ verzorgt. Instrumenten als hogere inschrijvingsgelden, numerus clausus of een toegang afhankelijk van het soort Bachelor verzorgen de schifting. Het Structuurdecreet voorziet in de mogelijkheid om de inschrijving tot sommige BaMa ’s slechts open te laten voor personen respectievelijk reeds in het bezit van een BaMa-diploma. Dat het gaat om een regulering van de aantallen bleek ook uit het feit dat EUA gesprekken voert over het ‘gewenste aantal doctorates, masters, bachelors, others’ (42).
Voor alle vormen van diploma’s zijn reeds gestandaardiseerde profielen, of bij ‘decreet vastgestelde accreditatiekaders’, zoals dat heet in het Structuurdecreet. Deze worden opgesteld door het zogenaamde accreditatieorgaan, op te richten ‘bij afzonderlijk decreet of door internationaal verdrag’. ‘De accreditatie van een opleiding is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen’, die onder andere ‘voldoende maatschappelijke relevantie van de eindkwalificaties’ betreffen. De gevolgen bij een slecht rapport van het accreditatieorgaan zijn niet min. Rapporten en besluiten zijn openbaar en bij ontstentenis van een geldige accreditatie (…) wordt de opleiding geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister, hetgeen neerkomt op het intrekken van de onderwijsbevoegdheid. Een Erkenningscommissie, tot slot, opgericht door de Vlaamse Regering en samengesteld uit binnen- en buitenlandse deskundigen, controleert of de instelling haar onderwijsbevoegdheid niet te buiten schrijdt en geeft advies bij de ‘macro-doelmatigheid van een nieuwe opleiding’. Van een zekere autonomie in onderwijsbevoegdheid schiet niet veel over. Ook staat de deur op een kier voor financiering in functie van kwaliteit, in plaats op basis van gelijkheid.

Dirk Van Damme, directeur van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VlIR) en raadgever van minister Vanderpoorten bij het opstellen van het Structuurdecreet ziet het als volgt. Hij ‘vreest dat een beleid in het kader van democratiseringsoverwegingen (…) op termijn niet alleen een onzinnige maar ook een disfunctionele bekommernis is. In een internationaliserende context is er in Vlaanderen ruimte voor instellingen (liefst meerdere) die topniveau nastreven, én voor instellingen toegankelijkheid, laagdrempeligheid en gerichtheid op de lokale context als maatstaven voor kwaliteit nastreven'(43). Kwaliteit à la carte, dus. Alzo krijgt een universitaire hiërarchie vorm met een beperkt aantal Centres of Excellences aan de top, die de EC definieert als ‘zij die de capaciteit hebben om kennis te produceren dat kan gebruikt worden in de industrie’ en alwaar de elite wordt klaargestoomd met een praktijk ondersteunende, theoretische kennis en voor het “betere” gepeupel, in het beste geval, een bachelor, zuiver praktijkgericht en die de EUA uiterst gedragsmatig invult als het kunnen uitvoeren van een taak op de werkvloer, als de adaptability en the values and attitudes relevant for good job performance en ten laatste, maar niet ten minste, een positieve ingesteldheid versus LLL. En zo wordt het hoger onderwijs een weerspiegeling van een gedualiseerde arbeidsmarkt (44).

