Ga naar de inhoud

Deeleconomie: Samenwerking Herontdekt

Onlangs heeft een Duits-Brits biologenteam aangetoond, dat vogels tot wel 50 procent energie besparen vanwege de gunstige turbulentie door in V-formatie te vliegen. Ganzen en kraanvogels bijvoorbeeld doen dat. Hoe krijgen ze dat voor elkaar? De vogels wisselen regelmatig van plek, waarbij telkens opnieuw een andere vogel de koppositie pakt. Door om beurten af te zien, krijgt de hele groep betere kansen – en daarmee ook het individu. Het levert een mooi voorbeeld van sociale samenwerking in de natuur (de Volkskrant van 2 februari 2015).

16 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

 Het is dit beginsel dat de Russische geograaf en anarchist Peter Kropotkin (1842-1921) in zijn Wederkerig dienstbetoon, als factor in de evolutie (1902) heeft beschreven. Zonder het hem te kunnen vragen ben ik er zeker van, dat hij graag het resultaat van het onderzoek van het biologenteam in zijn tekst als nadere bewijsvoering had opgenomen.

Kijken we naar de mensenwereld dan is het niet moeilijk te onderkennen, dat we heden aan de destructie van een ander beginsel zijn overgeleverd: strijd als factor van evolutie. In de sociaaldarwinistische verpakking van het overleven van de sterkste vinden we dat terug: moeten de zwakkeren maar niet zo stom zijn om zwak te zijn, is de reactionaire optiek.

Hoewel al ruim een eeuw uitgangspunt van financieel-economisch handelen, lijkt deze visie meer en meer onder druk te staan. Te duidelijk wordt het, dat de materiële en sociale destructie die dit strijdsysteem oplevert, het leven op aarde ondraaglijk maakt. Het is op deze tendens dat de Amerikaanse econoom Jeremy Rifkin met zijn The zero marginal cost society (2014) inzet (waarbij hij niet vergeet ook op Kropotkin te wijzen).

Hieronder ga ik in op het boek van Rifkin, waarbij ik de Franse vertaling ervan gebruik die een wat langere titel kent, La nouvelle société du cout marginal zéro, L’internet des objets, l’émergence des communaux collaboratifs et l’éclipse du capitalisme (De nieuwe maatschappij van de zero-marginale kosten, Het internet der dingen, de opkomst van de samenwerkende gemeenschappen en het verdwijnen van het kapitalisme).

Voorkant.Rifkin

Opzet van het boek

Rifkin heeft zijn verhaal breed uitgesponnen. Een van de redenen daarvoor lijkt me het volgende. Zijn betoog loopt uit op de conclusie, dat het kapitalisme zal verdwijnen. Hij neemt dit op in een historisch proces: als het economisch concept van zijn voorganger het 700 jaar heeft uitgehouden en als het kapitalisme in zijn vele gedaantes ook al een aantal eeuwen heeft overleefd, dan zal het tijd nemen, wil het verdwenen zijn. Wie dat proces wil beschrijven, heeft dus een ruim aantal pagina’s nodig. Wat Rifkin dan ook doet is eerst een aantal historische, sociaaleconomische verschijnselen signaleren en verschillende overgangen in tijd markeren. Daarna licht hij de werking toe van een aantal sociaaleconomische elementen uit de huidige periode, die hij vervolgens zodanig met elkaar in lijn brengt, dat er zicht komt op een tijdperk ‘na het kapitalisme’.

Rifkin heeft zijn ruim 500 pagina’s tellende boek in vijf delen opgesplitst. Eerst behandelt hij, wat hij de weinig bekende geschiedenis van het kapitalisme noemt. Daarna, in deel II, bespreekt hij de maatschappij van de marginale kosten die tot quasi nul (zullen) zijn teruggebracht. Vervolgens gaat hij in deel III in op de groei van samenwerkende gemeenschappen. In deel IV laat hij het licht schijnen op het ‘sociale kapitaal’ en de deeleconomie, om in deel V de economie van de overvoed aan de orde te stellen.

