Ga naar de inhoud

Verslag van dag over privatisering 08/02

Op 8 februari vond in Utrecht een informatiedag plaats over privatisering. Een uitgebreid verslag.

36 min leestijd
Placeholder image

Privatisering en GATS: Balans van een informatiemiddag(Utrecht, 08-02-03).

Een van de zalen van De Kargadoor in Utrecht stroomt vol met belangstellenden voor de informatiemiddag over privatisering en GATS. Deze middag is georganiseerd op initiatief van XminY Solidariteitsfonds en Voor de Verandering, in samenwerking met SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Organisaties) en CEO (Corporate Europe Observatory).
De drijfveer achter deze speciale middag is de nog tamelijk wijd verbreide onbekendheid met een van de meest kenmerkende economische tendensen van deze tijd: privatisering, en in het kielzog daarvan de GATS. Lou Keune (Universiteit Van Tilburg) zal in zijn inleiding privatisering omschrijven als de overdracht van door (semi)overheidsinstellingen verzorgde taken aan particuliere bedrijven die operen met winstoogmerk. Die overdracht wordt geregeld door het GATS-verdrag. GATS staat voor General Agreement on Trade in Services. Dat verdrag werd in 1995 binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) gesloten met het oog op de liberalisering van de wereldhandel, niet alleen in goederen, maar ook in diensten, zoals gezondheidszorg, energie, onderwijs, waterdistributie, verzekeringen, transport en toerisme. En het is de privatisering van deze (semi)overheidsdiensten, en wel zoals geregeld door de GATS, die in De Kargadoor onderwerp van gesprek is.
De focus daarbij is de onrust over de verregaande negatieve gevolgen ervan voor de gebruikers en werknemers. Want door de liberalisering van het dienstenpakket verliezen overheden steeds meer de mogelijkheid regulerend op te treden, neemt door het GATS-verdrag de markt deze diensten over, en komt in plaats van regulering marktwerking. Vooral kwetsbare groepen zijn hiervan de dupe. Want de publieke dienstverlening kalft af en de geprivatiseerde is te duur. De bezorgdheid hierover is voor de organisatoren aanleiding deze informatiemiddag te beleggen.
De uitnodiging met daarop ook het programma-overzicht voor deze middag maakt duidelijk dat het doel meer is gericht op informatieoverdracht, dan op discussie, hoewel ook voor dit laatste uitdrukkelijk ruimte is gereserveerd. In het programma gaat de middag van start met drie meer algemene inleidingen over privatisering en GATS-onderhandelingen. Daarna zien we de uitwerking van privatisering geïllustreerd aan de hand van een drietal cases: energie, onderwijs en gezondheidszorg. Op de derde plaats volgt dan een korte paneldiscussie over GATS en parlement, GATS en vakbonden in Nederland, en activiteiten in het kader van een Europese actiedag op 13 maart. Met de keuze van inleiders en sprekers lijkt een belichting van het thema van meerdere kanten gegarandeerd. De middag staat onder leiding van Kees Hudig (XminY).
In wat volgt geven we een samenvatting van de drie onderdelen van deze middag, en we sluiten af met de poging een balans op te maken.

Drie inleidingen

I. Een algemene schets van de achtergronden van privatisering (Lou Keune, Universiteit van.Tilburg. www.voordeverandering.nl).
Lou Keune bijt het spits af met een algemene schets van de achtergronden van privatisering. Hij definieert privatisering als de overdracht van door (semi)overheidsinstanties of ondernemingen verzorgde taken aan particulier bedrijven die met winstoogmerk opereren.
Hij plaatst privatisering in de context van een breder proces naar liberalisering van de economie (neoliberalisme). Sleutelbegrippen daarbij zijn deregulering, afbraak van belemmering voor internationale handel en investeringen, flexibilisering van de arbeid, bevordering van concurrentie en marktwerking, primaat over de economie bij private ondernemingen. Die liberalisering zien we ook terug daar waar (semi)overheidsinstellingen en ondernemingen die niet primair geleid worden door winstoogmerken, (een deel van) hun activiteiten afstoten naar de private sector, (privatisering) respectievelijk zich laten leiden door neoliberale principes als dat van de marktwerking.

Dit beleid van liberalisering van de economie volgt op de bloeiperiode van het ontwikkelen van (semi)overheidstaken. Op menig gebied van de collectieve sector bracht deze inspanning veel goeds, maar riep tevens ook ernstige kritiek op. Zo werd gewezen op de bureaucratisering en verkokering van een aantal overheidsvoorzieningen en instellingen, misbruik van sociale voorzieningen et cetera. En ook ontwikkelingslanden kenden vergelijkbare problemen, naast corruptie, inflatie, tekorten op de betalingsbalans, en een explosief groeiende schuldenlast. Deze kritiek op de collectieve interventies, die tot de jaren 1975-’80 veel goeds brachten, en de vraag hoe het anders moest, gaven de stoot tot de keuze voor een beleid van liberalisering van de economie.
Deze keuze was echter niet zozeer gebaseerd op een principiële en inhoudelijke discussie, alswel op een strijd op ideologisch niveau, waarin de aanhangers van de collectieve interventies en de staatsbemoeienis zich – onder meer door de val van de Berlijnse muur en het einde van het reëel bestaande socialisme – al te gemakkelijk uit het veld lieten slaan door de voorstanders van de markteconomieën. Het bleek al spoedig dat het neoliberalisme zijn beloften niet waar kon maken. Vanaf de jaren 1980 barst de kritiek op het liberaliseringsbeleid, waaronder ook de privatisering, dan ook los. Ervaringen in ontwikkelingslanden en in landen van de OECD wijzen op groeiende welvaarts- en inkomensongelijkheid. De milieudegradatie neemt alsmaar toe, zodat in 2001 de biologische capaciteit van de aarde al met 20% overbelast was. De privatisering van kennis keert zich steeds meer tegen het algemeen belang en dat van de armere lagen van de bevolking (zo hebben Amazone-indianen minder recht op een door hen ontdekte medicinale plant, omdat een farmaceutisch bedrijf daarop patent verworven heeft). De privatisering van waterleiding leidt in nogal wat gevallen tot uitsluiting van de armen van toegang tot schoon water. Uitsluitingen ook in het geprivatiseerde onderwijs en de gezondheidszorg. Erbarmelijke arbeidsomstandigheden bij de productie van kleding, schoeisel etc. Ook in ons land zijn er voorbeelden te over: problemen met de NS; herziening van het zorgstelsel die leidt naar kwaliteitsdaling en kostenstijging. De hoge schuldenlast van de KPN, het ontslag van duizenden werknemers, en bedrijven die van het ene land naar het andere ‘hoppen’, op jacht naar goedkope arbeid, zoals Philips.

