Ga naar de inhoud

De politieagent, het formulier en “zulke mensen”

Terwijl hij naar zijn psychiater ging krijgt een patiënt die in de bijstand zit een boete van €135 voor het “niet goed hebben ingevuld” van zijn uitgaansformulier. Hier het genuanceerde verslag van de psychiater die het autoritaire gedrag van de politie laat zien.

7 min leestijd

 (Door Sopheara Lum, psychiater te Rennes, 30 maart 2020 in Liberation, vertaling Albert Arendsen FB-groep Echt Links foto flickr CC2.0 (uit 2008) van Steve Jurvetson)

Dinsdag 24 maart, aan het begin van de tweede week van thuisquarantaine. Alles is versneld, het leven is niet meer het zelfde als voorheen. Het rumoer van de wereld, de duizelingwekkende wals van lugubere cijfers en beelden van paniek, contrasteert met het geweldige, heldere weer van de lente die ontwaakt.

Gisterenavond heeft Edouard Philippe drastische maatregelen aangekondigd en het uitgaansverbod verscherpt. Vanaf nu mag je alleen nog op uitnodiging naar een dokter. Ik ben dokter – psychiater, psychoanalyticus. Ik ontvang voornamelijk tieners en jongvolwassenen. Ze komen één keer per week, soms al jarenlang. Het proces stoppen is geen optie, want, virus of geen virus, de depressie die daarvoor al bestond is niet verdwenen, noch de angstgevoelens, noch de relatieproblemen met de ouders, het vriendje, het bestaan in zijn algemeen. Iedereen gaat op hun eigen manier om met de algehele thuisquarantaine, en daarom heb ik voorgesteld om de psychotherapie vooral via beeldbellen voort te zetten, maar het is soms lastig voor een tiener om zich met hun telefoon te isoleren, vooral als alle andere gezinsleden ook thuis zijn.

De dagen van thuisopsluiting kunnen ruw zijn, tussen de schooltaken zonder daarbij de positieve kanten te hebben (met vrienden rondhangen, discussiëren, dagdromen, in het unieke klimaat van een school of universiteit), de constante aanwezigheid van de ouders, het omgaan met de lontjes van familieleden die steeds korter worden. Wat eerst een grote vrijheid leek (de tijd om dingen te doen waar je anders nooit aan toekwam) begint steeds meer te lijken op een verplichting om “iets te doen” met die tijd, terwijl men juist geen idee meer heeft wat men met al die schijnbaar eindeloze tijd moet doen.

Dinsdagochtend, mijn eerste cliënt arriveert. Hij is overduidelijk beangstigd. Hij heeft vanmorgen slecht nieuws gekregen en heeft zojuist een boete gekregen bij een politiecontrole op 50 meter van mijn praktijk: zijn uitgaansformulier was verkeerd ingevuld. Hij is bang, want hij leeft van de bijstand, woont in een sociale huurwoning, en hij denkt aan die boete van €135. Ik help hem zich te kalmeren en ik stel voor dat ik naar de agent ga die hem heeft beboet om de waarheid van zijn verklaring te bewijzen: dat zijn reden om meer dan een kilometer van zijn woning buiten te zijn geoorloofd is, namelijk voor een medische afspraak. Ik pak mijn caducius (soort artsenteken, vergelijkbaar met esculaap, GI) omdat ik enkele jaren geleden mijn artsenkaart ben kwijtgeraakt. Deze caducius heb ik nooit gebruikt omdat ik geen auto heb, en toevallig heb ik hem een paar dagen geleden teruggevonden terwijl ik met een grote schoonmaak bezig was tijdens deze periode van algehele thuisquarantaine.

Ik stel me voor aan de agent en leg haar uit dat ik de dokter ben met wie de jongeman die zij zojuist beboet heeft een afspraak heeft, waarmee ik zijn goede wil wil aantonen. Ze antwoordt: “Nee maar hebt u gezien hoe hij zijn formulier had ingevuld?” Het formulier was met de hand ingevuld en mijn cliënt had per ongeluk twee vakjes aangekruist: gezondheidsredenen en voor sport. Ik beaam het genoemde feit en leg uit dat ik daarom naar haar toe ben gekomen, om de reden voor het buiten zijn te verklaren. De agent wil er niets van weten: “Als iedereen zo zou gaan doen! Het is zo simpel, je moet maar één vakje aankruisen.” Ik had mijn cliënt verteld dat we sowieso geen herrie zouden gaan schoppen en ik leg aan de agent uit dat het gaat om een patiënt die naar zijn psychiater gaat, op een moment van psychische zwakte, waardoor het invullen van het formulier niet helemaal goed is gegaan. Ze antwoordt: “Beweert u nu dat zulke mensen, die naar een psychiater gaan, niet eens een formuliertje kunnen invullen?!”

