Ga naar de inhoud

Anarchisme als synthese van socialisme en liberalisme – Rudolf Rocker

Het moderne anarchisme situeert zich op het kruispunt van twee grote stromingen die sedert de Franse Revolutie het intellectuele leven van Europa bepaald hebben: het socialisme en het liberalisme. Johny Lenaerts ontleent dit aan een tekst van Rudolf Rocker, die hij vertaalde (Anarcho-syndicalisme, Theorie en praktijk, 1938). Anarchisme als synthese van…? Hoe zit dat? Zie hier onder. [ThH]

6 min leestijd

(Door Johny Lenaerts, overgenomen van Libertaire Orde)

Het moderne socialisme

Het moderne socialisme ontwikkelde zich toen steeds duidelijker werd dat politieke instellingen en zelfs regeringswisselingen nooit tot de wortels van de problemen, ‘de sociale kwestie’, konden doordringen. Zijn aanhangers begrepen dat een vergroting van de maatschappelijke ongelijkheid tussen de mensen, ondanks de beste theoretische veronderstellingen, niet mogelijk is zolang de mensen, op basis van het feit of ze al dan niet eigendom bezitten, verdeeld blijven in klassen.

Door hun bestaan zelf, verhinderen deze klassen om tot een authentieke gemeenschap te komen. Derhalve kwam men tot de overtuiging dat de sociale gerechtigheid enkel zou mogelijk worden door de uitschakeling van economische monopolies en door de invoering van het gemeenschappelijk bezit van de grond en van de andere productiemiddelen, anders gezegd, door een transformatie van alle economische voorwaarden en de daarmee verbonden maatschappelijke instellingen.

De menselijke arbeid zou niet langer ten dienste van de uitbuiting mogen staan, maar daarentegen voor eenieder de welvaart moeten garanderen. Maar zodra het socialisme georganiseerd optrad en een beweging werd, doken er bepaalde meningsverschillen op, die te verklaren zijn vanuit de maatschappelijke milieus van de verschillende landen. Het is een feit dat elk politiek concept, van theocratie tot caesarisme en dictatuur, bepaalde vleugels van de socialistische beweging beïnvloed heeft.

Twee stromingen

775x1200Twee grote stromingen van het politieke denken oefenden een crucuiale invloed uit op de ontwikkeling van de socialistische ideeën: het liberalisme, dat progressieve denkers, vooral in de Angelsaksische landen en in Spanje, geïnspireerd heeft, en de democratie, opgevat in de betekenis die Jean-Jacques Rousseau daar in zijn Maatschappelijk verdrag (1) aan gaf en dat in het Franse jacobinisme (2) zijn meest invloedrijke vertegenwoordigers zou vinden. De sociale theorie van het liberalisme vertrok vanuit het individu. Het trachtte de activiteit van de staat tot een minimum te beperken. Daarentegen berustte de democratie op een abstract collectief concept, Rousseau’s ‘algemene wil’, dat probeerde deze voorstelling in de natiestaat te verwerkelijken.

Liberalisme en democratie zijn uitgesproken politieke concepten. Omdat de meeste aanhangers van het liberalisme en de democratie nauwelijks aandacht hadden voor de economische toestand van de maatschappij, kon een verdere ontwikkeling van deze economische toestand niet met de oorspronkelijke principes van de democratie verzoend worden. Nog minder evenwel met die van het liberalisme. Democratie met zijn leuze ‘gelijkheid van alle burgers voor de wet’, en het liberalisme met zijn ‘recht van de mens op zijn persoon’, liepen beiden te pletter op de realiteiten van de kapitalistische economie.

Zolang miljoenen mensen in elk land hun arbeidskracht aan een kleine minderheid van bezitters moesten verkopen en in de meest erbarmelijke omstandigheden geraakten wanneer ze geen koper vonden, bleef de zogenaamde ‘gelijkheid voor de wet’ een farce, sinds de wetten gemaakt worden door diegenen die de maatschappelijke rijkdom bezitten. Maar op dezelfde wijze kan er ook niet gesproken worden over ‘het recht van de mens op zijn persoon’, omdat dit recht eindigt waar men gedwongen wordt zich aan het economisch dictaat van iemand anders te onderwerpen.