Rifkin benadrukt nog eens dat hij met zijn boek niet voor heeft een eindeloze lijst van samenwerkingsinitiatieven te bezorgen. Het is hem vooral te doen om twee zaken aan te dragen, die onze kijk op de sociaaleconomische organisatie anders moeten richten. Daarvoor gaat hij enerzijds de verandering van menselijk gedrag na. Daarbij verschijnen cruciale waarden als verouderd, maar die nochtans onze kijk en de bestaande instituties structureren: het betreft waarden die het bestaan van de kapitalistische periode legitimeren en daarmee als het ware ons denken ‘koloniseren’. Daarom is het anderzijds nodig om de andere waarden en instituties, die zeer van de kapitalistische periode verschillen, te ontginnen: die zullen de motor zijn van het tijdperk van de samenwerking van morgen. Wel aan, een ambitieuze onderneming.

Het betreft hier een vorm van beschrijvende economie, kortom een benadering anders dan die de econometristen bedrijven. Aan het eind van deze bespreking kom ik op dit punt terug.

Enclosures

Het belang van het boek ligt voor mij niet in zijn voorspellende optiek of in de belofte van de hoorn des overvloeds. In mijn ogen betreft dit zaken van slechts speculatieve aard waaraan ik voorbij ga. Ik concentreer mij op wat in zijn visie aan die mogelijke uitkomst vooraf gaat. Levert zijn visie bijvoorbeeld iets bruikbaars op ten behoeve van het denken over parallelle sociaaleconomische constructies, die bijdragen aan het droogleggen van de kapitalistische economie? De vraag is of dit zich laat denken.

Voor een antwoord daarop is een historisch besef nuttig en dat weet Rifkin tot leven te brengen. Zo merkt hij op dat we gewend zijn om te denken, dat er slechts twee mogelijkheden zijn om de economie te organiseren: de kapitalistische markt en de staat. Deze gedachte is ons zo vertrouwd (door de mentale ‘kolonisatie’), dat we een derde mogelijkheid vergeten. Die leverde (en levert) al voor een deel van ons dagelijks leven een hele serie goederen en diensten op, los van staat en markt. Het zijn de gemeenschappen die aan de kapitalistische markt en de parlementair gestuurde overheid vooraf gingen. Het gaat over de oudste vorm van institutioneel zelfbestuur op aarde; het betreft deeleconomie avant la lettre.

 Auto‘Als de prijs van brandstof daalt, dan stop ik met autodelen!’. ‘Dus, alles gaat goed!!’

Vele eeuwen terug had zich al een vorm van bestuur en zelfbestuur ontwikkeld om het gebruik van gemeenschappelijke ‘bronnen’ te delen. Rifkin spreekt hier over de commons. Het gaat om een economisch model waaraan door mensen de veerkracht werd ontleend om het despotische, feodale systeem te overleven. Want zeker de opperleenheren wisten wel hoe ze de lokale bevolkingen konden verarmen en hoe ze te verplichten diverse belastingen af te dragen.

In de overgang van het feodale despotisme naar een economisch systeem waarin het industrieel kapitalisme kon gedijen, werden die gemeenschappelijk ‘bronnen’, de commons, afgesloten (overgang ervan naar private eigendom). Dit gebeurde eerst in Engeland, reden om er over met een Engelse term te spreken, door de instelling van enclosures (afsluiten van gemeenschapsgronden voor communaal gebruik). Maar dit afsluitingsproces voltrok zich in heel Europa. De agrarische bevolking die – in de loop van verschillende eeuwen – naar de steden trok, kreeg aldaar te maken met een nieuwe geduchte vijand: de opperleenheren van de fabrieken van de industriële revolutie, zo beschrijft Rifkin.

In het historisch proces drijft deze situatie tot de (her)ontwikkeling van sociale gemeenschappen, die de economie opzetten vanuit sociaal belang en niet vanuit financieel belang. Economen zijn gemeenlijk niet in de activiteiten van dit soort gemeenschappen geïnteresseerd. Nochtans leert een door Rifkin genoemde studie, verricht door het ‘Center for Civil Society Studies’ (John Hopkins University) over 40 landen verspreid, dat in de huidige wereld de niet op winst gerichte economische activiteit 2200 miljard dollar omvat (gemiddeld maakt in die landen deze niet-winstgerichte activiteit 5 % van het bruto nationaal product uit).

Via Internet – een communicatiesysteem waarop Rifkin veel van zijn verwachtingen verder bouwt – kan de economische wereld van de samenwerkende, niet op financieel belang gerichte gemeenschappen, zich over de hele wereld verspreiden en uitbouwen. Het ‘delen’ wordt daardoor vergemakkelijkt, wat maakt dat eigendom minder belangrijk wordt dan toegang tot bezit / gebruik van een goed en dienst.

