Ga naar de inhoud

Culturele Kritiek Op Kapitalisme

De kritiek op de ‘moderne’ verwoesting van het menselijk leven en het milieu verloopt mede via een culturele kritiek op het kapitalisme. De aanzetten tot die kritiek zijn overigens al eerder geleverd. De ingang ervoor vindt bijvoorbeeld plaats vanuit de ideologie van het nihilisme en dat komt van meer dan een eeuw terug. Een nihilistische manier van leven in een wereld ontdaan van enige zin, zit vast aan de mondiale expansie van het kapitalisme.

10 min leestijd

(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op zijn website Libertaire Orde)

Het kapitalisme vertegenwoordigt namelijk niet alleen eenvoudig weg een productiewijze, het betreft bovendien een regime dat vernieling creëert. Het kapitalisme – privaat of statelijk – is een regime dat onverenigbaar is met cultuur. De kern van cultuur is: zorg te besteden aan de mens, het milieu en aan de aarde. Daar staat het kapitalisme haaks op. De kapitalistische activiteit berust op een rationeel model dat zuiver instrumenteel en berekend is, gericht op een ‘eendimensionale’ (Marcuse) subjectiviteit. Aldus introduceert de Franse filosoof en sociale wetenschapper Alfredo Gómez Muller zijn nieuwe boek getiteld Nihilisme et capitalisme. Hieronder volgt een bespreking van zijn tekst.

Nihilisme

Het is niet ongebruikelijk het nihilisme te onderscheiden in een politieke en een filosofische stroming. Die laatste gaat terug op de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900). Gómez Muller opent zijn boek ook met hem. Alvorens daarop door te gaan wil ik eerst de aandacht richten op de politieke stroming, en wel die in Rusland rond 1860 tot ontwikkeling kwam. Daarbij kan ik verwijzen naar Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) en diens driedeling De geschiedenis van het socialisme (1901). Het is in hoofdstuk III van het derde deel, dat we bij hem ‘Het nihilisme in Rusland’ besproken vinden. Na een introductie verklaart Domela het woord nihilist. Het is afgeleid van nihil, niets, en zou dus betekenen een voorstander van niets, wat vrijwel onzin is, zegt hij. Dan citeert hij de Russische anarchist Kropotkin, die over een boek van Ivan Tourgueneff (diens roman Vader en Zoons, waarin de naam van Nihilisten voor het eerst wordt gebruikt) het volgende verklaart:

‘De naam is in het geheel niet slecht gekozen, omdat hij een denkbeeld uitdrukt: hij drukt de ontkenning uit van het geheel der feiten van de hedendaagse beschaving, gegrond op de onderdrukking van de ene klasse door een andere, de ontkenning van het bestaande economisch stelsel, de ontkenning van het gouvernementalisme en de macht, van de bourgeois-politiek, van de officiële wetenschap, van de bourgeois-moraal, van de dienst in dienst van uitzuigers, de gewoonten en grootste of verfoeilijke gebruiken van huichelarij, de erfenis van verleden eeuwen aan de hedendaagse maatschappij – kortom, de ontkenning van al wat de bourgeoisbeschaving nu met verering omringt’ (p. 255-256; het hoofdstuk van Domela’s Geschiedenis is op Internet te lezen). Het citaat leert dat de tijden niet veranderd lijken…

Alfredo Gómez Muller gaat voor zijn analyse niet van de politieke maar de filosofische stroming van het nihilisme uit. Dat mag van hem als filosoof worden verwacht. Maar het betekent niet dat hij de politieke invalshoek van de kwestie uit het oog verliest, in tegendeel. Gómez Muller is iemand die beide ‘momenten’ verbindt, wat ook uit zijn overige werk spreekt. Om dat te verduidelijken heb ik als beeldmateriaal enkele boektitels van hem opgenomen, waarvan er een over José Marti (1853-1895) gaat, de Cubaanse dichter en schrijver, die ook leider van de Cubaanse onafhankelijkheidsstrijd was – toen Cuba nog een kolonie van Spanje vormde.

Gómez Muller werkt, zoals reeds opgemerkt, met het gedachtegoed van Nietzsche, die tegen 1887 met de term ‘nihilisme’ een belangrijke gebeurtenis in de Europese culturele geschiedenis schetst. Het betreft de algemene ervaring van de radicale afwezigheid van zin en waarde van de wereld. Dit vertaalt zich in het gevoel van absolute absurditeit van het menselijk bestaan en het zijn in het algemeen. Nietzsche gebruikte, aldus Gómez Muller, de gedachten ‘zin’ en ‘waarde’ in hun existentiële en praktische betekenis. Die maken het voor individuen, groepen en samenlevingen mogelijk zich in het leven en in de tijd te oriënteren. Bij afwezigheid van deze zin en waarde ontstaat er een diepgevoelde leegte. Gómez Muller werkt dit uit en bereikt dan het punt waar hij opmerkt dat, met het oog op het geconstateerde extreme verval van de mensheid, Nietzsche de noodzaak van een tegenbeweging tot uitdrukking brengt.

