Ga naar de inhoud

Noam Chomsky, macht en media

Er zijn twee gebieden waarin Noam Chomsky zich heeft onderscheiden. Naast zijn baanbrekende werk als taalwetenschapper, dat tot grote veranderingen binnen de sociale wetenschappen en filosofie, heeft geleid, heeft hij zich in de afgelopen vijftig jaar onophoudelijk beziggehouden met politiek, van sit-ins en demonstraties tot aan lezingen en debat. Zijn scherpe analyses, ondersteund door overvloedig bewijsmateriaal, gaan de hele wereld over en vormen al een halve eeuw een belangrijke intellectuele ondersteuning in de strijd tegen onrecht, onderdrukking en oorlog. In zijn essays en boeken toont hij wat overheden (in het bijzonder de Amerikaanse) en het economisch systeem aanrichten in de wereld. Al vanaf zijn eerste artikelen richt hij zich ook op de speciale rol die intellectuelen spelen in het uitoefenen van macht door het verhullen van de afschuwelijke gevolgen van oorlog, uitbuiting en vernietiging in mooie frases over vooruitgang, democratie en onvermijdelijkheid (The Responsibilty of Intellectuals, 1967). (Dit stuk verschijn ook in het nieuwste nummer van klasse!)

14 min leestijd
comvanc

 

In het begin staat Chomsky’s engagement vooral in het teken van de Vietnamoorlog en hoewel daarnaast allerlei andere zaken aan de orde komen. Hij schrijft bijvoorbeeld enkele schitterende historische beschouwingen (The Revolutionary Pacifism of A.J. Muste: On the Background of the Pacific War, 1967; Objectivity and Liberal Scholarship, 1968) hebben ook die betrekking op de oorlog in Vietnam of op manieren daar tegen te strijden (On Resistance, 1967; Notes on Anarchism, 1970).
In het begin van de jaren zeventig gaat hij samenwerken met Edward S. Herman. Al vanaf het begin worden de belangrijke lijnen in hun werk duidelijk. Wat richten de VS aan in de wereld, en hoe wordt daarover bericht in de media. Hun belangrijkste werk verschijnt in 1979: The Political Economy of Human Rights. In twee delen wordt op systematische wijze de door de VS geïnitieerde opkomst van dictaturen (met name in Latijns-Amerika, de eigen achtertuin) beschreven, hoe ze in stand worden gehouden en waarom. Daarnaast komt de verslaggeving in de media uitgebreid aan de orde. In verschillende hoofdstukken worden de meest voor-de-hand-liggende trucs van de media geanalyseerd. In artikelen met titels als “Media Self-Censorship: Or Why Two Sovjet Dissidents are Worth More Than 20,000 Tormented Latins” wordt getoond hoe de media onze verschrikkingen vergoeilijken, minimaliseren of eenvoudigweg verhullen.

Massamedia

Eind jaren tachtig schrijven Herman en Chomsky hun standaardwerk over de media – Manufacturing Consent: The Political Economy of the Mass Media (1988)    – waarin zij hun propagandamodel uiteenzetten. Door middel van dit model trachten zij te verklaren hoe het mogelijk is dat in Westerse landen, waar journalisten een grote mate van vrijheid hebben om de waarheid te vertellen, de media toch voornamelijk fungeren als spreekbuis voor de gevestigde orde. Het propagandamodel bestaat uit vijf filters die een dusdanige beperkende invloed hebben op de productie van nieuws, achtergronden en opinies, dat het uiteindelijke eindproduct de overtuigingen en ideeën van de elite propageert, die daardoor hun gang kunnen gaan zonder al te veel lastig te worden gevallen met  vervelende vragen en feiten. De vijf filters van het Propagandamodel zijn: eigendom, advertenties, nieuwsbronnen, flak en ideologie.

