De Commune van Parijs
Twee dagen na de verplettering van de Parijse Commune schreef Karl Marx een grondige analyse – het beroemde Adres – uit naam van de Algemene Raad van de Internationale Arbeiders Associatie en dat sindsdien gepubliceerd is onder de titel De Burgeroorlog in Frankrijk. Het is een tekst dat aan de basis ligt van het gemeentelijk zelfbeheer en dat nog steeds municipalistische bewegingen kan inspireren.
(Door Jonathan Durand Folco, vertaling Johny Lennaerts)
Opstand
De Commune van Parijs ontstond plotseling toen Frankrijk de Frans-Pruisische oorlog van 1870 verloren had. In Parijs, dat verschillende maanden belegerd werd en hongersnood kende, heerste er een groot ongenoegen over de capitulatie van de keizer. Toen de regering van Adolphe Thiers op de avond van 17 maart 1871 besloot de wapens en de kanonnen van de Parijzenaars (die ze zelf betaald hadden door middel van inschrijvingen tijdens de oorlog) in beslag te nemen, was dat de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Op minder dan 24 uur tijd kwam Parijs in opstand en nam het Centraal Comité van de hoofdzakelijk uit arbeiders bestaande Nationale Garde de controle van de stad over.
‘In de ochtend van de 18de maart 1871,’ zo rapporteert Marx, ‘werd Parijs gewekt door de donderende kreet: “Leve de Commune!” Wat is de Commune, deze sfinx, die het bourgeoisverstand op zulk een zware proef stelt? “De proletariërs van Parijs,” zei het Centraal Comité in zijn manifest van 18 maart, “hebben te midden van de nederlagen en het verraad van de heersende klassen begrepen, dat het uur heeft geslagen, waarop zij de toestand moeten redden door de leiding van de openbare zaken in hun eigen handen te nemen… Zij hebben begrepen, dat het hun hoogste plicht en hun absolute recht is, zich tot meesters van hun eigen lot te maken en de regeringsmacht te grijpen.”’
Directe democratie
Maar hoe kan men garanderen dat de machtsovername niet gepaard zal gaan met een confiscatie van de democratie door een leidende minderheid? Hoe kan men vermijden in de val te trappen van de ‘goede regering’, van het eenvoudige beheer van de lopende zaken, en uiteindelijk van de corruptie? Zoals Marx benadrukte: ‘De arbeidersklasse kan de complete staatsmachine niet eenvoudig in bezit nemen en voor haar eigen doeleinden in beweging zetten.’
Het originele kenmerk van de Commune van Parijs bestaat erin dat er een delicaat evenwicht aangebracht werd tussen vertegenwoordiging en directe democratie; de verkiezingen dienden niet om vertegenwoordigers te kiezen, die een volmacht zouden hebben zodra ze aan de macht waren, maar om volkscommissarissen aan te duiden die onderworpen bleven aan de democratische controle en gedurende heel hun mandaat konden afgezet worden, mochten ze niet aan de vereisten van het volk voldoen.
Marx: ‘De Commune was samengesteld uit de gemeenteraadsleden die met algemeen stemrecht in de verschillende arrondissementen van Parijs waren verkozen. Zij waren verantwoordelijk en op elk moment afzetbaar. Zij bestond voor het merendeel uiteraard uit arbeiders of erkende vertegenwoordigers van de arbeidersklasse. De Commune zou geen parlementair, maar een werkend lichaam zijn, uitvoerend en wetgevend tegelijkertijd. De politie, tot dusver het werktuig van de regering, werd terstond ontdaan van al haar politieke eigenschappen en veranderd in een verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar werktuig van de Commune. Evenzo de ambtenaren van alle andere takken van bestuur. Vanaf de leden van de Commune tot aan de lagere regionen moest de openbare dienst tegen arbeidersloon verricht worden. De verworven privileges en representatiegelden van de hoge gezagsbekleders verdwenen gelijk met het verdwijnen van deze heren. Er kwam een eind aan de situatie waarbij de openbare ambten privaateigendom waren van de handlangers der centrale regering. Niet alleen het stedelijk bestuur, maar ook de overheidsbedrijven werden in handen van de Commune gelegd.’