Een onmogelijke discussie.

Wellicht door naïviteit, en omdat ik in de veronderstelling was dat ik juist handelde, overrompelde mij deze complete onmogelijkheid om in discussie te gaan, en de minachtende neerbuigendheid jegens psychiatrische patiënten. Er kan duidelijk niet in beroep worden gegaan tegen de opgelegde boete. “Ik doe slechts mijn werk.” Ik ben zo verbijsterd door deze zin dat ik even achteruit stap. Tegelijk vraag ik de agent of ze zo vriendelijk wil zijn om de veiligheidsafstand te respecteren en om op een normale manier met mij te praten. Ik had het kunnen verwachten; ze antwoordt: “U moet op een normale manier met MIJ praten.” Ik geef op, maar voordat ik vertrek vraag ik haar om haar registratienummer. Eerst zegt ze: “Ja natuurlijk kunt u die hebben!” Om er daarna aan toe te voegen: “maar toch niet, want u hebt me zo slecht bejegend dat ik u het nummer niet geef!”

Ze heeft me niet aangeraakt, ze heeft me niet uitgescholden, maar er sprak zo’n gewelddadigheid uit haar gedrag, uit haar weigering, uit haar misplaatste gevoel van autoriteit, dat ik me richtte tot één van de twee andere agenten die daar stonden en die de hele tijd hadden gezwegen. “Hoe kunt u dit zomaar toelaten?” Hij negeert mijn vraag. Ik vertrek weer met mijn cliënt.

De sessies van de ochtend volgen elkaar op. Dit uitje, naar de psychiater gaan, is voor de meeste cliënten de enige keer dat ze die week buiten zijn geweest. Sommigen hebben er een schuldgevoel over; dat ze het zien als een luxe om naar het consult te mogen komen, om met hun psychiater te praten, want “het is niets vergeleken bij wat er nu gaande is; het virus.”

Het is het begin van de middag. Ik beluister mijn zakelijke voicemail. Er is een berichtje van een politiecommandant. Hij vraagt me om hem terug te bellen in verband met mijn “houding” tijdens een controle. Ik bel hem terug. Hij vraagt me te “vertellen” wat er gebeurd is. Dat doe ik. Hij zegt: “Maar u bent heel kalm, dat is helemaal niet wat mij over u verteld is. Er is me verteld dat u een hysterische dokter was die een politieagent heeft aangevallen met een caducius.” Ik herhaal kalm dat ik alleen maar een verklaring wilde geven waarom mijn cliënt buiten was, namelijk om zijn psychiater te bezoeken, toen hij een boeten van €135 kreeg voor het incorrect invullen van het uitgaansformulier terwijl hij van de bijstand leeft. “Ja, weet u, van die gekke mensen, die komen we continu tegen!” Hij lijkt geen enkel besef te hebben van de gewelddadigheid die uit zijn statement spreekt.

Ik begrijp, gaandeweg het gesprek, dat het niet ging om een abusievelijke verbalisatie, maar mijn “onbeschaafde” attitude, omdat ik “mijn functie als een excuus had gebruikt om mensen buiten te laten zijn!” Tegenover dergelijke onverzettelijkheid en onmogelijkheid om in discussie te gaan voel ik mij gedwongen om me te excuseren voor mijn “slechte gedrag”. Uiteindelijk hang ik op, uitgeput, verdrietig en kwaad. Ik wist wel dat de autoritaire houding van de politie weinig respect heeft voor de burgers, maar het schadelijke effect daarvan is verergerd door de algehele thuisquarantaine, door de manier waarop die wordt opgelegd, door het taalgebruik dat gebezigd wordt om het te onterbouwen en door de middelen die worden ingezet om het te handhaven.