Het is duidelijk dat het neoliberalisme zijn pretentie dé oplossing te bieden niet waar kan maken. Maar om te voorkomen dat bij de vraag hoe de economie moet worden ingericht opnieuw oppervlakkig en op een ideologiserende manier wordt gediscussieerd, zal een aantal principiële kwesties en argumenten niet kunnen worden genegeerd. Lou Keune wijst op:
1. Efficiëntie. Bij de inrichting van een nieuwe economie zullen de inefficiënties van de door private winst geleide producties en dienstverleningen vermeden moeten worden, zoals: de hoge kosten van reclame, marketing; steeds meer ‘managers’ die werken in functies die niets voortbrengen; overinvestering vanwege de concurrentie; werkloosheid en fysiek kapitaalvernietiging; verspillend consumentengedrag.
2. En dan is daar ook het democratisch tekort. Wie heeft het voor het zeggen? In plaats van democratische controle zien we bijvoorbeeld allerlei vormen van internationaal overleg tussen transnationale bedrijven die zich aan democratische controle onttrekken. Het gaat om grote maatschappelijke belangen, maar het zijn transnationals en grote bedrijven die eigenhandig beslissen over plaats en land van vestiging, en daarbij uitsluitend het winstoogmerk nastreven, met voorbijgaan aan het maatschappelijk belang.
3. Tegenstelling tussen publieke taken en winstoogmerk. Bij de inrichting van een nieuwe economie zal vermeden moeten worden dat de winstgevendheid van bedrijven prioriteit krijgt boven de basisbehoeften van mens en natuur, nu en in de toekomst.
4. Verdere wijst Lou Keune ook op de tegenstelling tussen individuele bedrijfskosten en maatschappelijke kosten. Met het oog op het winstoogmerk streven bedrijven naar minimalisering van de eigen, individuele bedrijfskosten door onder andere allerlei maatschappelijke kosten niet mee te rekenen en dus ook niet op zich te nemen: wie draait er op voor de kosten van werklozen, zieken, milieudegradaties? Als deze kosten zouden worden meegenomen bij het huidige stelsel van nationale rekeningen, zou men moeten vaststellen dat er vanaf 1980 geen sprake meer is van economische groei, maar van economische achteruitgang.
5. De groeidwang die het neoliberalisme zo kenmerkt, zal in een nieuwe economie afwezig moeten zijn. Voor landen als Nederland zou in plaats van groeidwang eerder sprake dienen te zijn van ‘krimpeconomie’ of ‘economie van het genoeg’. Groeidwang staat in functie van de winstmaximalisering van bedrijven en de bedreiging van de werkgelegenheid.
6. In een nieuwe economie zal de nadruk moeten vallen op solidariteitin plaats van op concurrentie die in het neoliberalisme noodzakelijk is: concurrentie tussen bedrijven, tussen landen (en volkeren) en groepen van landen (en volkeren), tussen sociale lagen, maar ook tussen dochterondernemingen, afdelingen, arbeidsgroepen en individuen. Mensen en collectiviteiten worden voortdurend tegen elkaar opgejaagd, waarbij fundamentele waarden als solidariteit en sociale rechtvaardigheid onderdrukt worden.

In deze eerste van de drie inleidingen met een meer algemeen karakter, besprak Lou Keune de privatisering als onderdeel van het neoliberalisme, en gaf hij een aantal principiële kwesties en argumenten die bij de discussies over een alternatieve economie in het geding zijn. Dergelijke alternatieve economieën bestaan al wel, maar komen niet gemakkelijk aan de orde, zeker niet zoals het nu gaat met de GATS-procedure. De beide volgende inleidingen gaan nader in op de GATS. Hierboven – in de inleiding op dit verslag – gingen we al kort in op de GATS. Een van de oogmerken van de architecten ervan was een open wereldeconomie, onder leiding van de VS, waarin diezelfde VS onvoorwaardelijk toegang zou hebben tot de wereldmarkt. De GATS bestaat uit bepalingen, voorschriften en wetgeving met betrekking tot de handel in diensten, die verplichtend zijn voor alle bij de WTO aangesloten landen. Deze bepalingen etc. stellen ieder WTO-lid in staat om met een beroep daarop effectief een halt toe te roepen aan voorschriften en wetgeving waarmee een andere lidstaat probeert zijn nationale belangen veilig te stellen, maar die een belemmering zouden kunnen vormen voor de ‘vrije’ handel van andere lidstaten. Evenzeer is het mogelijk om landen ’tot de orde’ te roepen, die een voorkeursbehandeling geven aan lokale investeerders boven die uit het buitenland. Onder het WTO-regime zijn lokale belangen niet langer een legitieme basis voor regeling en wetgeving. De belangen van internationale handel, die allereerst de belangen zijn van transnationale ondernemingen, krijgen prioriteit.
Mirjam Vander Stichele gaat nader in op een aantal mechanismen bij de onderhandelingen tussen landen in het kader van de GATS, en Ted van Hees peilt de waarde van samenwerking tussen de overheid en de markt, tussen overheid dus en private ondernemingen.

II. Privatisering en GATS-onderhandelingen (Mirjam Vander Stichele, SOMO. www.somo.nl).
In Nederland zijn bijna alle publieke diensten al geprivatiseerd. Alleen een deel van de gezondheidszorg, van onderwijs en watervoorziening is nog in publieke handen.
Als bedrijven gaan privatiseren komen ze niet alleen op de markt van nationale, maar onmiddellijk ook op die van de internationale concurrentie. Dit heeft consequenties die vaak vergeten worden. De kans bestaat dat die Nederlandse geprivatiseerde bedrijven overgenomen worden door (grotere) buitenlandse geprivatiseerde bedrijven. En die aanwezigheid op de internationale markt noodzaakt ook tot zoveel mogelijk winstgeving, om in die internationale concurrentie te kunnen groeien en het hoofd boven water te houden.