Het ging hier wel degelijk om een regering van burgers op gemeentelijke schaal, iets wat Marx benadrukte: ‘Haar waarlijk geheim was dit: Zij was in wezen een regering van de arbeidersklasse, het resultaat van de strijd der producerende tegen de zich toeëigenende klasse, de eindelijk ontdekte politieke vorm waaronder de economische bevrijding van de arbeid zich kon voltrekken.’
Om het in minder marxistische termen uit te drukken: de Commune van Parijs werd niet geleid door economische elites zoals dat dikwijls het geval was in de middeleeuwse gemeentes (die meestal gecontroleerd werden door de lokale bourgeoisie), maar ze werd geregeerd door en voor de middenklassen (kleinhandelaars, handwerkers, kooplieden) en de arbeidersklasse.
Sociale hervormingen
Naast deze ‘democratische revolutie’ werd de Commune gekenmerkt door sociale hervormingen die een aanzienlijke vooruitgang in een hele reeks domeinen mogelijk maakte: recht op arbeid voor vrouwen, gelijk loon, erkenning van het vrije huwelijk, kosteloosheid van de notariële acten, het neutraal karakter van de scholen en de ziekenhuizen, persvrijheid, afschaffing van de nachtarbeid voor de bakkersgezellen, de tienurendag, de overdracht aan coöperatieven van werkplaatsen en fabrieken die gesloten of door de eigenaars verlaten waren, een periode van drie jaar om schulden af te lossen, een uitkering voor oorlogsinvaliden, inbeslagname van lege woningen ten voordele van oorlogsinvaliden, oprichting van gemeentelijke eethuizen, gratis broodbedeling, enz.
De emancipatie van de vrouw speelde tijdens de Commune eveneens een cruciale rol. Zowel door hun eisen, door de uitbouw van een Vrouwenvereniging voor de verdediging van Parijs en de zorg voor de gewonden, door het zelfbeheer in de werkplaatsen, door waakzaamheidscomité’s of vrouwenbattaljons op de barricaden… zijn de vrouwen erin geslaagd een centrale plaats in deze strijd voor de emancipatie in te nemen.
Ondanks de zeer korte periode waarin ze bestond mogen we de belangrijkste verdienste van deze ongekende collectieve ervaring benadrukken: ‘De grote sociale maatregel van de Commune was haar eigen arbeidend bestaan. Haar bijzondere maatregelen konden slechts de richting aangeven waarin een regering van het volk zich beweegt.’ We willen hiermee niet zeggen dat de Commune het wondermiddel voor alle maatschappelijke problemen betekende, maar aantonen dat het ging om een wenselijk, leefbaar en realiseerbaar alternatief – op z’n minst gedurende een korte historische periode. Spijtiggenoeg werd ze door de regering van Thiers tijdens de Bloedige Week van mei 1871 gewelddadig de kop ingedrukt, waarbij haast 30.000 communards, mannen en vrouwen, door het leger van Versailles gefusilleerd werden.
Nieuw
Ondanks de tragedie die op een brutale wijze het lot van deze uitzonderlijke ervaring van 72 dagen bezegeld heeft, heeft de Commune de contouren uitgetekend van een nieuwe vorm van maatschappelijke organisatie op nationale en internationale schaal. Laten we maar onmiddellijk stellen dat haar perspectief internationalistisch was. Zoals Marx het eens te meer uitdrukte: ‘De Commune liet aan alle vreemdelingen de eer toe voor een onsterfelijke zaak te vallen. Tussen de door hun verrad verloren buitenlandse oorlog en de burgeroorlog, die door hun samenspannen met de vreemde veroveraar was ontbrand, had de bourgeoisie tijd gevonden om aan haar patriottisme vrij spel te geven door het organiseren van politierazzia’s op de Duitsers in Frankrijk. De Commune maakte een Duitser tot Minister van Arbeid.’