Op termijn komt er een definitief einde aan elke rol van de overheid in kwaliteitsbewaking ondanks voorlopig nog het tegendeel wordt beweerd. Vandaag reeds bestaat er toezicht door een Europees overkoepelend orgaan. Die rol is weggelegd voor het door EC gefinancierde European Network for Quality Assurance in Higher Education (ENQA). En ENQA ziet de samenwerking met de overheid maar zitten zolang die nog grotendeels instaat voor het financieren en het wettelijk organiseren van HO. Volgens ENQA zal dat niet lang meer duren en dan is het taak om klaar te staan want Both US-based accrediting organisations and European associations are increasingly positioning themselves in a growing European market for accreditation. ENQA ziet zich in de nabije toekomst als een soort meta-accrediteringsorganisatie en heeft haar criteria al klaar voor privé-agentschappen die tot ENQA’s netwerk willen toetreden. Kwaliteitsdoorlichting en accreditering zijn aldus zelf het voorwerp zijn van commercialisering. Al die agentschappen kunnen dan de universiteiten beoordelen op kwaliteit volgens algemeen vastgelegde principes, een beetje zoals bedrijven, willen ze genoteerd staan op de beurs te New York hun boekhouding moeten organiseren volgens de Generally Accepted Accounting Principles (GAAP). Is ENQA op wat het Structuurdecreet doelt als ze spreekt over de oprichting van het accreditatieorgaan ‘bij internationaal verdrag’ of over de ‘verlening van een accreditatie op grond van een buitenlandse accreditatie’? Waarschijnlijk wel. Vanderpoorten verdedigde te Götenborg bijvoorbeeld de uitbesteding van de kwaliteitsbeoordeling met de drogreden dat regio’s als Vlaanderen ’te klein zijn’ om zelf een systeem van accreditatie en kwaliteitsbewaking op poten te zetten (45).

Naarmate de overheidsregulering en -financiering slinkt is de discriminatie in financiering of het schrappen van een onderwijsbevoegdheid op basis van kwaliteit van geen tel meer. Het idee is dat bij niet-accreditering een onderwijsbedrijf haar geloofwaardigheid op de markt kwijtspeelt. Willen ze overleven dan zijn de kwaliteitscriteria de enige richtsnoer. De goed in de oren klinkende “kwaliteit” is zo het rookgordijn voor ‘marktinformatie over de output’, over de “macro-doelmatigheid”, in de woorden van het Structuurdecreet, van de instellingen van HO. EC werkt trouwens reeds aan een databank The Gateway to The European Learning Area waarin de consument neust om vervolgens rationeel te kiezen uit het aanbod op de markt. En in dergelijke banken moet gescoord worden. EUA wil dat instellingen van HO en universiteiten op Europese schaal strategische netwerken uitbouwen die ‘kwalitatief sterke educational trade marks and brands’ 46ontwikkelen. Zij zouden dan noch verzuipen in dergelijke banken, noch gegrepen worden door de tentakels van Amerikaanse multinationals. De bestuurlijke associaties uit het Structuurdecreet zijn eveneens een eerste stap in die schaalvergroting op de universitaire markt.

Zwarte toekomst?
De commercialisering van de ivoren toren gaat met rasse schreden vooruit. Over onderzoek en onderwijs gaat het al lang niet meer, dat is slechts de naam van het lucratief beestje. De universiteit van Fichte – universities exist to exercise critical judgment – ondergaat een metamorfose in een onderneming met eigendomsrechten en onderzoek, cursussen en onderwijs(software) als koopwaren. De privatisering zaagt ook de poten af van de leerstoelen van het academisch personeel. Ze worden gedegradeerd tot de werknemers van het kind van de “derde industriële revolutie”, de universitaire onderneming. De druk om de vaste benoeming op te heffen in naam van de heilige flexibiliteit wordt steeds groter. En de studenten die ruimen baan voor consumenten. Zij kopen en verbruiken cursussen en onderwijs, liefst op enige afstand. De commerciële hervormingen zijn evenwel niet gespeend van grondwettelijke moeilijkheden. De discriminatie in financiering, intrekken van onderwijsbevoegdheden, rangorde van diploma’s en hiërarchie van universiteiten op basis van kwaliteit waarvan de beoordeling bovendien overgelaten wordt aan een autonoom orgaan, ongelijke toegang en stijgende inschrijvingsgelden, onderwijs in een vreemde taal enzoverder, enzovoort nemen een loopje met grondwettelijke beginselen als het legaliteitsbeginsel, het recht en de vrijheid van onderwijs. Daarnaast heeft de EU verdragsrechterlijk niet zoveel te zeggen over hoger onderwijs en is wat ze te zeggen heeft in ieder geval voor betwisting vatbaar (47). Niet verwonderlijk, bijvoorbeeld, dat de EC die beginselen uit de nationale grondwetten wil schrappen en wil vervangen door de ‘mogelijkheid tot LLL’….