Wat is het GATS-verhaal? Geliberaliseerde en geprivatiseerde diensten komen in het GATS-verdrag, en dat verdrag zet de liberalisering en privatisering vast, dat wil zeggen dat het door dit verdrag bijna niet meer mogelijk is een (deel van een) geprivatiseerde dienst terug te nemen.
Wat de GATS voorts doet is rechten geven aan bedrijven. De definitie van ‘handel in diensten’ is zeer breed, en omvat vele sectoren, ook de essentiële, zoals waterdistributie, gezondheidheidszorg, onderwijs, energie, telecom, financiële diensten, zoals banken en zorgverzekeringen. Die rechten houden onder andere in dat:
a. buitenlandse bedrijven hier binnen kunnen komen, en dat overheden geen normen mogen hanteren die handelsbeperkend zijn voor de diensten die in de GATS zijn opgenomen,
b. buitenlandse bedrijven dienen op dezelfde manier behandeld te worden als eigen, nationale bedrijven. Dit betekent bijvoorbeeld dat de overheid niet kan verhinderen dat winsten naar het buitenland vloeien.
c. overheden moeten voorzieningen treffen voor buitenlandse bedrijven om in geval van ontevredenheid over een overheidsbeslissing, te kunnen protesteren.
Weer een andere GATS-regel luidt dat de overheid transparant moet zijn in haar regelgeving. Diezelfde eis wordt echter niet gesteld ten aanzien van bedrijven.
Bedrijven krijgen rechten, maar de overheid krijgt in de GATS slechts zeer beperkte mogelijkheden toegewezen. Dat geldt bijvoorbeeld ingeval de overheid bedrijven zou willen corrigeren die klanten schaden of een slechte kwaliteit dienstverlening leveren. Diezelfde ongelijkheid is overigens ook te vinden in de globalisering: rechten van bedrijven zijn internationaal vastgezet, maar sociale- en milieuwetgeving niet, evenmin consumenten- en werknemersbescherming. GATS is de globalisering tot in de kern van de maatschappij: diensten die aan de grote internationale markt worden overgeleverd.

Gats-onderhandelingen zij pas sinds 1995 aan de gang. De eerste fase was dat ieder land dienstensectoren moest aangeven waarvan ze willen dat andere landen die openstellen (‘requests’). Beperkende maatregelen voor die openstelling, vaak bedoeld voor bescherming van de nationale veiligheid of consumenten, moesten dus verdwijnen.
De volgende fase is dat landen moeten aangeven welke sectoren ze zelf willen openstellen (‘offers’). De voorbereidingen hiervoor zijn in de EU tot nu toe besloten geweest. Onder protest van NGO’s tegen deze beslotenheid en onder hun aandrang op goede debatten met publiek en parlement hierover, heeft de EU nu voor het eerst een persconferentie gehouden over de conceptlijst van open te stellen diensten. En het is onder die druk van de NGO’s dat niet zo heel veel diensten ter privatisering werden voorgelegd. Naast de vele diensten die al eerder geprivatiseerd werden, betreft het nu voornamelijk professionele diensten, zoals advocatuur, postbedrijven, milieudienst, afvalverwerkingsbedrijven, toerisme, transportdiensten. Wil men deze sectoren privatiseren ja of nee? Toegewezen tijdspad is kort: 31 maart. Onderhandelingen daarover gebeuren bilateraal: achterkamertjesonderhandelingen over welke van de sectoren op de conceptlijst men wederzijds wil openstellen.

III. Public Private Partnerships (Ted van Hees, coördinator van Eurodad = European Network of Debt and Development. www.eurodad.org).
Eurodad is een netwerk van zo’n 50 Europese NGO’s in 16 Europese landen. Naast de schuldenkwestie houdt het zich bezig met het IMF- en Wereldbankbeleid, speciaal op sociaal en macro-economisch vlak, en met condities die deze banken ontwikkelingslanden opleggen, bijvoorbeeld wat betreft liberalisering en deregulering.

Hij gaat eerst in op de context van de Public Private Partnerships (PPP’s), e.e.a. aan de hand van zijn ervaringen op de World Summit on Sustainment and Development (WSD) in Johannesburg. PPP’s staan voor een vorm van samenwerking tussen private ondernemingen en de overheid, in het onderhavige geval dan met het oog op ontwikkelingsprojecten in de publieke sector in ontwikkelingslanden. De rol van de overheid in deze vorm van samenwerking kan de vorm aannemen van bijvoorbeeld financiële ondersteuning of politieke controle. Vóór de WSD werden wereldwijd al zo’n 220 PPP’s afgesloten, in Johannesburg kwam er nog een 60-tal bij, en daarna groeit dat getal alleen maar verder. Er gaat veel geld in om.
Eurodad maakte zich nogal zorgen over de enorm hype in Johannesburg over PPP’s, vooral omdat een en ander sterk gepushed werd door transnationale ondernemingen en de VS. Vooral de VS deed dat om aldoende politieke verdragen die uit de WSD zouden moeten resulteren over milieubeleid en duurzame ontwikkeling te omzeilen.
Het aangaan van PPP’s is sterk gestimuleerd door de VN, en wel op de volgende 5 terreinen:
Water, Energy, Health, Agriculture, Biodiversity (WEHAB). De bedoeling was dat transnationals, regeringen en NGO’s in goed overleg en elkaar aanvullend initiatieven op deze gebieden zouden ontwikkelen. De praktijk is vaak geweest dat transnationals – vooral op gebied van water en energie – dat met beide handen hebben aangegrepen, onder meer om zo hun activiteiten te kunnen uitbreiden, en ‘mooi weer’ te spelen.
De privatisering van de watervoorziening was op de WSD in Johannesburg een hoofddiscussiepunt en een duidelijk voorbeeld inzake de nadelen van privatisering van andere publieke diensten. Aan leningen van het IMF en de Wereldbank worden voorwaarden gesteld, zoals bijvoorbeeld dat mensen moeten gaan betalen voor diensten die tot dan toe gratis waren. Volgens de speciale VN-rapporteur op het gebied van rechten op onderdak, leidt privatisering van waterdiensten tot drie soorten problemen, die ook illustratief zijn voor privatisering van andere diensten:
a. te veel nadruk op winst en de poging de kosten te dekken,
b. te weinig bereik van kwetsbare groepen,
c. het ontbreken van verantwoordingsplicht van de dienstverleners.
Bovendien blijkt privatisering, als zij eenmaal op gang is gebracht, moeilijk terug te draaien.
In Johannesburg was een grote coalitie van NGO’s actief. Het deel daarvan dat betrokken was bij politieke beïnvloeding kwam samen in de z.g. Eco Equity Coalition, waarvan ook milieuorganisaties, de internationale vakbeweging en consumentenorganisaties deel uit maakten.
(De onderzoekswebsite over privatisering is: www.psiru.org Het bevat gegevens vanaf 1996, over alle terreinen van privatisering die met publieke diensten te maken hadden en hebben).

