Ga naar de inhoud

Worstelen met het poldermodel

Subsidies worden afgeschaft. Vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties worden genegeerd of ze krijgen een grote mond. Breekt de overheid het poldermodel doelbewust af? En is dat eigenlijk wel zo erg?

9 min leestijd
Placeholder image

‘Ze moeten een beetje bang voor je zijn’

Uit: Ravage #6 van 30 april 2004

November vorig jaar blokkeerden actievoerders van Milieudefensie en FNV-Bondgenoten het ministerie van Verkeer en Waterstaat in Den Haag uit protest tegen de bezuinigingen op het openbaar vervoer. De LPF en het CDA zaten er meteen bovenop: moest de subsidie van Milieudefensie niet eens ter discussie worden gesteld? Minister Peijs beloofde dat ze dit bij een volgende gelegenheid zeker aan de orde zal stellen in het kabinet.
Peijs is niet de enige minister die belangenorganisaties wil laten zien wie er de baas is. Minister Hoogervorst (Volksgezondheid) nam de taak op zich om 127 miljoen te bezuinigen op subsidies voor maatschappelijke organisaties. Minister Zalm (Financiën) dreigt dat de overheid straks de CAO’s niet meer bekrachtigt als de FNV niet inbindt. Minister Verdonk (Vreemdelingenzaken) weigert om nog te praten met de vertegenwoordiger van de vluchtelingenorganisaties, Jan Pronk, omdat die zo onbeleefd is geweest om de term ‘deportatie’ te gebruiken. Werkelijk geen enkele minister lijkt te willen achterblijven.
Zo kondigde minister Donner van Justitie aan dat hij geen overleg zal voeren met de Orde van Advocaten over zijn nieuwe wet die het mogelijk maakt om mensen te veroordelen op basis van geheim AIVD-materiaal. ,,Consultatie van de Orde van Advocaten heeft geen klap te maken met de rechtsstaat”, aldus de minister.

Gesloten deur
Wat moeten we afleiden uit al deze voorbeelden? In de eerste plaats natuurlijk dat het overlegmodel nog wijdverspreider was dan we al dachten: wie had ooit vermoed dat zelfs het ministerie van Justitie een eigen inspraakcircuit kent? Tegelijk suggereert het optreden van de ministers dat de overheid niet langer bereid is om zich de les te laten lezen door allerlei maatschappelijke organisaties.
,,Het lijkt me duidelijk waar de minister van Vreemdelingenzaken mee bezig is”, stelt minderhedendeskundige Rinus Penninx. ,,Ze breekt het overleg met minderheden af.” Ook Wijnand Duyvendak, Tweede Kamerlid met een activistisch verleden, constateert dat de relatie tussen overheid en maatschappelijke organisaties is veranderd. ,,Vroeger was het contact met ambtenaren en ministeries veel gemakkelijker. De deur stond open, ook voor de wat radicalere organisaties. Nu is die deur vaak gesloten. Mensen mogen soms nog wel langskomen en hun mening geven, maar daar blijft het bij.”

Staking
Het Akkoord van Wassenaar uit 1982, waarin de vakbonden beloofden om de lonen te matigen in ruil voor arbeidstijdverkorting, wordt vaak gezien als de oorsprong van het poldermodel. In feite bestaat de overlegtradititie al veel langer, zo vertelt Hans Boot, hoofdredacteur van het blad Solidariteit en bezig met een onderzoek naar de geschiedenis van de havenpool in Amsterdam.
Boot: ,,In navolging van een massale en succesvolle staking in de Londense haven vond in 1889 de eerste grote staking plaats in de Rotterdamse en Amsterdamse havens. De vakvereniging van de boot-, scheeps- en dokwerkers werd enige tijd een afdeling van de Londense havenvakorganisatie. De voorzitter van Amsterdamse vakvereniging De Volharding beklaagde zich over de afwezige bereidheid bij met name de Londense collega’s om met de ondernemers in overleg te treden. Dit voorbeeld illustreert dat de neiging om te overleggen er bij de Nederlanders toen al inzat.”
Na de Eerste Wereldoorlog werd ook de bijbehorende overlegstructuur opgebouwd. Vanaf de jaren zestig kwamen er naast de vakbonden allerlei nieuwe protestbewegingen op, zoals milieuorganisaties, organisaties van immigranten en de kraakbeweging. Veel van deze organisaties kwamen in aanmerking voor subsidies en werden uitgenodigd om mee te praten in formele overlegstructuren. Zelfs de krakers, die vrij kritisch stonden tegenover het polderen, namen zo nu en dan deel aan overleggen en hebben wel eens subsidie geaccepteerd.