Zonder reactie, evenwel, op de commerciële aanval tikt de klok verder. Hierboven werd mede met voorbeelden uit de VS een onheilspellend beeld geschetst van het universitair bedrijf. Sommigen menen dat het in Europa niet zo een vaart hoeft te lopen en dat de Bolognaverklaring juist als reactie moet gezien worden om ‘De internationalisering van de onderwijsmarkt zelf vorm te geven en ons niet weerloos te laten overleveren aan de grillen van een volledig vrijgemaakte wereldmarkt inzake onderwijs (48). Maar dat is larie. De Bolognaverklaring en het Structuurdecreet creëren juist de condities van een marktwerking (onder andere op vraag van de GATS). En daarnaast poogt de Europese en nationale beleidsmaker onder andere door schaalvergroting (49) universitaire bedrijven op te richten die in de geglobaliseerde markt niet gegrepen worden door de tentakels van de Amerikaanse universiteitsbedrijven. Uiteindelijk krijgen we op vlak van de perverse neveneffecten van de commercie in onderzoek en onderwijs van ’t zelfde laken een broek.

Trouwens, zelfs indien men uitgaat dat enkel de arbeidsmarkt als leidraad wordt, en dat geldt ook voor de beroepsopleiding, gehanteerd voor de invulling van onderwijs, dan nog is een nauwe afstemming misplaatst. Onderwijssocioloog John Dewey verwoordde het begin vorigste eeuw reeds als volgt:: ‘any scheme for vocational education which takes its point of departure from the industrial regime as it now exists, is likely to assume and to perpetuate its divisions and weaknesses, and thus to become an instrument in accomplishing the feudal dogma of social predestination’ (50). Deze redenering gaat ook op voor het onderzoek. Elke politiek die tot doel heeft om onderzoek te laten aanleunen bij de industriële bedrijvigheid leidt tot onderzoek dat enkel gericht is op de verbetering van het gekende. Onderzoek dat enkel plaatsgrijpt indien voldaan is aan nutscriteria maakt het intellectueel klimaat impotent. In de geschiedenis van de wetenschapsontwikkeling zijn voldoende voorbeelden gekend van ontdekkingen waarvan in eerste instantie werd gedacht dat ze weinig practische relevantie hadden maar die later de basis bleken van belangrijke technologische omwentelingen. Zo dacht bijvoorbeeld Faraday dat zijn baanbrekend werk op vlak van electriciteit weinig of geen practisch nut had. En daarom is het hoog tijd om met de wet in de ene hand de wet, en de idee van de universiteit in de andere hand, krachtig op tafel te kloppen, en uit te roepen: “Neen aan de Bolognaverklaring en het Structuurdecreet. Stuur ze maar terug naar afzender “.
De strijd voor een publiek georganiseerde universiteit reikt verder dan het verdedigen van de belangen van een intellectuele elite, het gaat om democratisering van hoger onderwijs én het vrijwaren van één van de laatste publiek ruimten alwaar uiting kan gegeven worden aan ontevredenheid. Het biedt een platform aan stemmen die opboksen tegen technische, culturele, politieke, economische, … vooroordelen en dogma’s.
Anders zijn we allen slechts een hoopje muntjes.

Ruben Ramboer is Wetenschappelijk medewerker van de Vrije Universiteit Brussel

noten
1 De Bolognaverklaring, of ‘The European Higher Education Area’ werd ondertekend te Bologna in 1999 door 30 Europese onderwijsministers. In die zin reikt het verder dan een initiatief van de 15 lidstaten en wordt reeds geanticipeerd op de uitbreiding van de markt. Het ‘Structuurdecreet’, of ‘Decreet betreffende de Herstructurering van het Hoger Onderwijs in Vlaanderen’ is de vertaling van de Bolognaverklaring door de Vlaamse Executieve. De hier gebruikte versie is het Voorontwerp dd. 17 januari 2003, zijnde de versie na het tweede advies van de Raad van State.