In het tweede gedeelte van zijn voordracht gaat Ted van Hees in op de vraag hoe PPP’s zijn te waarderen? Een blinde ‘anti’-houding zou niet verstandig zijn, want volgens hem is het een ontwikkeling die niet tegen te houden is. Bovendien kunnen publiek en privaat soms vruchtbaar samenwerken. Hij geeft als voorbeeld het Chili van destijds. Pinocet, toch een adept van Freedman, heeft de nationalisering door Allende van de koperproductie nooit teruggedraaid en geprivatiseerd, omdat hij goed wist dat de inkomsten uit de koperproductie van wezensbelang waren voor de economie van Chili. Er zijn ook eclatante mislukkingen. Volgens de Wereldbank zou de geprivatiseerde gezondheidszorg in Zambia zó goed gelukt zijn dat zij een voorbeeld is voor andere landen. Zo zijn er onder andere geen wachtlijsten meer. Bij nader toezien echter blijken die lijsten niet meer te bestaan omdat de mensen de gezondheidszorg niet kunnen betalen, en dus thuis sterven.
De vraag naar de waarde van de PPP’s is een complexe aangelegenheid. Aan de ene kant zijn er projecten die mislukt zijn, tot minder efficiency en hogere kosten leiden, aan de andere kant valt er veel te leren van een verstandig soort privatisering. Door goede organisatie slagen sommige erin gericht te blijven op dienstverlening aan de armen in plaats van op winstmaximalisatie. Het zal afhangen van specifieke omstandigheden of een publieke, een private, of een gecombineerde aanpak van beide aangewezen is. De filosofie achter goed werkende PPP’s is dat winsten op ethisch verantwoorde en publieke manier worden ingezet. En waar publiek geld wordt ingezet in combinatie met particulier initiatief, dient speciaal aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van beide.

Drie Cases

I, Privatisering in de energie-sector (Bart Brugmans, WISE = World Information Service on Energy. www.antenna.nl/WISE.
Bart Brugmans is ‘nucleair campaigner’ bij WISE en geeft een schets van de liberalisering en privatisering in de Nederlandse electiciteitssector.
In 1998 werd de nieuwe electiciteitswet aangenomen, waardoor electriciteitsbedrijven (zoals Essent, Nuon, Eneco etc.) werden geprivatiseerd. Deze privatisering is nog niet voltooid, omdat de aandelen nog steeds in handen zijn van overheden (provincies en gemeenten). Vanaf 1 juli 2004 kunnen die aandelen waarschijnlijk vrij verhandeld worden.
De liberalisering van de electriciteitsmarkt verloopt stapsgewijs. Op 1 januari ’99 vond de liberalisering plaats voor grootverbruikers. Zij konden zelf hun electriciteitsleverancier gaan kiezen. Op 1 juli 2001 ging voor iedereen de markt voor ‘groene’ electriciteit open. Iedereen kon kiezen voor deze kleur electriciteit, en waar hij die wilde kopen. Op 1 januari 2002 ging vervolgens de markt open voor middengebruikers, terwijl vanaf 1 januari 2004 de electriciteitsmarkt zal opengaan voor kleingebruikers. Vanaf die datum kan dan ook iedereen kiezen wáár hij wélke electriciteit wil kopen.

Volgens de officiële ideologie zouden de private krachten van de markt de beste besteding van de hulpbronnen mogelijk maken tegen de laagste prijs. In de rest van zijn betoog bespreekt Bart Brugmans een aantal zaken in de sector van de geprivatiseerde electriciteitsvoorziening die hiermee in tegenspraak zijn.
Neem nou bijvoorbeeld Engeland en British Nuclear Fuel (BNF), het bedrijf dat zich daar bezighoudt met kernenergie en dat geprivatiseerd is. Bij dergelijke grootschalige energievoorzieningen blijkt de investeringsterugverdientermijn – en dus de periode dat de winst aan kan gaan breken – zo lang, dat BNF er niet in slaagt investeerders te i9nteresseren, en nu failliet dreigt te gaan. Er wordt over gedacht om BNF te re-nationaliseren. Het publiek draait dan weer op voor de kosten, terwijl de belofte was dat electriciteit goedkoper zou worden. Een vergelijkbaar voorbeeld biedt Amerika. Het blijkt daar dat grootschalige energieopwekking lang niet altijd voordeliger en beter is. Tijdens de electriciteitscrisis in Californië steeg de prijs op de commerciële markt naar 377 dollar per MegaWattUur, terwijl de kleine energiebedrijven een prijs hadden van 30 dollar per MegaWattUur.
Een en ander houdt natuurlijk ook een waarschuwing in voor Nederland. De electriciteitsmarkt wordt hier opgeknipt in stukjes: producenten, netwerkbeheerders en leveranciers. Momenteel is de prijs nog opgebouwd uit vaste tarieven, die door de overheid zijn vastgesteld. Maar wat als die prijs wordt losgelaten?
En levert een geprivatiseerd en geliberaliseerd beleid een besparing van energie op? Geprivatiseerde bedrijven willen winst door verkoop van electriciteit. Dat staat op gespannen voet met besparing. Energiebesparingsteams van electriciteitsbedrijven zijn dan ook opgeheven. Er zijn 0900-mummers ingesteld, met lange wachttijden: geld en energie!
Bart Brugmans wijst verder ook op onduidelijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen geprivatiseerde electriciteitsbedrijven en de overheid. Neem bijvoorbeeld de sluiting van Borssele. Eigenaar Essent verwijst die verantwoordelijkheid voor de sluiting naar de overheid, de overheid legt haar bij Essent. Bij gunstige winstoogmerken zijn er genoeg investeerders te vinden, maar voor het geval die oogmerken zich ongunstig ontwikkelen of zelfs gaan ontbreken, is voorzien in zogenaamde ’terugvalopties’: de overheid moet een en ander dan weer overnemen. Winsten zijn voor de geprivatiseerde bedrijven, en de schulden voor de overheid, de samenleving dus.