Nieuwe verhouding energie / communicatie

Er is een lange weg te gaan, dat is zeker. Rifkin’s betoog loopt vanaf de overgang van de feodale economie naar de markteconomie aan het eind van de middeleeuwen. Daarna volgt op de markteconomie de kapitalistische economie van het moderne tijdperk. Rifkin wijst erop dat zich telkens een nieuwe verhouding van energie / communicatie als kantelend breekpunt voordoet in de richting van een nieuw economisch paradigma. Dat verandert dan radicaal het beeld voor een goed deel van de menselijke wereld. Het is dus nodig de evolutionistische mechanismen te kennen, die de economische geschiedenis bepalen. Dat is wat Rifkin met name in het eerste deel van zijn boek behandelt, waarvan hij zegt dat dit de weinig bekende geschiedenis van het kapitalisme is.

 DiefstalOpdruk op het T-shirt: ‘Eigendom is diefstal’. Vraag: ‘Van wie is het T-shirt dan?’

Daarvoor geeft hij een overzicht van de effecten van communicatiemogelijkheden corresponderend met het type economie dat een maatschappij kent. Zo valt een inhoudelijke verandering op na de uitvinding van de boekdrukkunst (midden 15de eeuw). De goedereneconomie verandert na een zeker tijdsverloop in een markteconomie. De productie van goederen ten behoeve van gebruik verandert in een productie voor handel. Hoe kon zich dat voordoen?

Wel, zegt Rifkin, om een grote goederenstroom en economische activiteit bij te houden, heb je niet alleen nieuwe vormen van energie (van waterkracht naar stoommachine en vervolgens naar verbrandingsmotor) maar ook middelen nodig die de communicatie vergemakkelijken (kennisoverdracht: het gedrukte woord draagt bij aan vermeerderde rationele en analytische kennis).

In de loop van de eeuwen zien we dus de combinatie energie / communicatie op cruciale momenten veranderen en daarmee ook het denken over economie. Het laat zich raden dat aangekomen bij de huidige stand van zaken van deze evolutionaire beschouwing we bij Internet uitkomen. Dat vormt binnen het kader van de visie van Rifkin dan ook een zelfde soort kantelpunt in de ontwikkeling van economische verandering als vele eeuwen ervoor de boekdrukkunst.

Samenwerkende gemeenschappen

Rifkin hecht zijn betoog aan de ongebreidelde mogelijkheden van Internet, die een andere economie en dito organisatie operationeel maken. In deel twee van zijn boek werkt hij dit uit voor de maatschappij waar de kosten van productie gericht op het bereik van grote aantallen mensen tot quasi nul zijn terug te brengen. Hij werkt dit uit voor verschillende velden waarin dat nu al bereikt wordt, zoals op het niveau van universitair onderwijs in de USA (MOOC, Massive Open Online Courses).

De institutionele mogelijkheden ervoor bespreekt Rifkin in het derde deel van zijn boek, waar hij groei van de samenwerkende gemeenschappen onder de loep neemt. Onvermijdelijk is hier, dat hij eerst afrekent met de gedachte in de jaren 1960 aangedragen door Garrett Hardin die toen schreef over de tragedie van de commons (1968).

Hardin doet het voorkomen alsof gemeenschappelijk gebruik van bronnen een onmogelijkheid is, want door ongeregeld intensief individueel gebruik zou de gemeenschappelijke ‘bron’ (graasland, viswater, etc.) snel uitgeput raken. Deze redenatie, die past in een roofdieren kapitalisme, vormt dan de legitimatie voor privatisering (wat met de enclosures gebeurde) of étatisering (wat in het communistisch Rusland aan de orde was). In die redenatie wordt dus het gemeenschappelijk gebruik en het beheer door samenwerkende gemeenschappen als potentiële organisatorische mogelijkheid geheel weggedrukt. Rifkin zet die mogelijkheid weer in het volle licht, waarbij hij ondermeer gebruik maakt van de resultaten van het veldonderzoek op dit terrein van de Amerikaanse econome (en eerste vrouwelijke Nobelprijswinnaar economie) Elinor Ostrom.

 Doos‘Ook ik deel mijn woning’.