2 Europese Commissie (1996): Witboek Towards the Learning society; en in 1997: Towards a Europe of knowledge.
Niet verwonderlijk vindt de EC ook hier inspiratie in rapporten van The European Round Table of Industrialists (ERT) zijnde Education for Europeans – Towards the learning society (1995) en Investing in knowledge – The integration of Technology in European Education (1997). Al meer verbazing wekt het feit dat het laatste rapport gebaseerd is op een studie van het centrum LLL aan de Katholieke Universiteit Leuven (KUL) onder leiding van haar ere-rector Roger Dillemans, die bovendien aangetrokken werd door voormalig minister van onderwijs Luc Van Den Bossche om de universitaire hervormingen gestalte te geven! Eerder rapporten van de ERT zijn in 1989: Education and European competence; en in 1992: Lifelong learning. Developing Europe’s Future Capability. The role of industry-university cooperation.
3 Besluiten van de Europese conferentie van de Europese Raad van Lissabon 2000 gecit. in: Cassen, Bernard (2002): A Lisbonne, en mars 2000, naissance de l’Europe SA in: Manière de Voir. Le Monde Diplomatique, janvier-février.
4 De aankondiging van de kenniseconomie is al meer dan een kwarteeuw oud. Zie bijvoorbeeld Bell, Daniel (1973): The coming of post-industrial society. A venture in social forecasting. New York: Basic Books. En onderwijs als sociaal instrument is al zo oud als de straat.
5 Gadrey, Jean (2000, 58-60): Nouvelle économie, nouveau mythe. Paris: Flammarion.
6 Huys, Rik e.a. (1999, 88): Towards a new division of labor? New Production Concepts in the Automotive, Chemical, Clothing, and Machine Tool Industry in Belgium, Human Relations, Vol.52, N1
7 Cijfers van The European foundation for the Improvement of living and working conditions overgenomen in: Carchedi (2001, 239-240): For another Europe. A class analysis of European Economic Integration. London: Verso.
8 Overgenomen van Gadrey, Jean, op. cit. 89-90. Zie ook Dossier. Les vrais métiers de demain (2000, 33-42) in : Alternatives économiques, N 179, mars
9 Bureau of Labor Statistics in 1992, overgenomen van Sennett, Richard (2000, 170): De flexibele mens. Amsterdam: Byblos boeken.
10 Geciteerd in Foster, John Bellamy (1994): “Labor and Monopoly Capital” twenty years after: an introduction, Monthly Review, Vol. 46, N6, Nov.
11 Taylor, Frederick Winslow schreef in 1911 zijn klassieker The principles of Scientific Management. (London & New-York: W. W. Norton. [1967] dat men het “hoofd van de handen” moest scheiden. Door de arbeidstaken op te delen in uiterst eenvoudige, repetitieve handelingen kon de werksnelheid worden opgevoerd. Daarnaast drukte de mogelijkheid tot het kopen van het exact aantal benodigde “bewegingen” de loonkosten. Taylor vond het ook onwenselijk dat de arbeiders op de hoogte waren van de productieprocédés en -geheimen. De auto-fabrikant Ford vond bij Taylor zijn inspiratie. Voor de actualiteit van het Taylorisme zie onder meer Stephen Wood (ed.) (1995): The transformation of work? Skill, Flexibility and the labour process. London: Unwin Hyman; Amin, Ash (1994): Post-Fordisme: Models, Fantasies and Phantoms of Transition in: Amin, Ash (ed.) (1994): Post-Fordism: A Reader. Oxford, Cambridge: Blackwell.
12 Trends Tendances, n16, 18 avril,1996 overgenomen van Alaluf, Mateo (2001, 116): Diplômes et emploies in : Allard, Julie et. al. (eds.): Marché de savoir, nouvelle agora, tour d’ivoire? Bruxelles: Editions Labor. En het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) liet vorig jaar weten dat er geen tekort is aan hoger geschoolden maar wel aan lager geschoolden.
13 Dit idee doet het ook al jaren goed en kreeg een theoretische onderbouw op de neo-liberale broedplaats van Chicago met het werk van Becker, Gary S. (1964): Human Capital. A theoretical and empirical analysis, with special reference to education. New York: National Bureau of Economic Research.