II. GATS-onderhandelingen en onderwijs (Nikki Heerens, LSVB = Landelijke Studenten VakBond. www.lsvb.nl www.esib.org).
Het betreft hier hoger onderwijs en GATS. De privatisering van dit onderwijs brengt volgens de voorstanders van GATS en onderwijs weinig problemen met zich mee voor het publiek/openbaar onderwijs. De nationale overheid zou haar invloed en zeggenschap behouden, omdat een publieke dienst buiten de GATS valt.
Deze redenering gaat naar de mening van Nikki Heerens voor het hoger onderwijs niet op. Want volgens de GATS kan een publieke dienst pas dan buiten de GATS vallen als a. die dienst niet wordt verricht in competitie met andere dienstaanbieders, en b. die dienst niet op commerciële basis plaats vindt. Beide condities gaan voor het hoger onderwijs niet op. Want we hebben nú reeds publieke en private instellingen van hoger onderwijs, die naast elkaar bestaan en met elkaar concurreren, en dus competitief zijn. Bovendien bieden de meeste universiteiten en hogescholen kostendekkend en/of winstgevend onderwijs aan buitenlandse studenten, en exporteren ze ook onderwijs; ze zijn dus ook commercieel bezig. Beide vereisten om buiten de GATS te blijven gaan dus niet op. Daar komt bij dat het hoger onderwijs voor een deel ook privaat gefinancierd wordt (20%: collegegeld en contractueel onderzoek), en ook daarom niet uit de GATS kan blijven.
Welke problemen roept dit op voor het hoger openbaar onderwijs? Over deze vragen gaat de rest van de voordracht, die afgesloten wordt met een pleidooi de GATS voor het onderwijs nietig te verklaren.

De problemen die de GATS voor het hoger openbaar onderwijs oplevert bewegen zich op het vlak van a. de kosten, en b. van de kwaliteit en regulering van het onderwijs.
Om met de kosten te beginnen. Publieke en private onderwijsinstellingen – ook buitenlandse onderwijsinstellingen die in Europa onderwijs aanbieden – zijn onderhevig aan dezelfde subsidieregelingen. Als er bij het 70-tal instellingen dat Nederland momenteel telt, zich nog een aantal buitenlandse voegt, kan de overheid de financiering niet opbrengen zonder hoger collegegeld of groeiende afhankelijkheid van bedrijven. Een ander probleem is dat naar de mening van private instellingen subsidies uit publieke middelen voor openbare onderwijsinstellingen concurrentievervalsend werken, en dat deze zaal dus voor de rechter gebracht kan worden.
Over kwaliteit en regulering van onderwijs die door de GATS gevaar lopen, valt het volgende op te merken. Om met de kwaliteitseisen te beginnen. Volgens de GATS mogen die eisen niet handelsbelemmerend werken. Kwaliteitseisen nu worden vastgesteld via een accreditatiestelsel. Ons accreditatiestelsel sluit zeer aan bij de Nederlandse behoeften en het onderwijs hier, en bewaakt dus de kwaliteit ervan. Onderwijsinstellingen die daaraan beantwoorden mogen Nederland binnen komen. Het probleem is dat er op de wereld veel accreditatiestelsels bestaan, en dat het moeilijk vol te houden is dat alleen ons stelsel goed genoeg zou zijn.
Op de tweede plaats is er dan het probleem van de regulering, die niet direct gericht is op kwaliteit, maar wel op andere aan het onderwijs te stellen eisen. Daar wordt al gauw van gezegd dat ze handelsbelemmerend zijn en dus geminimaliseerd moeten worden.
Het bovenstaande veroorzaakt grote verwarring en onduidelijkheid. Er is weinig of geen overeenstemming van de precieze interpretatie van de GATS moet zijn. Een en ander is reden genoeg bang te zijn voor de toekomstige beperkingen van ons hoger onderwijs. Wat er moet gebeuren is stoppen met de liberalisering van onderwijs onder de GATS. Als men onderwijs wil liberaliseren en colporteren om zo winstoogmerken na te streven, is men niet op de GATS aangewezen. Er zijn andere mogelijkheden. De Unesco bijvoorbeeld, ontplooit initiatieven voor meer helderheid om de waarde van diploma’s, accreditatiesystemen, bilaterale samenwerking. GATS is voor onderwijs niet nodig.