Een dergelijk idee van een tegenbeweging legt niet alleen de vraag naar het samenlevingsmodel op tafel. Het legitimeert ook het ontstaan van vormen van kritiek in zo’n periode. Gómez Muller noemt dan die van democratisch humanisten, socialisten, anarchisten, kritische christenen en andere vormen van sociale gedachten gebaseerd op het beginsel van gelijkheid. Daarbij passen eveneens kritieken op de transformatieprocessen van mensen op hun inpasbaarheid van de ‘Machinerie’. Het gaat hier dan ook om zin en waarde weer een plaats te geven. Dat zal niet zonder slag of stoot gaan omdat het kapitalisme zich niet gewonnen zal geven. Het is dus nodig dit nader te bestuderen.

Kapitalisme

Die bestudering vindt plaats vanuit de volgende observatie: het functioneren van de kapitalistische economie vereist de afwezigheid van ‘zin’. De reden daarvoor is het geloof dat de leegte van het bestaan toestaat die te vullen met consumptiegoederen. Het geloof heeft dus een economisch aspect. Het kapitalisme heeft behoefte aan mensen die geloven dat het bestaan absurd is. Zij houden zich daarmee op, bewust of onbewust, binnen het nihilisme. Daar waar men elke horizon van het leven heeft afgesloten, of waar ‘de enige waarde geld en winst is’ en waar ‘het hoogste ideaal van het sociale leven is zich te verrijken’ (Castoriadis wordt hier geciteerd door Gómez Muller), vindt het kapitalisme de gunstige voorwaarden om zich te verbreiden.

De leegte komt men ook op de werkvloer tegen waar werk zonder ‘zin’ wordt verricht (lopende band; geen enkel beroep op creativiteit en inventiviteit). Dat werk moet worden verricht zonder kritiek, ten behoeve van een leven zonder zin, dat van buitenaf wordt geprogrammeerd en gevuld met doelen die van buitenaf zijn bepaald. Om die reden wordt het kapitalisme een heerschappij van heteronomie (van buitenaf komende sturing) genoemd. De vorm van sturing heeft wat Marcuse betreft de neiging totalitair te worden in de zin van het tegelijkertijd bepalen van activiteiten, attitudes en bekwaamheden, die het sociale leven, de aspiraties en behoeften van mensen omvatten (Marcuse geciteerd door Gómez Muller).

Duidelijk is dat het kapitalisme wel zijn inherente economische driften botviert, maar dat het tegelijk op het culturele vlak met zijn leegte ook daar heel wat vernietigt. De tegenbeweging werpt zich daartegen op. Gómez Muller behandelt dit in het hoofdstuk getiteld ‘Antikapitalisme en cultuur’. Na dit onderwerp uitgebreid te hebben ingeleid, wijst hij erop dat Marx en Hess de culturele kritiek op het kapitalisme hebben opgezet, wat geleid heeft tot de ontdekking van de eenzijdige verenging van de kapitalistische visie op de wereld. De eenzijdigheid van de kapitalistische subjectiviteit, door Marx geobserveerd, prefigureert (vooruitwerpen) de eendimensionaliteit van de ‘hoogontwikkelde industriële maatschappijen’ van de 20ste eeuw (Marcuse). In plaats van alle fysieke en geestelijke zingeving ruimte te bieden, is er een vervreemding van alle zingeving opgetreden, op een na: de zin van het ‘hebben’. Dat veroordeelt het menselijk wezen tot ‘absolute armoede’ (Marx geciteerd door Gómez Muller).

Vóór Marx had reeds de Duitse filosoof Moses Hess (1812-1875) het thema van het primaat van het ‘hebben’ (private eigendom) over het menselijk leven behandeld. De culturele kritiek van beiden verschijnt, aldus Gómez Muller, in een tijdperk dat reeds voldoende zichtbaar zijn de veranderingen onder invloed van de kapitalistische industriële revolutie (gebruik stoommachine rond 1800). Die zet zich door in de tweede helft van de 19de eeuw. In het geheel van de maatschappij leiden de veranderingen tot het veralgemeniseren van het model van rationaliteit gebaseerd op berekening, instrumentaliteit en nuttigheid en op destructie van het milieu en de natuurlijke landschappen. Het geld is tot cult verheven, het levensritme ondergaat een enorme versnelling, het individualisme veralgemeent, de eenzaamheid van mensen vergroot en de verveling slaat toe…