Het standaardidee over de media is dat ze vrij en onafhankelijk, lastig en tegendraads zijn, dat ze zich overal mee bemoeien en de autoriteiten het vuur na aan de schenen leggen. De reden daarvoor is dat wij de burgers in een democratie het recht hebben te weten wat er gebeurt, omdat wij alleen op die manier op zinnige wijze invloed kunnen doen gelden op het politieke proces. Voor de meeste mensen is dit vanzelfsprekend. Hiertegenover plaatsen Chomsky en Herman  het idee dat de media een kijk op de wereld geven die in overeenstemming is met, en ter promotie van, de economische, sociale en politieke belangen van de elite, die ook in belangrijke mate de economie en overheid domineren. De media doen dit door het kiezen en afbakenen van onderwerpen, het wegfilteren van vervelende feiten, het selectief benadrukken, het manipuleren van verontwaardiging, etcetera.

Verschil binnen grenzen

Dit betekent overigens niet dat de media altijd de standpunten van de regering onderschrijven. De elite bestaat uit verschillende machtsblokken die het overheidsbeleid beïnvloeden ; hun onderlinge  strijd is ook terug te vinden in de media. Sommige groepen binnen de elite verwachten bijvoorbeeld een aardige boterham te verdienen aan de ontwikkeling en aankoop van de JSF, andere groepen binnen de elite zouden de vele honderden miljoenen euro´s liever op hun eigen boterham smeren. Dat maakt een discussie mogelijk in de media  over de aankoop van de JSF, waarbij de vraag wat de bevolking het liefste zou willen doen met het geld overigens niet aan de orde komt  Een en ander heeft  niets met de signatuur van de media te maken – links of rechts. Volgens het propagandamodel ondersteunen beide vleugels van het politieke spectrum dezelfde vooronderstellingen. Dit beperkt de opinies die geuit kunnen worden. Er kan verschil van mening zijn of het nu gaat om massavernietigingswapens of terrorisme, of juist om de ondersteuning van vrouwenrechten, democratie en vrijheid. De kern is dat wàt het beleid ook is, we het doen met de beste bedoelingen. Het kan mislukken, maar onze bedoelingen zijn altijd goed. Het gaat nooit om olie, macht of economisch gewin.
Herman en Chomsky voeren aan dat hun ideeën niet uit de lucht komen vallen. Er bestaat een lange intellectuele traditie waarin wordt beargumenteerd dat juist in een democratie, waarin je de bevolking niet meer kunt sturen door middel van geweld, het van het hoogste belang is om de bevolking te sturen door middel van propaganda, en de moderne variant daarvan, de public relations. Gewone mensen zijn nu eenmaal te beperkt en te stom om te begrijpen wat er gebeurt in de wereld en wat goed voor hen is. Daarom moet er gebruikt worden gemaakt van necessary illusions. Walter Lippman omschreef dit proces als de manufacture of consent.

Draagvlak

Twintig jaar geleden was Bolkestein, op dat moment minister van Defensie, zo onverstandig in debat te gaan met Chomsky. Bolkestein verdedigde de stelling dat er helemaal niets aan de hand is met de media, en dat het bij ons in het Westen prima is geregeld . Nadat Chomsky op overtuigende wijze de vloer met hem aanveegde, eindigde Bolkestein met de volgende woorden: “Professor Chomsky noemt het de manufacture of consent. Ik noem het de creation of consensus. In Holland noemen we dat draagvlak. Professor Chomsky noemt het bedrog, maar dat is het niet.” De beelden van deze discussie zijn te zien in de schitterende documentaire Manufacturing Consent: Noam Chomsky and the Media, die overigens in 1993 werd geselecteerd voor het IDFA te Amsterdam.  Om onduidelijke redenen is de documentaire uit de competitie  gehaald en verbannen naar een achterafzaaltje. Aan de kwaliteit zal het niet hebben gelegen: Manufacturing Consent won tientallen prijzen op filmfestivals over de hele wereld. Dat Bolkestein dat jaar zitting had in de raad van aanbeveling van het IDFA zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld.