III. Gezondheidszorg en de vrije markt (Marjan Stoffers, WEMOS: Organisatie voor Internationale Gezondheidsvraagstukken. www.wemos.nl).
Wemos bestudeert internationale gezondheidsvraagstukken vanuit het perspectief van ontwikkelingslanden. Volgens Wemos hebben mensenrechten, waaronder het recht op gezondheid, prioriteit
boven aangelegenheden van financieel en economische aard. Dit standpunt wordt ook ingenomen door de VN-mensenrechteninstellingen. In de praktijk echter blijkt dat de prioriteit precies omgekeerd is.
Recht op gezondheid is het werkterrein van Wemos. Volgens de VN is gezondheid een van de belangrijkste sociaal-economische mensenrechten. Zij heeft daarover een general commitment geschreven. Enkele hoofdpunten daaruit:
a. recht op gezondheid is een inclusief recht, nauw gelieerd aan andere mensenrechten. Staten hebben de plicht dat recht te bevorderen via een progressief beleid,
b. discriminatie is verboden. Alle goederen en diensten moeten voor iedereen toegankelijk zijn,
c. staten dienen te voorkomen dat derden – dus ook bedrijven – dat recht op gezondheid schaden,
d. welvarende staten hebben de plicht om minder welvarende staten te helpen bij de realisering van mensenrechten. Ze dienen zich ook door mensenrechtverplichtingen te laten leiden bij hun standpuntbepaling t.o.v. instellingen als IMF/Wereldbank/WTO.
Het blijkt echter dat Nederland, en de Europese Unie die plicht niet op zich nemen. Volgens hen hoort dat niet tot de GATS, maar valt onder een andere agenda.
Wemos heeft een partnerorganisatie een onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van verdergaande liberalisering van de gezondheidszorg op het recht op gezondheid in Kenia. Het blijkt dan dat de liberaliseringstendens en het openstellen van de markt, opgelegd door IMF en Wereld- bank om de schuldencrisis het hoofd te bieden, door de GATS dreigt te worden gecontinueerd en vastgezet, waardoor een terugweg niet meer mogelijk is. Als gevolg hiervan moeten mensen contant betalen als ze naar dokter of kliniek willen. Draagkracht wordt dus het criterium voor het verkrijgen van zorg. Het gevolg is natuurlijk dat de rijken via de private sector goed van zorg worden bediend, en het overgrote deel steeds slechter af is. Zo worden wachtlijsten opgelost, omdat mensen thuis sterven. De harde sanering op basis van de liberaliseringsgedachte is daar verder doorgevoerd dan bij ons.
Marjan Stoffers somt verder een aantal punten op dat van belang is i.v.m. de GATs:
– ziektekostenverzekeringsstelsel in Kenia is 100% in handen van buitenlandse bedrijven. Kenia heeft in de onderhandelingsronde van de GATS vergeten te bepalen dat er niet gediscrimineerd mag worden inzake toegang tot verzekering. Erg zieken mensen worden niet meer in de verzekering opgenomen.
– winsten die een ziektenkostenverzekeraar maakt hoeven niet in het land zelf geïnvesteerd te worden, maar kunnen naar elders worden overgemaakt.
– het vraagt een sterke overheid om naast de liberalisering in de GATS-verdragen een regulerend en flankerend beleid te willen voeren. Een van de grootste knelpunten in ontwikkelingslanden is dat er daar niet zo’n sterke overheid is. Erger nog, om buitenlandse investeerders aan te trekken zullen de ontwikkelingslanden een deregulerend beleid voeren, en dat gaat juist ten koste van de mensenrechten: een duivelskring.
Tenslotte merkt Marjan Stoffers op dat Wemos dit jaar een project gestart heeft om duidelijkheid te krijgen omtrent transparantie, structuur en werkwijze etc. van PPI’s (Public Private Initiatives). De noodzaak daartoe illustreert zij aan de hand van het voorbeeld Kenia: in bilaterale besprekingen wordt door farmaceutische bedrijven bepaald dat de prijs van geneesmiddelen omlaag kan, in ruil voor een verbod op verkoop van generieke geneesmiddelen. De overheid is niet sterk genoeg zich daartegen te verzetten. Bovendien hopen de farmaceutische bedrijven toegang te krijgen tot de overheidspot voor de ontwikkeling van medicaties tegen tropische ziekten, om er dan vervolgens bovendien de vruchten van te kunnen plukken bij de vermarketing.

Drie keer mogelijk tegenwicht

In zijn voordracht hierboven merkte Lou Keune op dat er wel alternatieve economieën bestaan voor het neoliberalisme, maar dat die niet gemakkelijk tot gelding zouden kunnen komen onder het GATS-regime. Nodig is dus een actieve inzet om die alternatieven toch op de agenda geplaatst te krijgen, onder meer van parlement en vakbonden. Onmisbaar daarbij zijn onder andere actiedagen en demonstraties. In dit derde deel van de bijeenkomst komen aan de orde korte paneldiscussies over: GATS en het parlement; GATS en vakbonden in Nederland, en activiteiten in het kader van een Europese actiedag op 13 maart.

I. GATS en het parlement (met parlementariër Kees Vendrik van GroenLinks).
Op de vraag waarom zo weinig parlementariërs in Nederland in GATS geïnteresseerd zijn, wijst Kees Vendrik erop dat het in het politieke klimaat van het afgelopen jaar eigenlijk nooit om het buitenland ging, maar bijna altijd om het binnenland. Politiek gesproken zijn we een kleine en naargeestige provincie aan het worden.
Dat neemt niet weg dat als je maar veel ‘herrie’ maakt, men toch wel eens mee wil doen. In dit verband wijst hij op een scherpe motie die is ingediend met betrekking tot het Comité 133. In dat Comité wordt tussen lidstaten van de EU de inzet besproken met betrekking tot de GATS-onderhandelingen. Economische Zaken in Nederland en zijn ambtenaren spelen op dat niveau een leidende rol in Europa. Nadat op een eerdere motie staatssecretaris Joop Wijn met een zoethoudertje reageerde, zal de motie inzake Comité 133 scherp van toon zijn. Bedoeling is dat het parlement inzage krijgt in elke stap die naar Brussel gezet wordt en elk stuk dat binnen EZ dan wel interdepartementaal wordt opgesteld, en dat dit alles ook in de Kamer besproken wordt. Wat is de Nederlandse inzet? Wat is de stand van zaken? Wat is de inzet van andere landen? Het is te absurd voor woorden dat wij bijvoorbeeld via het Duitse ministerie van onderwijs moeten horen dat Nederland op dat terrein met iets bezig is.
Wil de Kamer een vuist kunnen maken tegen EZ, dan is het nodig:
a. eerst te weten wat de inzet is. Er dient een heldere onderhandelingsinzet op tafel te liggen.
b. te pogen een politieke meerderheid in de Kamer te krijgen. Wat ook ten zeerste bijdraagt aan de invloed van het parlement is wat er leeft in het maatschappelijk veld, zoals bijvoorbeeld de woede van de onderwijsorganisaties over wat op dit gebied in Nederland dreigt te gebeuren.

Naast de kwestie van de (bescheiden) interesse van Nederlandse parlementariërs in de GATS, en de mogelijkheid die interesse te laten toenemen, is daar ook de vraag welke invloed het parlement nog kan uitoefenen op reeds geprivatiseerde bedrijven? het antwoord is dat dit varieert per sector.
Neem nou bijvoorbeeld de energie-sector. Die invloed is daar al teruggedrongen. Want volgens Europese regels kan de landelijke overheid gemeenten en provincies, die aandelen bezitten in distributienetwerken (Eneco, Essent etc.) niet verbieden die aandelen te verhandelen. De landelijke overheid kan gedagvaard worden omdat dergelijk verbod de vrijheid van aandeelhoudersbezit aantast.
Op het gebied van de spoorwegen treffen we niet dergelijke Europese regels, maar wat de post aangaat wordt het weer wat lastiger. Hier zullen we in ieder geval moeten meevaren met de afspraken die met Duitsland en Frankrijk gemaakt zijn, hoewel volgens Kees Vendrig deze landen, met name Frankrijk, niet al te nobele motieven moeten worden toegedicht. Hun beleid is nogal opportunistisch. Want terwijl zij hun thuismarkt gesloten houden, proberen hun postbedrijven wel elders stukjes ‘post’ weg te kopen. Dit heeft niets te maken met een fundamentele visie op wat wel en wat niet tot de publieke sector moet blijven horen.
De Postbank is al in 1986 geprivatiseerd, en daar kwam geen Europa aan te pas. Het parlement heeft het voorstel gedaan voor een ‘loket-wet’: als je in Nederland een grote bank bent, heb je in ieder geval te zorgen voor een minimaal aantal loketten.
Wat betreft die invloed van parlement op reeds geprivatiseerde bedrijven, is dus meer mogelijk dan we geneigd zijn te denken. Het Europese (neo)liberale project is verre van af, is in opbouw. Er kan dus ook nog het nodige afgebroken worden. Daar is het parlement voor. Kees Vendrik maakt zich wel zorgen over de grote onduidelijkheid inzake juridische consequenties (zie hierboven wat gezegd is over de energie-sector). Die juridische kant, die vrije-marktsystemen, die internationale marktsystemen, zijn niet statisch, maar dynamisch. Het is dus zaak goed in te schatten wat een nieuw GATS-verdrag precies inhoudt. Het zal niet eenvoudig zijn om, als het nieuwe GATS-verdrag er eenmaal is, de dynamische werking ervan in de jaren erna onder controle te houden.

