Ga naar de inhoud

CETA als steunpilaar van het neoliberalisme

De Eerste Kamerleden van de PvdA worstelen met de vraag of ze binnenkort hun goedkeuring moeten verlenen aan CETA, het handels- en investeringsverdrag dat de EU met Canada heeft gesloten. Het boek ‘The Globalists’ van Quinn Slobodian laat, zonder CETA expliciet te noemen, zien dat dit verdrag beschouwd kan worden als een nieuwe steunpilaar van het neoliberalisme, waarop ook PvdA-leider Lodewijk Asscher tegenwoordig zoveel kritiek heeft.

5 min leestijd

(Door Gerrit Stegehuis, oorspronkelijk verschenen op de website van Platform DSE)

Slobodian beschrijft op een zorgvuldige en goed gedocumenteerde manier de geschiedenis van vooral het Europese neoliberalisme vanaf het eind van de Eerste Wereldoorlog tot het ontstaan van de Wereld Handelsorganisatie in de jaren ‘90. Onderstaande bespreking heeft vooral betrekking op investeringsverdragen, maar het boek bestrijkt een veel breder terrein.

Het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije leidde tot het instorten van de handel binnen het rijk, en regeringen van nieuw ontstane landen legden weinig respect aan de dag voor bezit en eigendomsrechten. Ludwig von Mises, een Weens econoom, maakte het tot zijn doel vrijhandel en een absoluut respect voor bezit te herstellen. Hij was tegen alle barrières voor handel, zoals kapitaalcontroles, protectionisme, maar ook vakbonden, die door hun activiteiten een ‘natuurlijke’ prijsvorming in de weg stonden. Ook het bestaan van landen met hun eigen regeringen, die ‘leuke dingen’ voor hun bevolking willen regelen, was hinderlijk, maar de neoliberalen (een term die vanaf 1938 gebruikt werd) hadden daar een oplossing voor. Landen mochten democratisch zijn en allerlei zaken binnen hun grenzen regelen, maar daar overheen zou een wereldwijd economisch systeem moeten liggen, waar regels voor markt, investeringen en handel golden waar die landen geen zeggenschap over hadden.

De vraag was natuurlijk wel hoe je landen er toe brengt met die oplossing in te stemmen. Het boek maakt duidelijk dat dat niet vanzelf ging. Zo zorgt de dekolonisatie er voor, dat ontwikkelingslanden in de Verenigde Naties de meerderheid gaan vormen, wat leidt tot discussies over een Nieuwe Internationale Economische Orde, waarin die landen bijvoorbeeld ook meer willen industrialiseren in plaats van alleen landbouwproducten en grondstoffen te exporteren. Als begin jaren ’80 de rente enorm stijgt is die discussie weer van de baan, want nieuwe leningen (om aan de verplichtingen van de oude te kunnen voldoen) worden alleen verstrekt als ze teruggaan naar hun oude exportmodel.

In de ‘Geneefse school’, zoals Slobodian de kring rond Von Mises noemt, gaat het recht een steeds grotere rol spelen. Eind jaren ’50 circuleren er een paar concepten voor verdragen waarin eigendommen van bedrijven in het buitenland worden beschermd, met in geval van conflicten toegang voor de bedrijven tot een internationaal tribunaal. Die ideeën worden allerwegen afgedaan als onrealistisch, want waarom zou een land zich daaraan willen binden? In 1959 echter sluit Ludwig Erhard, Duits minister van economische zaken, maar ook lid van de Mont Pélerin Society (de gesprekskring van die Geneefse school), een bilateraal investeringsverdrag met Pakistan, met bescherming van investeringen, en sancties bij directe of ‘indirecte’ onteigening. Zo’n bilateraal verdrag is natuurlijk nog lang geen wereldwijd model, maar toen het aantal van die verdragen in de jaren ’90 opliep tot een kleine 2000 begon het toch de moeite waard te worden.

CETA is een nieuwe loot aan deze stam van investeringsverdragen; dat het aan ‘onze’ kant niet door een land maar door de EU wordt gesloten vergroot de werking alleen maar. Het verdrag helpt bedrijven wereldwijd ongestoord hun gang te laten gaan zoals de neoliberalen voor ogen hadden (en hebben), en om de invloed van regeringen op het economisch systeem te verminderen.

Als onze regering een maatregelen neemt die de waarde vermindert van een investering van een bedrijf met een vestiging in Canada, kan dat bedrijf een klacht indienen bij een tribunaal, met voorbijgaan aan ons eigen rechtssysteem; buitenlandse bedrijven krijgen hier dus meer rechten dan binnenlandse. Natuurlijk is er discussie over de vraag of de claims kans zullen maken gegeven de formuleringen in het verdrag, maar het is een tribunaal dat in het kader van het Investment Court System wordt opgetuigd dat gaat over de interpretatie. Als zo’n tribunaal zou de milieuparagrafen van het verdrag best wat minder bindend kunnen vinden dan ons nu wordt voorgespiegeld.

Daarnaast kan een Canadees-Europees ‘Joint Committee’ besluiten wijzigingen aan te brengen in bijlagen en protocollen van het verdrag, terwijl het onduidelijk is of er enige parlementaire controle op die besluiten bestaat.

Dat de politiek de rommel mag opruimen als het economisch systeem vastloopt door een financiële crisis of een pandemie maakt voldoende duidelijk dat de politiek ook voordat de crisis uitbreekt zijn invloed op het wereldwijde economische systeem moet kunnen laten gelden. Het afschermen van dat systeem tegen die politieke invloed, zoals de neoliberalen voorstaan, en zoals de huidige generatie investeringsverdragen bevordert, hoort een illusie te zijn.

Het is daarom te hopen dat de fractie van de PvdA in de Eerste Kamer tegen CETA zal stemmen. Veel mensen, in Europa en Canada, zullen niet blij zijn als het verdrag niet geratificeerd wordt, dus de druk op de fractie zal groot zijn. Maar de verwerping zou de weg openen om de relatie tussen de politiek en het economische systeem te heroverwegen, en voor een discussie over het soort handelsverdragen dat we wél willen afsluiten, ook met Canada.