Ver van het chauvinistisch en nationalistisch patriottisme was het internationalistisch municipalisme in staat de contouren van de republiek te herdenken. Zoals de communard Arthur Arnould schreef: ‘Parijs had dus de absolute afkeer geleerd voor de twee enige regeringsvormen die tot dan ons land gekend had: de monarchie en de oligarchische of burgerlijke republiek. […] Dat kwam omdat de Commune veel méér en iets anders was dan een opstand. Ze betekende de komst van een principe, de uitwerking van een politiek. In één woord, ze was niet enkel de zoveelste revolutie, ze was een nieuwe revolutie, die in de plooien van haar vlag een uitgewerkt algemeen en karakteristiek programma met zich meedroeg. En haar vlag, dat was die van de universele republiek.’
De enigmatische uitdrukking ‘universele republiek’ kan op het eerste zicht de wenkbrauwen doen fronsen, ze verwijst naar een paradigmaverandering. Het gaat hier niet om een abstracte negatie van de reëel bestaande staat maar om een positieve opheffing van de oligarchische republiek door middel van de concrete incarnatie van het republikeins ideaal dat de instelling van een volkssoevereiniteit en van de macht van de burger in alle maatschappelijke domeinen beoogt. De Commune is dus niet het tegendeel van de republiek maar is de ware republiek tegen de staat. ‘De directe tegenstelling van het Keizerrijk was de Commune. De roep naar de “sociale Republiek”, waarmee het Parijse proletariaat de Februarirevolutie inleidde, drukte slechts het onbestemde verlangen uit naar een republiek die niet alleen de monarchistische vorm van de klasseheerschappij zou afschaffen, maar ook de klasseheerschappij zelf. De Commune was de bepaalde vorm van deze republiek.’
Municipalisme
Niettemin mag men daarom niet concluderen dat de universele republiek de totale afwijzing van de natie zou impliceren, alsof de Commune zonder bemiddeling de synthese tussen het lokale en het globale zou kunnen maken. Het ‘municipalisme in één enkele stad’ is een even absurd idee als eertijds dat van het ‘socialisme in één enkel land’, en de Commune was niet voorberstemd om gelokaliseerd te blijven tot een beperkt grondgebied. In feite belichaamde ze een politieke vorm die tot uitbreiding in staat was, hetgeen zich overigens uitte in een reeks opstanden in de steden van andere regio’s zoals Béziers, Perpignan, Grenoble, Bordaux, Nîmes tijdens de dagen en weken die volgden op hun oprichting. Deze ‘Communes van de provincie’, die grotendeels in de geschiedschrijving vergeten worden omdat ze snel onderdrukt werden, wilden zich met elkaar federeren om te komen tot iets wat de basis had kunnen worden van een nieuwwe sociale republiek van een ongekende vorm. Het gaat hier uiteraard om speculatie en politieke fictie, maar het is interessant zich voor te stellen wat de Parijse Commune en die van haar zustersteden in de verschillende regio’s van Frankrijk hadden kunnen worden indien ze niet zo snel de kop waren ingedrukt, nog vooraleer ze hun potentiële mogelijkheden hadden kunnen ontvouwen.
Marx: ‘De Parijse Commune moest natuurlijk aan alle grote industriële centra van Frankrijk tot voorbeeld strekken. Zodra het systeem van de Commune eenmaal in Parijs en in minder belangrijke centra zou zijn ingevoerd, zou de oude gecentraliseerde regering ook in de provincies moeten wijken voor het zelfbestuur van de producenten.