Inkapselen
Op zich is het niet vreemd dat de overheid probeert om protestbewegingen een plek te geven binnen de gevestigde orde, dat komt overal voor. Opvallend is de schaal waarop dit in Nederland is gebeurd. Het zal niet meevallen om een ander land te vinden waar organisaties zoveel mogelijkheden hebben om subsidie te krijgen en om mee te praten over het beleid van de overheid. Organisaties worden in de watten gelegd en in ruil daarvoor gedragen ze zich een beetje: in vergelijking met andere landen komen stakingen en gewelddadige acties in ons land weinig voor.
Dit roept natuurlijk wel de vraag op of Nederlandse belangenorganisaties zich niet laten inkapselen. Kunnen ze nog wel opkomen voor hun idealen als ze zo afhankelijk zijn van de overheid? Wordt het op die manier niet verleidelijk om het politiek correcte beleidsjargon van de overheid na te praten, in plaats van naar je eigen achterban te luisteren?
Begin jaren negentig waarschuwde Rinus Penninx al dat de van boven opgelegde inspraakstructuren een ‘papegaaiencircuit’ zouden kunnen creëren. Een andere bijwerking van het poldermodel is het risico dat groepen tegen elkaar worden uitgespeeld. De regels om te bepalen wie er recht heeft op subsidie of inspraak zijn vaak erg vaag, met als gevolg dat organisaties daar soms weer onderling ruzie over gaan maken.

Bang
Een belangrijke vraag is of deelname aan het poldermodel per saldo iets positiefs oplevert voor de samenleving. Dat verschilt per onderwerp. Je zou kunnen zeggen dat de vakbeweging wel enige reden tot tevredenheid heeft: de inkomensverschillen zijn in ons land minder gestegen dan in andere landen, en met de werkgelegenheid gaat het redelijk.
Ook de kraakbeweging heeft concrete successen behaald. Ze heeft ervoor gezorgd dat gemeenten meer gingen doen aan de woningnood en ze wist mede te voorkomen dat Amsterdam compleet werd overgeleverd aan kantoren en snelwegen. Al zou je evengoed kunnen beweren dat ze die successen heeft behaald door zich juist zoveel mogelijk afzijdig te houden van de overlegstructuur.
Migranten hebben vooralsnog in ieder geval weinig profijt gehad van de Nederlandse overlegtraditie: in ons land is de achterstelling van migranten groter dan in andere landen.
Volgens Penninx zijn deze voorbeelden echter te simpel om er algemene conclusies uit te kunnen trekken over deelname aan het overlegmodel. Bovendien is het naar zijn mening ook een principezaak dat je als overheid maatschappelijke organisaties bij het beleid betrekt.
Migrantenorganisaties zijn in vergelijking met de vakbeweging en de kraakbeweging sterker afhankelijk van overheidsfinanciering, ze hebben vaak nauwelijks toegang tot andere geldbronnen. Daarnaast maken ze zelden gebruik van ontwrichtende actievormen, zoals stakingen, kraakacties of bezettingen. Zouden dit soort verschillen van invloed kunnen zijn op de uitkomsten van het overleg met de overheid?
,,Ik denk dat je alleen met de overheid in overleg moet treden als je een machtspositie hebt”, zegt Wijnand Duyvendak. ,,Die machtspositie kan je bijvoorbeeld ontlenen aan de media, of aan acties. Het belangrijkste is: ze moeten een beetje bang voor je zijn.”