Het ligt voor de hand dat in het vrije Westen waar het bedrijfsleven veel macht heeft, grote ondernemingen   de media  domineren en dat hun ideeën daarin de boventoon voeren. Uit opinieonderzoeken blijkt dat ook een meerderheid van de bevolking die mening is toegedaan: ze vinden de media te conformistisch, te veel onder de invloed van machtige mensen en organisaties, en zeker niet onafhankelijk. Belangrijk bewijs voor het functioneren van het propagandamodel vormt  het onderzoek door Herman en Chomsky. Zij hebben  keer op keer laten zien dat de media wel degelijk partij kiezen voor de elite, ondanks alle pretentie van onafhankelijkheid.

Beeldvorming

Hun belangrijkste methode van onderzoek is die van de ‘paired examples’. Een analyse van de berichtgeving van twee vergelijkbare gebeurtenissen, die verschillen op één cruciaal punt, namelijk gesteund door ‘ons’ , of juist niet. Een uitstekend voorbeeld hiervan is het uitgebreide onderzoek naar de beeldvorming rond de oorlog in Joegoslavië door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) naar aanleiding van de Srebrenica-affaire. In het rapport wordt geconcludeerd dat de Nederlandse media al vroeg in de oorlog een onderscheid maakten tussen de “good guys” (de Kroaten en Moslims) en de “bad guys” ( de Serviërs) en dat de berichtgeving in de media in toenemende mate met  dat beeld overeen kwam . Merk op dat deze tweedeling precies de lijn van de NAVO volgt, die daarbij de “good guys” van wapens en steun voorzagen. Alternatieve berichtgeving, bijvoorbeeld dat de “good guys” zich ook te buiten gingen aan moord, doodslag, en etnische zuiveringen, kreeg in  het begin nauwelijks aandacht , en uiteindelijk in het geheel niet meer. De enige twee (!) journalisten die deze tweedeling niet klakkeloos overnamen en probeerden om in hun berichtgeving vanuit Joegoslavië een genuanceerd beeld te schetsen, werden door de redacties in Nederland zwaar onder druk gezet, en uiteindelijk vervangen door collega’s die meegaander waren.

Nederlandse media

Wie de illusie heeft dat het met de Nederlandse media anders gesteld is dan met de Amerikaanse, moet zich natuurlijk niet laten overtuigen door dit ene voorbeeld. Het mediaonderzoeksblad Extra! heeft drie jaar lang onderzoek gedaan naar het functioneren van de Nederlandse media. Naar aanleiding van de vele onderzoeken staat de conclusie dat ook de Nederlandse media grotendeels functioneren volgens de lijnen van het propagandamodel. De volgzaamheid nam in de aanloop van de oorlog in Irak zulke groteske vormen aan, dat letterlijk alle belangrijke Nederlandse media de Amerikaanse aanval ondersteunden. Uiteraard werd er af en toe wel uiting gegeven aan twijfel, maar van tegenstand of oppositie, zoals in de Belgische, Duitse en Engelse media, was geen enkele sprake. In Nederland was er louter begrip voor het Amerikaanse standpunt. Punt uit. Het dieptepunt was misschien wel de presentatie van minister Powell in de Veiligheidsraad een paar weken voor de oorlog. Terwijl de helft van de Nederlandse bevolking geen snars geloofde van alle verhalen over massavernietigingswapens en zich massaal deed gelden in anti-oorlogsdemonstraties, waren alle Nederlandse kranten (zonder één uitzondering) zeer te spreken over het “indrukwekkende optreden” van Powell met zijn “geheime bewijzen” (Trouw). De oorlog was nog geen week oud of foto’s van Amerikaanse soldaten met een baby op de arm sierden de voorpagina’s. Achteraf, en heel langzaam, druppelt er wat door van de verschrikkingen die zich daar hebben afgespeeld en nog steeds afspelen. Maar veel is het niet, en dat is nog steeds het geval.

Op de website van Extra! (www.extra-media.nl) zijn nog veel meer voorbeelden te vinden van het optreden van de Nederlandse media. Helaas is Extra! in 2004, na drie jaar mediaonderzoek ter ziele gegaan. Geen advertenties, geen geld, weinig abonnees. Aan de Nederlandse media heeft het niet gelegen. Er is nog meer dan genoeg te onderzoeken.