14 Ramonet, Ignacio (1999, 59): Globalisering en chaos. Antwerpen: Houtekiet
15 Cijfer van de International labour organization opgenomen in Carchedi, op. cit., p. 234
16 En dat volgens de rigide berekening van het Engelse tijdschrift The Economist
17 Uit Morris, Huw (1999, 157-162): Does the learning society pass the test in: Human Resource Development International, Vol. 2 nr. 2. Een besluit dat de auteur trekt na het lezen van onder meer: Ashton, David & Green, Francis (1996): Education, training and the global economy. Cheltenham: Edward Elgar; Crouch, Colin et. al. (1999): Are skills the answer? The political economy of skill creation in advanced industrial societies. Oxford: Oxford University Press;
18 European Round Table of Industrialists (1985, 41): Changing scales. Brussel: ERT.
19 De slogan getuigt van weinig vernuft, want werd eind 19de eeuw al gelanceerd door de Amerikaanse industriemagnaat Andrew Carnegie als het enige antwoord op verhitte sociale gemoederen en sociale problemen.
20 Zie Europese Commissie (1997): Promoting innovation through patents – Green paper on patents & patent systems in Europe.
21 Turner, David A. (1997, 130): Formal Funding in Higher Education: Neither Centralized nor Decentralized in: Watson, Keith et. al. (eds.) (1997): Educational Dilemmas: Debate and Diversity. Volume 2. Reforms in Higher Education. London: Cassell. Nochtans werd er al goed het mes in gezet. In 1975 bedroegen de publieke uitgaven per student in verhouding tot het BNP in Europa nog gemiddeld 0.54%, in 1992 is dat nog maar 0.29%, quasi een halvering. Zie Eicher, Jean-Claude (1998): The Costs and Financing of Higher Education in Europe in European Journal of Education, Vol. 33, N1
22 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. (1991): 12 juni 1991. Decreet betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. Verzameling van Documenten. Brussel: Departement Onderwijs.
23 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1999): Onderwijsdecreet X. Brussel: Departement Onderwijs. .
24 Noble, David F.: Digital Diploma Mills. (5 delen, verschillende data 1997-2000) beschikbaar op http://communication.ucsd.edu/dl. schetst de commercialisering van de universitaire activiteit via samenwerkingsovereenkomsten aan de hand van de historiek van de Universiteit van Los Angeles voor de “levering” van (afstands)-onderwijs, die de koffer indook met multinationals als Times Mirror Company en America Online en ook eigen bedrijven oprichtte. Organisatorisch leidde dit eveneens tot nieuwe functies als bijvoorbeeld een vice-rector voor industriële relaties, voor marketing enzoverder. Volgens Noble werd het startschot van de commercialisering van de universiteiten in de VS in 1980 ingezet, zijnde het jaar dat de universiteiten zich eigenaar mochten noemen van patenten. Alle beschikbare middelen werden vervolgens ingezet op onderzoek, hetgeen de crisis van onderwijs veroorzaakte, die men dan ook al door commercialisering poogde te “overwinnen”.
25 Dillemans op het congres Higher Education and Europe after 1992. Proceedings of a Workshop held at the Catholic University of Leuven 21-23 June 1989. De papers werden gepubliceerd in de European Journal of Education, Vol. 24, N4, 1989.
26 André Oosterlinck gecit. in: De Morgen 18/1/99
27 Dit is één van de gebruikte technieken ter privatisering van de telefoonmaatschappijen. Zie Selys, Gérard de (1997): De kraak van de eeuw. Dossier privatiseringen. Berchem: Epo. Vanzelfsprekend is het argument onzin. Elk bedrijf financiert verlieslatende posten die toch als nuttig beschouwd worden voor de activiteit.