In dit kader behandelt Rifkin ook de periode van New Deal (Tennessee Valley Authority Act, 1933, van de Amerikaanse president Franklin Roosevelt) om de armoede in een bepaald deel van de VS te bestrijden. Rifkin legt uit waarom en hoe dat een succes kon worden en ook door wie het plan werd bestreden. Zo waren er mensen die wezen op de superioriteit van de kapitalistische markt evenals er mensen waren, die aandrongen op een étatistische manier van handelend optreden. Maar er is een derde manier om het algemeen welzijn te verbeteren. En die werd in het geval van New Deal gevolgd. Rifkin geeft daar een beschrijving van. Een van de dingen die moesten gebeuren in Tennessee Vally was het aanleggen van een elektriciteitsnet. Als het beste economische en organisatorische middel ten behoeve van het van stroom voorzien en veranderen van het agrarisch gebied, werd in overleg met de agrarische bevolking de coöperatie aangewezen.

Deze vorm van gemeenschappelijk (communalistisch) zelfbestuur heeft in dertien jaar – zo is becijferd – gerealiseerd wat de private sector en de staat tegen veel hogere kosten en in een twee keer langere looptijd zouden hebben volbracht. Op dit moment werken er 900 coöperatieve plattelands elektriciteitsvoorzieningen die 42 miljoen klanten bedienen (4 miljoen kilometer bedrading door 47 staten; gecombineerde voorzieningen van meer dan 140 miljard dollar; 70 000 werknemers). De coöperatieve plattelandsstroomvoorziening levert elektriciteit tegen kostprijs aan zijn klanten, want de coöperaties zijn niet opgezet om winst te maken. Rifkin grijpt dit voorbeeld aan om de redenen te omschrijven van de heropleving van het coöperatiewezen. In het erop volgende deel van zijn boek komt hij daarop terug en werkt dan ook andere voorbeelden uit in de sfeer die nu deeleconomie wordt genoemd.

Deeleconomie

Onder de term deeleconomie valt een veelheid van vormen van sociaal, lokaal en agrarisch handelen. Het rijtje wordt ondermeer uitgemaakt door lokale ruilsystemen van goederen en diensten (Lets, Sels) en Amaps (verenigingen ten behoeve van het in standhouden van plattelands groenten- en tuinbouw, vaak op biologische basis). Ook worden er onder gerekend: lokale, alternatieve geldsystemen, productie- en consumptie coöperaties, ‘crowdfunding’, etc. De gemeenschappelijke noemer is het delen, dat wil zeggen het samen gebruiken (en vaak ook in gemeenschappelijk zelfbestuur beheren) van iets of een dienst (wat in tijd elkaar opvolgend kan zijn, bijvoorbeeld door lenen, huren). Zoals reeds opgemerkt komt men hier tegen de historische reeks: van gebruikswaarde, vervolgens ruilwaarde tot deelwaarde.

Een geïntegreerd project van deelwaarde lijkt mij dat van het Bretonse intercommunale samenwerkingverband Mené (communauté de communes; een agrarisch gebied van 6500 inwoners). De inwoners van dit gebied zetten in op een positieve energievoorziening in 2030 (dat wil zeggen meer energie opleveren dan zelf gebruiken, waarbij de energie 100 % duurzaam is; geïntegreerd, want het gaat om warmte, elektriciteit, mobiliteit en agrarische industrie). Ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening worden ondermeer participatieorganisaties van bewoners opgezet, die per groep(je) gezinnen een of meerdere windmolens meefinancieren en beheren (‘windmolenburgers’). Een ding dat meespeelt is, dat men autonoom wil zijn. Naast medewerking is er ook tegenwerking, zoals van de luchtmacht: de maximum hoogte van de windmolens wordt bepaald door het laagvliegen van de oefenende gevechtstoestellen…

Hoewel zijn tekst voor een deel op een lofzang lijkt, is Rifkin niet blind voor het feit dat kapitalisten zullen trachten allerlei initiatieven (in de sfeer van de deeleconomie) binnen de kapitalistische markteconomie te trekken. We zien dat gebeuren in de taxibranche (Uber; beurswaarde 17 miljard dollar, terwijl het om een luchtbel gaat) en de appartementsverhuur (Airbnb). De leiding / oprichters van dergelijke netwerken worden er slapend steenrijk van (daar zien we het tegendeel van deeleconomie). In dat perspectief maken we niet het eind van het kapitalisme mee, maar zijn hoogtepunt (Marianne van 19-25 september 2014).