====================================

De vijf filters van het Propagandamodel:

Eigendom. De media zijn grote bedrijven, of zijn onderdeel van een conglomeraat, met als belangrijkste doel het maken van winst.
Advertenties. De belangrijkste bron van inkomsten van de media is  niet de consumenten, maar de verkoop van advertenties. Het zijn de rijkste consumenten die het meeste opleveren. Oftewel er zijn mediabedrijven, die hun publiek verkopen aan andere enorme bedrijven. Het resultaat daarvan is een kijk op de wereld die voldoet aan de wensen van de kopers, verkopers en het product.
Nieuwsbronnen: De belangrijkste bronnen die door journalisten worden geraadpleegd zijn te vinden bij de overheid en het bedrijfsleven. Journalisten klagen graag over de onbetrouwbaarheid en spin, maar ze richten zich toch nauwelijks op andere nieuwsbronnen. Het is namelijk een makkelijke manier om aan ‘nieuws’ te komen. En journalisten die te kritisch zijn, lopen het risico uitgesloten te worden.
Flak. Het afkeurend reageren op niet gewenste verhalen in de media door middel van brieven, telefoontjes, petities, rechtszaken, vragen in de tweede kamer, en andere vormen van afkeuring, dreiging of straf. In tegenstelling tot de eerste drie filters, waar marktmechanismen aan ten grondslag liggen, gaat het bij flak om een georganiseerde en doelbewuste poging om de media te beïnvloeden.
Anticommunistische ideologie als nationale religie en controle-mechanisme. Met de val van de Sovjet-Unie is de kracht hiervan geweken, maar de kern van deze filter is gelegen in het creëren van een irrationele angst: “als mensen bang zijn, accepteren ze het gezag.” Tegenwoordig gaat het meer om drugs, terrorisme, Arabieren, misdaad, etc. Herman merkt op dat “het religieus geloof in de markt sinds de jaren negentig zo sterk is geïnternaliseerd binnen de journalistiek dat het eenzelfde ideologische rol vervult”.
===========================
Activisme en (zelf)organisatie

Naast zijn wetenschappelijke werk heeft Noam Chomsky altijd – intellectueel en in de praktijk – bijgedragen aan het vormen van tegenmacht. Om oppositie te voeren tegen overheden en bedrijfsleven is (zelf)organisatie van ‘betrokken burgers’ volgens Chomsky onontbeerlijk. Daarbij benadrukt hij dat het een zaak is van lange adem, zonder garantie op succes. Het is geen kwestie van blauwdrukken en dogma’s, maar van gezond verstand en stug doorwerken. Als het gaat om de ideologische richting waar je aan moet denken, is Chomsky ook verfrissend ondogmatisch en nuchter. Hij verwijst vaak positief naar de anarchistische traditie. Maar hij stelt ook dan de dogma’s ter discussie en is – tot woede van veel hardcore anarchisten – niet te beroerd om te wijzen op ook meer sociaaldemocratische campagnes, of hervormingsgezinde regimes. Op de vraag of je bij de vorige verkiezingen in de VS op Obama zou moeten stemmen was zijn antwoord: “Als je in een swingstate woont (waar het er dus om spant, red.) zou ik het zeker doen. Verder moet je er niet teveel van verwachten, wie er ook wint. Neus dicht en stemmen, zou ik zegen, en daarna gewoon verder gaan met je dagelijkse politieke activiteiten”. Als het gaat om de ‘grote ideologieën’ verwijst Chomsky, tot afgrijzen van veel journalisten en politici, naar de geschiedenis van sociale arbeidersstrijd en anarchisme, socialisme en marxisme. Allemaal politieke tradities van grote waarde, die ook gruwelijk misbruikt zijn. Wat er later mee uitgespookt is door Lenin en de Sovjet-Unie heeft “net zoveel met socialisme te maken als dat het democratisch was, wat ze ook nog claimden”. Chomsky verwijst vaak naar de veelal vergeten Duitse schrijver, anarchosyndicalist en selfmade historicus Rudolf Rocker (1873- 1958) die van grote invloed is geweest op Chomsky’s denken. Rocker is met vele anderen belangrijk geweest in het opbouwen van een soort ‘praktisch anarchisme’, dat nu nog in de anarchosyndicalistische onderstroom teruggevonden kan worden. Rocker’s meesterwerk Nationalisme en Cultuur werd in 1937 ook in Nederlandse vertaling uitgegeven en is ook nu nog meer dan waard om te lezen.