Net zoals het liberalisme verdedigt ook het anarchisme het idee dat het geluk en de welvaart van het individu de maatstaf van alle maatschappelijke aangelegenheden moet zijn. En net zoals de belangrijkste vertegenwoordigers van de liberale gedachte verdedigt ook het anarchisme de opvatting dat de taken van de regering tot een minimum beperkt moeten worden. Zijn aanhangers hebben deze gedachten tot in hun uiterste consequentie gevolgd en streven ernaar elke instelling van de politieke macht uit het maatschappelijk leven te bannen. Toen Thomas Jefferson (3) het basisbeginsel van het liberalisme uitdrukte met de woorden: ‘De beste regering is de regering die het minst regeert’, zeiden de anarchisten met Henry David Thoreau (4): ‘De beste regering is de regering die überhaupt niet regeert’.

Tegen economische monopolievorming – voor gemeenschappelijke eigendom van de grond

51FWA0MRC8LSamen met de stichters van het socialisme eisen de anarchisten de afschaffing van elke economische monopolievorm en het gemeenschappelijk bezit van de grond* en de andere productiemiddelen, waarvan het gebruik zonder onderscheid voor iedereen toegankelijk moet zijn; want persoonlijke en maatschappelijke vrijheid is enkel denkbaar op basis van gelijke economische voorwaarden voor iedereen. In de schoot van de socialistische beweging verdedigen de anarchisten het standpunt dat de strijd tegen het kapitalisme tegelijkertijd een strijd tegen alle instellingen van de politieke macht moet zijn, want in de loop van de geschiedenis ging de economische uitbuiting altijd hand in hand met de politieke en maatschappelijke onderdrukking. De uitbuiting van de mens door de mens en de heerschappij van de mens over de mens zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden en elk is de voorwaarde voor de ander.

Zolang in de maatschappij een bezittende en een niet-bezittende groep mensen vijandig tegenover elkaar staan, zal de staat voor de bezittende minderheid onontbeerlijk zijn om hun privileges te beschermen. Wanneer deze voorwaarde van sociale ongerechtigheid verdwijnt en plaats ruimt voor een hogere maatschappijformatie, die geen bijzondere rechten erkent en de gemeenschap van alle maatschappelijke belangen als basisprincipe zal hebben, moet de regering over mensen het veld ruimen voor het beheer dan de economische en maatschappelijke aangelegenheden, of, om met Saint-Simon (5) te spreken: ‘De tijd zal komen waarin de kunst om over mensen te regeren zal verdwenen zijn. Een nieuwe kunst zal deze plaats innemen, de kunst om dingen te beheren.’

Rudolf Rocker (vertaald door Johny Lenaerts; uit: Rudolf Rocker, ‘Anarcho-Syndicalism: Theory and Practice’ [Oorspronkelijk Londen, 1938; latere herdrukken met een inleiding van Nicolas Walter en een voorwoord van Noam Chomsky; thh.]

*  [Dat de grond aan de gemeenschap toebehoort vindt men ook terug bij het Georgisme, een politieke en economische ideologie ontleend aan de Amerikaanse politiek econoom, Henry George (1839-1897). In Nederland propageerde de Stichting Grondvest het ‘Georgisme’, zie Online; thh.]

NOTEN VAN DE VERTALER:

(1) In het Maatschappelijk verdrag (Contrat social) ontwerpt Rousseau (1712-1778) een democratisch ideaalbeeld waarin de staatsmacht berust bij het volk en de regerenden zijn functionarissen zijn. De wetten vereisen de toestemming van allen, want de volkssoevereiniteit is absurd en ondeelbaar en komt tot uiting in de ‘algemene wil van de natie’ (volonté général).

(2)  De jacobijnen vormden een radicale stroming tijdens de Franse Revolutie; ze ontleenden hun benaming aan het Sint-Jacobsklooster. Toonaangevende vertegenwoordigers waren Robespierre, Saint-Just en Marat.

(3) Thomas Jefferson (1743-1826) ontwierp de Onafhankelijkheids-verklaring van de Verenigde Staten (1776), waarin voor de eerste keer de mensenrechten schriftelijk vastgelegd werden. Van 1801 tot 1809 was Jefferson president van de VS.

(4) Henry David Thoreau (1817-1862) was een voorvechter van het geweldloos verzet. Hij nam actief deel aan de antislavernijbeweging in de VS. Zijn belangrijkste werken zijn: ‘Burgerlijke ongehoorzaamheid is een plicht’ en ‘Walden of het leven in de bossen’.

(5) Saint-Simon (1760-1825) was een vertegenwoordiger van het zgn. ‘utopisch socialisme’.