Toch zal het groeien van het aantal samenwerkende gemeenschappen, die niet winstgecentreerd zijn, onder invloed van het andere economische paradigma – samenwerking – de kapitalistische markt gaan wegdrukken (vorming van een parallelle economie). Evolutionair gezien verwacht Rifkin dat de kanteling naar dat andere paradigma zich pas rond 2050 massief zal voltrekken.

Om dat te bereiken moet ook ons denken veranderen (we moeten ons van de mentale ‘kolonisator’ bevrijden). Dit maakt de weg vrij voor andere economische verhoudingen (afscheid van private eigendom zoals we dat nu kennen) en anders economisch handelen (wel doelmatig maar niet winstgecentreerd). Daaraan zal ook een andere opvatting over economie en economisch onderwijs debet zijn.

 Bankzit‘Een appartement voor meerdere personen, een auto, kleren, oogsten voor meerderen’ ‘Wat nog meer?’

Heroriëntatie economisch denken

Wat dit laatste aangaat loopt er in Frankrijk (maar ook in andere landen) onder economen een discussie om ruimte te geven aan ‘anders denken’. Is de economie een ‘harde’ wetenschap of een sociale wetenschap die aandacht vraagt voor politiek, sociologie, geschiedenis? Aan een vraaggesprek hierover met een van de woordvoerders van de economische wetenschappers, die een andere kant met de economie op willen, ontleen ik het volgende.

Op dit moment heerst er een monopolie van de economische modellenbouwers. Honderden docenten en onderzoekers ijveren daarom voor de oprichting van een nieuwe afdeling binnen het economisch onderwijs, die zich richt op ‘Instituties, economie, gebieden en maatschappij’. Alleen deze benaming al zegt iets over het droogzwemmen van de economische modellenbouwers. Ooit is dit geïntroduceerd (jaren 1930 met de Vereniging Econometrie) om via de wiskunde economie tot een echte, harde, wetenschap te maken. Het idee was dat het binnen een economisch model mogelijk is om met allerlei wiskundige vergelijkingen en invoeren van allerlei variabelen – statistisch betrouwbare – voorspellingen te doen: men zou de effecten van een maatregel zo uit de berekeningen kunnen aflezen.

Evenwel, een model is niet de werkelijkheid – die is altijd grilliger dan ooit in een model opgenomen kan worden. Zo is het aantal variabelen te meervoudig en andersoortig dan waarmee rekening kan worden gehouden in een model om voldoende te kunnen corresponderen met de werkelijkheid. Dat maakt een voorspelling weinig betrouwbaar. Wie dit niet aanneemt, moet eens op weersvoorspellingen letten en de betrouwbaarheid er van nagaan. Wel, econometrie heeft een betrouwbaarheidsequivalent minimaal gelijk met die van de meteorologie… De Franse vereniging van politieke economie, die in opstand is gekomen, ijvert dan ook voor een economische discipline die de maatschappij bestudeert, waarbij bijvoorbeeld sociologie en geschiedenis weer een rol gaan spelen (Marianne van 13-19 februari 2015).

Iemand als Rifkin speelt met zijn boek in op zo’n discussie. De kracht van zijn boek ligt niet in de voorspellende waarde. Die moet worden gezocht in de beschrijving van een aantal sociaaleconomische elementen en het plaatsen daarvan binnen een coherent gedachteconstruct. Tezamen kan dat het denken over een postkapitalistische maatschap bevruchten om zo ook het handelen ernaar aan te sporen.

Thom Holterman

RIFKIN, Jeremy, La nouvelle société du cout marginal zéro, L’internet des objets, l’émergence des communaux collaboratifs et l’éclipse du capitalisme, Éditions Les Liens Qui Libérent, Paris, 2014, 509 blz., prijs 26 euro.

[Beeldmateriaal ontleend aan Marianne van 16-22 januari 2015. De Franse striptekenaar Tignous is een van de mensen die bij de aanslag op Charlie Hebdo werd doodgeschoten. Hij werkte ook voor Marianne die nog beeldmateriaal van hem in stock heeft.]

Aantekening

Informatie over het Bretonse samenwerkingsverband van gemeenten Mené is ontleend aan ‘Témoignages – Communauté des communes du Mené: le plein d’énergies!’ (een samenvatting van een telefonische vergadering van 21 oktober 2014; in ‘pdf’ op Internet te vinden).