28 Zie bijvoorbeeld: Carlton, Dennis W. (1995): Antitrust and Higher Education: Was There a Conspiracy to Restrict Financial Aid? in: Rand Journal of Economics; vol 26;1 pp. 131-147
29 Multinational Monitor (1997): Editorial. The Corporatised University, Multinational Monitor, Nov (ook dd. 27/06/1999: www.corpwatch.org/trac/globalization/corp/univ.htlm). Zie ook Köbben, Andre J.F. et. al. (1999), De onwelkome boodschap of hoe de vrijheid van wetenschap bedreigd wordt. Amsterdam: Jan Mets. Met tal van voorbeelden van censuur van boodschappen met “slecht nieuws”, in Nederland en elders. De auteur leidt zijn boek in met het drama Een volksvijand van Henrik Ibsen uit 1882. Daarin wordt een dokter van een goed boerend Noors kuuroord vernederd en veroordeeld in een soort volksgericht onder leiding van de burgemeester, ook broer van de dokter. De dokter wou openbaar maken dat het bronwater van het kuuroord helemaal niet zo heilzaam is als gedacht…[0]
30 Giroux (2002, 436-437): Neoliberalism, corporate culture and the promise of higher education: the university as a democratic public sphere in: Harvard Educational Review,Vol. 72 No. 4 Winter
31 De ingrepen om de universitaire gemeenschap, ttz. studenten en academisch personeel, te weren uit de universitaire beleidsorganen, samen met een versterking van de macht van die organen, is Europees. Zo werden de bijvoorbeeld machten van studenten en proffen in 1997 in Nederland ingrijpend beperkt. Voor andere voorbeelden Zie Eurydice, The information Network on Education in Europe (2000, 88-93): Two decades of reform in higher education in Europe: 1980 onwards. Brussels. Studie gefinancierd door de EC.
32 Geciteerd in: Noble, David F (1998, 48): Digital Diploma Mills: The automation of Higher Education in: Monthly Review, Feb.
33 ERT, 1989, op. cit. 8-10
34 Recent vond bijvoorbeeld een onderwijsbeurs alwaar Europese universiteiten hun waren uitstalden. Plaats van het gebeuren: het Hilton hotel te Brussel, godbetert. Naast de commercialisering van onderwijs is er ook de commercialisering van alle diensten die ter beschikking stonden van de studenten tegen kostprijs, of lager, zijnde huisvesting, restaurant, gezondheidszorg, enzovoort.
35 European Commission (1991): Memorandum on Higher Education in the European Community. Brussels, 5 November 1991
36 Gegevens over onderwijsmarkt overgenomen van Capper, Joanne (2001): The emerging Market for On-line Learning: insights from the Corporate Sector in: European Journal of Education, Vol. 36, N2.
37 Vergelijk het met de andere veelbelovende markt van de 21ste eeuw, zijnde de gezondheidskoopwaar, die zolang men op de aardbol wil vertoeven, steeds in trek zal zijn. Gezondheidszorg komt ook voort in het lijstje van de GATS.
38 Europese Conferentie der Rectoren (CRE) is ondertussen samen met een andere rectorenorganisatie opgegaan in EUA, de European University Association. De CRE, en heden dus de EUA, is één van de drijvende krachten achter de Bolognaverklaring. Ze organiseerde verscheidene conferenties alwaar de hervormingen in het kader van de Bolognaverklaring werden ingevuld en verder uitgewerkt. Te Praag, 2001: Furthering the Bologna Process. Report to the Ministers of Education. Te Helsinki, 2001: Seminar on Bachelor-Level Degrees. Te Leira, 2000: International Seminar. Credit Accumulation and Transfer Systems. Te Salamanca, 2001: Convention of European Higher Education Institutions. De info voor de rest van het artikel is, tenzij anders vermeld, gebaseerd op deze congresdocumenten die beschikbaar zijn op de site http://www.unige.ch/cre/ en http://www.unige.ch/eua/ Noteer trouwens dat de CRE ook op nauwe voet staat met de ERT. Op haar site meldde ze dat ze uitstekend samenwerkt met ERT, die verschillende van haar studies financiert. Samen geven ze ook publicaties uit en opereren ook dikwijs als één instelling zijnde ERT-CRE, The European University-Industry Forum.
39 Voorbeelden van standaardisering ter schaalvergroting en commercialisering zijn QWERTY en AZERTY-klavieren die in 19de eeuw andere klavieren (soms zelfs effectievere) buiten spel zetten of VHS-videocassettes die van Betamaxsystemen industriële archeologie maakten, of nog, de comptabiliteit van alle software met het Windows besturingssyteem.