In een korte schets van de nationale organisaties, die de Commune door gebrek aan tijd niet verder kon uitwerken, heet het nadrukkelijk, dat de Commune de politieke vorm voor zelfs het kleinste dorp moest zijn en dat het staande leger op het platteland vervangen moest worden door een volksmilitie met uiterst korte diensttijd. De landelijke gemeenten van elk district moesten hun gemeenschappelijke aangelegenheden door een vergadering van afgevaardigden in de districtshoofdstad besturen, en deze districtsvergaderingen moesten dan op hun beurt afgevaardigden sturen naar de nationale delegatie in Parijs; de afgevaardigden moesten op elk moment afzetbaar zijn en gebonden aan bepaalde instructies van hun kiezers. De weinige, maar belangrijke functies welke er dan nog overbleven voor een centrale regering zouden niet, zoals dat met opzet valselijk is voorgesteld, worden afgeschaft, maar aan communale, met andere woorden streng verantwoordelijke ambtenaren worden overgedragen. De eenheid van de natie moest niet gebroken, maar integendeel georganiseerd worden door de communale wetgeving; zij moest werkelijkheid worden door de vernietiging van die staatsmacht die zich uitgaf voor de belichaming van deze eenheid, maar onafhankelijk en de meerdere wilde zijn van de natie aan wier lichaam zij toch slechts een parasitaire uitwas betekende.’
Daarom betekent de municipalistische theorie – waarvan de Commune het meest treffende historische voorbeeld levert – niet de negatie maar de optimale resolutie van de nationale kwestie. De oplossing bestaat er niet in een nieuwe onafhankelijke natiestaat naar het model van de oligarchische republieken te creëren maar om het ‘volk in communes’ te organiseren via een panmunicipale politieke organisatie op basis van het lokale zelfbeheer. Het gaat erom een republiek ‘van onderuit’ te vormen en de staat omver te werpen, teneinde de politieke logica terug ‘op zijn voeten’ te zetten. De remedie voor de gecentraliseerde bureaucratische staat bestaat dus niet in de privatisering maar in de communalisering van de openbare instellingen. ‘De communale Grondwet van de Commune zou aan het lichaam van de maatschappij alle krachten hebben teruggegeven, die tot dusver werden opgeteerd door de parasitaire uitwas ”staat”, die vegeteert op de maatschappij en haar vrije ontplooiing belemmert. Alleen al door deze daad zou zij de wedergeboorte van Frankrijk op gang hebben gebracht.’
Nawoord van de vertaler
Verschillende commentatoren hebben in het Adres van Marx een ‘ommekeer’ van zijn standpunten menen waar te nemen. De Burgeroorlog zou in tegenspraak staan met de andere marxistische geschriften waarin sprake is van het zichzelf overleven van de staat. Terwijl voor de ene het Adres een ‘oneigen element’ in het marxistisch socialisme is, heeft volgens de ander het marxiaans denken in het Adres ‘zijn definitieve vorm’ gevonden. Volgens Daniel Guérin, die een synthese van anarchisme en marxisme beoogt, moet het Adres van 1871 beschouwd worden als een beginpunt, als een eerste bewijs dat het mogelijk is deze twee denkrichtingen op vruchtbare wijze met elkaar te verenigen. ‘Uit het Adres spreekt het libertair marxisme.’
Het kan nog steeds libertaire municipalistische bewegingen inspireren.
—————–
Uit: Jonathan Durand Folco, ‘A nous la ville! Traité de municipalisme’, Montréal: Editions Ecosociété, 2017. Vertaling en bewerking: Johny Lenaerts.
Verder lezen:
Karl Marx, ‘De Burgeroorlog in Frankrijk’, Den Haag: L.J.C. Boucher, z.j.;
Kristin Ross, ‘L’imaginaire de la Commune’, Paris: La Fabrique, 2015;
Daniel Guérin, ‘Voor een libertair marxisme’, Amsterdam: Van Gennep, 1971;
Murray Bookchin, ‘Sociale ecologie en politiek’, Utrecht: Kelderuitgeverij, 2017.
Dit artikel verscheen in ‘Aktief’, ledenblad van het Masereelfonds, april-mei-juni 2018.