II. GATS en vakbonden in Nederland (met George de Roos, AbvaKabo. www.union-network.org)
(Tijdens deze paneldiscussie liet de opnametechniek het op een gegeven moment afweten. Het verslag van deze discussie is dus helaas onvolledig).
De beginvraag van de discussie is de vraag van Lou Keune of de problematiek van privatisering en GATS relevant zou moeten zijn voor de vakbeweging in Nederland. Het antwoord van George de Roos is dat dit inderdaad zou moeten, en dat op het jongste bondscongres ook besloten is dat de AbvaKabo rondom de discussie over publieke dienstverlening de rol van opinieleiderschap zou vervullen. De bond gaat zich dus intensief met zaken als privatisering bezig houden. Van de andere kant wordt door veel leden de vaststelling van de CAO als een primaire taak gezien. Met betrekking tot privatisering verkeert de bond dus in een dilemma: formeel is hij tegen privatisering, maar veel leden niet, omdat ze in die geprivatiseerde sectoren (voorlopig althans) betere arbeidsvoorwaarden hebben. Het blijkt dat de leden toch vooral geneigd zijn te kijken naar de eigen portemonnee. Het is dus zaak te pogen een proces van bewustwording opgang te brengen, niet alleen rond internationale solidariteit, maar ook rond het soort thema’s als de kwaliteit van de publieke dienstverlening.
De vakbond heeft overigens nog van een ander dilemma last. Dat blijkt uit de reactie op de vraag of binnen de bond een discussie geëntameerd wordt over het feit dat liberalisering voor de leden op korte termijn weliswaar veel voordelen kan bieden, maar op lange(re) termijn (denk aan TPG) voor zeer slechte arbeidsvoorwaarden kan zorgen, zoals flexibiliteit, geen pensioenopbouw, etc. In zijn reactie op deze vraag wijst George de Roos erop dat daar enerzijds het primaire belang is van de leden (op lange termijn worden onder de privatisering de arbeidsvoorwaarden en de dienstverlening slechter), terwijl daarnaast ook het algemeen belang aandacht en sturing vraagt. Het is niet zeker welk belang uit dit dilemma uiteindelijk prioriteit zal krijgen. Dit antwoord leidt een van de aanwezigen tot de vraag hoe het gesteld is met de solidariteit in de AbvaKabo, en of de bond de algehele culturele tendentie reflecteert, namelijk individualisering? Het antwoord is dat wat de bond tegen die individualisering kan doen, is zorg dragen voor goede informatievoorziening, en een discussie opgang brengen en houden.
Vanuit de zaal en het panel (Lou Keune) wordt gevraagd naar informatie bij de bond over GATS, en de vraag wordt gesteld of het klopt dat op dit moment binnen de vakbeweging nauwelijks of geen discussie is over de GATS? Dat beeld blijkt te kloppen voor wat betreft de situatie in Nederland. Het meeste werk op dit gebied vindt plaats op Europees en mondiaal niveau. In Nederland wordt die discussie langzaam binnen de bonden opgestart, daarnaast vindt er op Europees niveau al veel lobbywerk richting Europese Commissie plaats.

III. Activiteiten in het kader van de Europese actiedag op 13 maart
In het programma-overzicht zou dit onderwerp behandeld worden in een korte paneldiscussie. Vanwege tijdgebrek blijft de behandeling beperkt tot een uiteenzetting (van Kees Hudig).
Kees wijst op een Europese actiedag die staat gepland voor donderdag 13 maart. Op die dag zal ook in Nederland actie georganiseerd worden, en wel rond het ministerie van Economische Zaken in Den Haag. Het zal daar dan een ‘open dag’ worden. Voorbereidingen zijn nog maar net begonnen. Binnenkort verschijnen er oproepen en posters. Organisaties die zich willen aansluiten en mensen die aan de voorbereiding ervan willen meewerken zijn meer dan welkom.
Verschillende websites staan ter beschikking om op de hoogte te blijven:
www.globalinfo.nl is een website voor nieuws en achtergrondinformatie over globalisering,
www.gatswatch.nl geeft informatie over GATS-problematiek.
Verder is daar ook de elektronische nieuwsbrief WTO-zip (voor meer informatie zie:
http://www.stelling.nl/trouble/zip)
En voor dagelijks nieuws over acties is er Indymedia: http;//www.indymedia.nl/

Wat is de balans van deze middag?

De voordrachten van vandaag maken duidelijk dat door de privatisering en de GATS onder het neoliberalisme, het grote schrapen zich sinds kort ook heeft meester gemaakt van de sector van de dienstverlening. Het is gebleken dat daarbij weinig scrupules bestaan ten aanzien van de middelen die worden ingezet om dit doel te bereiken, variërend van list en bedrog, via achterkamertjesonderhandelingen, naar voorrang aan winstoogmerken boven mensenlevens. Dat laatste blijkt wel heel schrijnend uit de voordracht van Marjan Stoffers, Mirjam Vander Stichele, en op een enkele plaats ook uit die van Ted van Hees. Die onderschikking van het algemeen belang aan dat van de accumulatie, komen we, maar dan in mildere mate, ook tegen in de uiteenzetting van Nikki Heerens over onderwijs, en van Bart Brugmans over de energie-sector.