40 EC, 1996, op. cit., pp. 38, 53-56.
41 Europese Commissie, Directoraat Generaal voor Onderwijs en cultuur (2000, 51): The globalisation of Education and Training: Recommendations for a Coherent Response of the European Union. Studie uitgevoerd door The academic Cooperation association.
42 In Nederland is er trouwens al sinds 1984 wetgeving die het mogelijk maakt om de plaatsen voor bepaalde studierichtingen te beperken op basis van arbeidsmarktoverwegingen. Zie Eurydice, op. cit., p. 113
43 Van Damme, Dirk (2000:52-53): Werk maken van Bologna, ook in Vlaanderen in: Aelterman, Guy et.al (eds.): Bologna: Het Signaal. Gent, Hogeschool Gent, publicatiereeks Worx. Ook Roger Dillemans had reeds een zeer willekeurige invulling van kwaliteit. Nog voor hij enig criteria op papier had, had hij zijn curriculumhervormingen al klaar en besloot hij dat de KUL het meeste kwaliteit in huis had om het gros van de studierichtingen te organiseren.
44 De bachelor als uitstroomdiploma heeft veel weg van de ontwikkeling in de VS alwaar in de jaren ’70 maar liefst een tweehonderdtal nieuwe “2-jaren universiteiten”, en dat ondanks de ‘budgettaire schaarste’. Aldus werd met deze door de auteurs ‘schools with ashtrays (…) programmed for failure’, de elitestatus van de topuniversiteiten niet bedreigd door een zekere massificatie van het hoger onderwijs. Bowles, Samuel & Gintis, Herbert (1976, 211): Schooling in capitalist America: educational reform and the contadictions of economic life. New-York: Basic Books.
45 Te Göteborg, 2001: Marleen Vander Poorten: Priorities of the next EU Presidency
46 In de VS komt het “Brandnaming” ook tot uiting in het toenemend aantal leerstoelen aan universiteiten toegewezen aan multinationals. Zo bezitten bijvoorbeeld LEGO en NIKE leerstoelen aan respectievelijk MIT en de Universiteit van Oregon, samen met financiering van de universiteiten in kwestie houden ze de hand vast bij het aannemen van wetenschappelijk personeel. Zie Giroux, op. cit. pp. 435-436.
47 Alleen indirect, door een aantal bepalingen in het Verdrag van Rome (1957) over wederzijdse erkenning van diploma’s, beroepsopleiding en de mobiliteit van arbeidskrachten kon de EU wat meepraten. Naar de letter is dat tot op vandaag nog steeds het geval. Toch drong Europa zich steeds sterker op als bepalende beleidsmaker. De uitbreiding van Europa’s bevoegdheid inzake onderwijs werd wel legitiem door de nieuwe invulling die het Europees Gerechtshof geeft aan de genoemde bepalingen uit het Verdrag van Rome. Alle HO krijgt het cachet van beroepsopleiding en de wederzijdse erkenning van diploma’s laat initiatieven toe in de organisatie van het curriculum. Daarnaast weet de EU ook aan touwtjes te trekken door de bepalingen omtrent het vrij verkeer van personen en door het aanbod van beroepsopleidingen als dienst te bestempelen wat het onderwerpt aan de regels van de vrije concurrentie. Tot slot verscheen LLL in het verdrag van Amsterdam (1997) als nieuw werkterrein.
48 Dirk Van Damme, Op. Cit., pp. 47-48
49 Het is opvallend hoe de universiteiten via organisaties als EUA heden sterk bij het besluitvormingsproces worden betrokken en zelfs het voortouw nemen in de hervormingen. Bij nader inzien gaat het echter slechts om de grootste universiteiten, die azen op een aanzienlijk deel van de commerciële koek.
50 Geciteerd in Hyland, Terry (1994, 120): Competence, Education and the NVQ. Dissenting perspectives. London: Cassell.

[e1]
[e2] Zie hiervoor misschien cijfers van europe inc

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Ruben Ramboer.)