Machtsverhoudingen
Duyvendak, die tot 2002 directeur was van Milieudefensie, wijst ook op het risico dat je loopt als je al te afhankelijk bent van subsidies. ,,Sommige organisaties zijn principieel en passen hun mening niet aan, ook al betekent dit dat ze hun inkomsten verliezen. Anderen zijn een beetje op de glijdende schaal terechtgekomen, waarbij je telkens een beetje water in de wijn doet. Bij Milieudefensie hebben we altijd geprobeerd om ons weinig aan te trekken van de opvattingen van de subsidieverlener. Daarbij was wel van belang dat we onze financiering gespreid hadden: maximaal een derde subsidie, een derde giften en een derde Postcodeloterij.”
Hans Boot benadrukt dat het uiteindelijk om de machtsverhoudingen gaat. Hoe beter de band tussen organisaties en hun achterban, hoe meer overheid en ondernemers gedwongen zijn om rekening met ze te houden. ,,Gevaarlijk ben je als het overleg en de onderhandelingen en de resultaten daarvan voortdurend onder democratische druk en controle staan van degenen die hun vertegenwoordigers naar het overleg en de onderhandelingstafel hebben gestuurd”, aldus Boot.
In de praktijk is er echter vaak geen sprake van echte onderhandelingen, maar van overleg waarbij de belangen een beetje worden weggemoffeld. Boot: ,,De jarenlange traditie van overleg werkt bewustzijnsverdovend en met name de laatste twintig jaar depolitiserend. Ik zie liever een minder aangepaste, een minder geciviliseerde arbeider – of migrant, of noem maar op – die wel voor z’n mening opkomt, dan een verwende tv-kijker.”
Volgens Boot is het van intrinsieke waarde dat mensen voor hun eigen belangen opkomen. ,,We houden echter de fictie van het gemeenschappelijk belang in stand. Er is een vanzelfsprekende ideologie, van ‘zo werkt het nu eenmaal’. Het passief consumeren, dat getuigt toch van een gebrek aan zelfbewustzijn.”

Heruitvinden
Inmiddels heeft de overheid de verhoudingen met de maatschappelijke organisaties op scherp gesteld. Valt nu te verwachten dat deze organisaties hun strategie gaan aanpassen?
In de Verenigde Staten is dat in zekere zin gebeurd. Daar voert de overheid sinds president Reagan een zeer vakbondsvijandig beleid. Aanvankelijk wist de vakbeweging zich hier absoluut geen raad mee, maar dat is inmiddels flink aan het veranderen. Verschillende vakbonden zijn bezig om zichzelf opnieuw te hervinden. Ze gaan veel activistischer te werk en gaan daarbij coalities aan met andersglobalisten, immigranten, studenten en allerlei lokale organisaties. Kunnen we zo’n ontwikkeling ook in Nederland verwachten?
Boot: ,,Misschien, maar op de korte termijn verwacht ik dat niet. De op- en neergang van de vakbeweging is geen automatisme. De geschiedenis loopt niet volgens objectieve wetmatigheden. Het gaat om mensen, subjecten, al of niet georganiseerd. Beslissend is de vraag: wie steekt het vuur aan? Een vakbond heeft naast een maatschappijkritisch altijd een conserverend karakter. Van groot belang is dat individuen en georganiseerde groepen buiten de vakbeweging zich inzetten voor fundamentele veranderingen. En ook dat gebeurt niet vanzelf.”

Dood?
Nog maar een paar jaar geleden was Nederland trots op het poldermodel dat ons voorspoed en werkgelegenheid bracht, en dat bewonderende buitenlandse delegaties naar ons land lokte. Inmiddels verkondigen allerlei deskundigen de dood van dit model. Natuurlijk is het in het verleden al vaker doodverklaard. Of er dit keer echt een einde komt aan de traditie van overleggen en subsidies moeten we nog even afwachten.
Op dit moment is in ieder geval duidelijk dat de overheid het even heeft gehad met al die organisaties die mee willen praten over haar beleid. De huidige regering is er sterk van overtuigd dat ze een missie te vervullen heeft. Daarbij wenst ze niet gehinderd te worden door adviezen of inspraak.
Voor sommige organisaties is dat even wennen. Ze worden met de neus op de feiten gedrukt: echte invloed word je niet op een presenteerblaadje aangeboden, die moet je afdwingen.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Dirk Kloosterboer.)