Het kan moeilijk anders of de middelen die worden ingezet om die prioriteit van het bedrijfsbelang te realiseren, staan op gespannen voet met de democratie, sterker nog, die prioriteit van dat belang bestaat bij gratie van het molest van de democratie. De uiteenzetting van Mirjam Vander Stichele is één relaas van hoe de democratie, wier belangrijkste functie is behoud en bevordering van het algemeen belang, wordt gemuilkorfd. Ook anderen, zoals Lou Keune, Nikki Heerens en Marjan Stoffers wijzen daarop. Ook Kees Vendrik legt de vinger op de zere plek, als hij wijst op de tegenzin van de staatssecretaris om het parlement te informeren over de GATS.

De keuze van de overheid voor privatisering en marktwerking in de dienstensector, is de laatste tijd aan groeiende twijfel en een toenemende kritiek onderhevig. Ervaringen met de privatisering hebben her en der geleid tot het inzicht dat er paal en perk gesteld moet worden aan de wenselijkheid en mogelijkheid van marktwerking/privatisering in de publieke sector. Met het oog op een mogelijke uitwerking van dat inzicht wordt dan soms een onderscheid gemaakt in drie soorten publieke taken: allereerst dan de taken die nauwelijks of niet aan marktwerking blootgesteld dienen te worden; vervolgens taken waarbij marktwerking goed mogelijk zou zijn, maar dan wel onder regie van de overheid om de publieke belangen voldoende te waarborgen; en op de derde plaats taken die worden gekenmerkt door een sterke sociale dimensie, waarbij de overheid publieke waarden als solidariteit en toegankelijkheid moet garanderen. Tot het eerste soort publieke taken, waarbij marktwerking uitgesloten wordt, behoren instellingen die de democratische rechtsstaat dragen. Hierbij valt dan te denken aan de wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht: politie, justitie leger en ambtelijke kerndiensten. Bij de tweede categorie taken zien we bijvoorbeeld volkshuisvesting, energievoorziening, vervoer (Schiphol, NS). Onder de derde soort taken vallen onder meer de sociale zekerheid, de gezondheidszorg, en sectoren met belangrijke sociale functies, zoals onderwijs.

Dit voorstel van een ‘gemengde’ publieke sector ziet terecht het gebrek aan democratische inbreng en het verlies aan controle door de overheid, als een van de belangrijkste oorzaken voor de voortgang van de privatisering van de dienstensector en de daarmee samenhangende problemen. Dat als oplossing wordt aangegeven het herstel van een overheid die het algemeen belang weer prioriteit verleent, en dus de democratie voorrang geeft boven de vrije marktwerking, is in deze visie een vanzelfsprekende consequentie.
De vraag is echter of deze oplossing ooit uit kan komen boven het niveau van een abstractie, althans zolang de vrije markt-economie of het neoliberalisme als economisch systeem, ongemoeid gelaten wordt. Want is het niet juist in deze economische ordening, met haar ingebouwde noodzaak voor het kapitaal om eindeloos te accumuleren, dat uiteindelijk ook de dienstensector er niet aan kon ontkomen te moeten gaan dienen als winstobject, als object van privatisering, met alle bekende gevolgen van dien? En is het reëel om van de nationale overheid te verwachten om tegen de verdrukking van de privatisering in, het algemeen belang te behartigen, als vanwege de globalisering van het kapitaal onder het neoliberalisme – het wereldwijde karakter van de kapitaalstromen – die overheid haar greep op economische aangelegenheden bijna heeft verloren? De vraag stellen is haar beantwoorden. Ter wille van de waakfunctie van de overheid voor het algemeen belang is een andere economische ordening nodig, een ordening waarin de noodzaak tot accumulatie en groei ontbreekt, en de winstgevendheid ondergeschikt kan worden gemaakt aan de basisbehoeften van mens en natuur. We denken hier aan een economische ordening waarvan Lou Keune in zijn voordracht een zestal essentiële kenmerken heeft besproken.

De vraag hoe een dergelijke economische ombouw te kunnen realiseren is niet eenvoudig te beantwoorden. Want een dergelijke ombouw veronderstelt immers al enigszins wat hij beoogt: een krachtige overheid, en maatschappelijke organisaties die een vuist kunnen maken.
Over de kracht van de nationale overheid, of liever het gebrek daaraan, spraken we zojuist. Bovendien zouden overheid en parlement ook de wíl aan de dag moeten leggen aan zo’n ombouw te werken. Er is wat dit aangaat echter weinig reden om op voorhand al te enthousiast of optimistisch te zijn. Onder aanvoering van de VS, waar sinds de opkomst van het neoliberalisme eind jaren ’70, begin jaren ’80, het beleid van de overheid en het kapitaalsbelang meer dan ooit een symbiotische eenheid vormen, hebben steeds meer overheden wereldwijd het faciliteren van dat kapitaalsbelang tot een centraal beleidspunt verheven. In de voordrachten van vandaag treffen we voorbeelden van hoe ook overheid en parlement in ons land hiermee in de pas lopen, en dus een beleid voeren waarin privatisering en GATS kunnen opbloeien. In de voordracht van Kees Vendrik bleek in de persoon van de staatssecretaris van financiën bijvoorbeeld duidelijk de voorkeur van de overheid om weinig openheid te verschaffen en zo ongestoord aan de GATS verder te kunnen werken. En ook in het parlement blijkt pas na ‘veel lawaai’ enige interesse opgewekt te kunnen worden voor controle van het GATS-beleid van de regering.
En wat betreft maatschappelijke organisaties die een vuist kunnen maken, gaan de gedachten natuurlijk al gauw uit naar de landelijke vakbond. Maar ook hier lijkt de bereidheid mee te werken aan een andere economische inrichting niet groot. Uit het gesprek met George de Roos bleek dat de vakbond de hete brij wel ziet, maar er voorlopig liever als een kat omheen draait.

De balans van deze informatiemiddag is dat enerzijds uit de voordrachten blijkt en daaruit is af te leiden dat de oplossing van het probleem van privatisering en GATS een economisch alternatief veronderstelt, en dat anderzijds vanwege de zwakke positie en een weinig krachtige wil van nationale overheden die oplossing een ‘hell of a job’ zal zijn. Informatiemiddagen als deze kunnen een belangrijke rol spelen bij de maatschappelijke bewustwording, die een essentiële voorwaarde is om die andere economische orde op de politieke agenda te krijgen.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Jo Versteijnen.)