————————————-
Staat en Bedrijf

Een derde peiler van Chomsky’s werk (naast mediaonderzoek en activisme) is zijn heldere analyses van de mondiale ontwikkelingen. Daarbij heeft hij altijd veel aandacht geschonken aan het verband tussen de politieke en de economische agenda. Ontwikkelingen op het gebied van ‘vrijhandel’ en neoliberale hegemonie zijn nauw verbonden aan politieke en militaire macht.. Een illustratie is het stukje hieronder uit een interview in 2005 (Staat en Bedrijf, Znet) dat integraal op globalinfo.nl te vinden is,

Citaat (uit Staat en Bedrijf (2005), een interview met Znet-Dld, https://www.globalinfo.nl/Achtergrond/chomsky-staat-en-bedrijf.html)

De eerste 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog worden vaak “Het Gouden Tijdperk van het Kapitalisme” genoemd. Er was een snelle groei, hetgeen nooit eerder vertoond was in de periode daarvoor noch daarna, en tot op zekere hoogte was er een gelijk verdeelde groei. In de Verenigde Staten, een van de minst egalitaire belangrijke landen, heeft de armste twintig procent in die periode meer geprofiteerd dan de rijkste twintig procent. Dat nam toe tot aan het begin van de jaren zeventig. Tegen die tijd kwam er een enorme reactie op gang om een einde te maken aan de democratie, die door elites wordt beschouwd, en terecht, als een groot gevaar. Zij begonnen het systeem, dat regeringen op aandringen van de bevolking de mogelijkheid bood tot het creëren van een verzorgingsstaat, te ondermijnen. De eerste stap werd gezet door het afschaffen van de controle op kapitaal, omdat men goed begreep dat dat de kern was op basis waarvan regeringen de ruimte hadden tot onafhankelijke besluitvorming. Het afschaffen van de controle op kapitaal en het vrij laten fluctueren van munteenheden heeft gezorgd voor een gigantische explosie van speculaties tegen munteenheden, en voor nog allerlei andere dingen.

Als je goed kijkt naar de neoliberale programma’s, dan zie je dat ieder onderdeel is ontworpen om de democratie buitenspel te zetten. Dat geldt voor het afschaffen van de vaste muntenheden en de controle op kapitaalvlucht. Privatisering ondermijnt per definitie democratie. Want op die manier worden zaken uit de openbare arena gehaald. Wanneer je diensten in handen legt van het bedrijfsleven, dan kan een regering daar geen enkele invloed meer op uitoefenen. Dus als Duitsers zo iets zeggen, dan klopt dat wel, omdat het op die manier is ontworpen. Het systeem is zo ontworpen dat de staat de mogelijkheid verliest om onder de druk van de bevolking verandering door te voeren en alleen nog ontvankelijk is voor druk van de concentratie van private macht.

Vraag: Ik bedoel, het punt is dat je het nog steeds kunt terugdraaien.

Natuurlijk kan het worden teruggedraaid! Het kwam allemaal tot stand in 1945. Het is nou niet een bepaald radicale positie om te zeggen, laten we het Bretton Woods systeem weer instellen. Ik bedoel, niemand wenst het oude systeem weer geheel terug zoals het was, dat moge duidelijk zijn, maar het kan weer worden teruggedraaid. Het punt is dat het niet noodzakelijk is dat er bedrijven bestaan, net zo goed als dat met andere vormen van tirannie is