Culturele kritiek

Reeds aan het begin van de 19de eeuw wordt een groep van grote verscheidenheid van intellectuelen en kunstenaars, die men gebruikelijk rangschikt onder de romantici, zich bewust van al de socioculturele veranderingen en hun ontmenselijkende karakter. Ondanks de verscheidenheid van perspectieven laat het grootste deel van de ‘romantische’ teksten aangaande de culturele kritiek op het kapitalisme een convergerende ‘lezing’ toe van de kapitalistische economie. Zij suggereren het bestaan van een algemene kern van betekenis, afgeleid uit observaties van praktijken en sociale feiten die voldoende verspreid zijn. Deze algemene kern verschijnt, aldus Gómez Muller, op een bijzonder expliciete wijze in Unto This Last (1860) van de Engelse schrijver en kunst- en sociaalcriticus John Ruskin (1819-1900). De genoemde tekst omvat vier essays over de eerste beginselen van de politieke economie. Ruskin heeft het over de ‘handelseconomie’ (kapitalisme), die hij de ‘wetenschap om rijk te worden’ noemt.

De kritiek die wordt losgelaten op de socioculturele veranderingen die gaande zijn in de genoemde periode, heeft een tegenbeweging opgeroepen met een nieuwe visie op de wereld die heersend wordt. De positie van de tegenbeweging zoals uitgaande van Ruskin, Hess en Marx wordt niet uitgedrukt vanuit het gezichtspunt van geïsoleerde individuelen. Zij slagen erin, zo betoogt Gómez Muller, een echte tegenbeweging op te zetten van de ‘culturele kritiek op de bourgeoisie’, die wordt opgenomen in de Romantiek. Bepaalde hedendaagse auteurs nemen vervolgens het idee van een ‘antikapitalistisch romanticisme’ van de Hongaarse marxistische filosoof Georg Lukács (1885-1971) over om dat weer te radicaliseren in de richting van antikapitalisme. Michael Löwy en Robert Sayre (Révolte et mélancolie, 1992) tonen aan dat er al vroeg wezenlijke elementen van culturele kritiek op het kapitalisme aangedragen werden aangaande (1) ontbinding, (2) kwantificering, (3) mechanisatie van de wereld, (4) veralgemenisering van het instrumentele rationaliteitsmodel en (5) het oplossen (als suiker in koffie) van onontkoombare sociale verbanden. Telkens weer wordt het verband zichtbaar gemaakt tussen het verlies van zin en waarde en het model van economische en sociale relaties, die het kapitalisme invoert.

Bedacht moet worden, dat de meeste uitwerkingen van de culturele kritiek, van Marx tot Marcuse, niet worden gepresenteerd als kritiek van de kapitalistische ‘cultuur’. De manier van kapitalistisch leven en zijn karakteristieke kijk op de wereld wordt geen cultuur genoemd. Marx spreekt dan ook over ideologie, betoogt Gómez Muller. De eendimensionale kijk op de wereld als beschreven door Marcuse is niet een cultuur, maar een ideologie van de ‘hoogontwikkelde industriële maatschappijen’. In tegenstellen met dit alles richt de culturele kritiek op het kapitalisme zich juist op het aantonen dat de manier van kapitalistisch leven en zijn kijk op de wereld niet slaan op de cultuur maar op het regime van nihilistische afsluiting van zin en waarde – een afsluiting die onverenigbaar is met cultuur.

In wat aangaande het kapitalisme ‘beschaving’ wordt genoemd, zijn de ‘hoop’ en de ‘solidariteit’ verwijderd. Hier is sprake van anti-cultuur – gelet op het feit dat cultuur nu juist de creatie van zin en waarde omvat en waarin doorklinken mogelijkheden van ethische, sociale, politieke en economische betekenisverlening. Het is van daaruit dat het verzet in theorie en praktijk wordt georganiseerd tegen de kapitalistische ontmenselijking van de mens en tegen de kapitalistische destructie van het ecosysteem, zoals Gómez Muller aangeeft.

Het is Gómez Muller goed gelukt te laten zien hoe de ‘leegte’ van het kapitalisme – de afwezigheid van zin en waarde – uitloopt op ontmenselijking en totale vernietiging van het ecosysteem. ‘You don’t need a weatherman to know which way the wind blows’, aldus Bob Dylan in zijn song Subterranean Homesick Bleus.

Thom Holterman

GÓMEZ MULLER, Alfredo, Nihilisme et capitalisme, Éditions KIMÉ, Paris, 104 blz., prijs 15 euro.