Ga naar de inhoud

Het niet zo propere zieltje van de Europese Investeringsbank

De Europese Investeringsbank (EIB) is de financiële arm van de Europese Unie (EU) (*1) en mag natuurlijk niet verward worden met de Europese Centrale Bank (ECB). De Investeringsbank bestaat sinds 1958, dus zolang als de Europese constructie zelf; de lidstaten zijn er de aandeelhouders van. De zetel is gevestigd in het Groothertogdom Luxemburg, Werner Hoyer is voorzitter van de EIB.

3 min leestijd

(Door Herman Michiel, Ander Europa)

De bank verstrekt leningen in de eerste plaats voor projecten en bedrijven binnen de EU, maar ook daarbuiten; de EIB wordt daarom ook als de ‘ontwikkelingsbank’ van de EU beschouwd. Winst is geen oogmerk van de bank, die er vooral zelf van overtuigd is “te investeren in een duurzame toekomst voor iedereen”. De geafficheerde prioriteiten behelzen klimaat, milieu, innovatie en vaardigheden, infrastructuur, kmo’s, cohesie en ontwikkeling (“ duurzame ontwikkeling, vermindering van armoede en ongelijkheid en de verbetering van het leven over de hele wereld”).

Als grote instellingen zichzelf zoveel lof toezwaaien, is het altijd goed dat er kleine ‘luizen in de pels’ zitten die een en ander natrekken, en meestal tot een veel genuanceerder beeld komen. Dat is ook het geval met de Europese Investeringsbank. Vandaag verschijnt een uitgebreide studie door twee ngo’s, Counter Balance en CEE Bankwatch Network die de EIB sinds een kwarteeuw opvolgen. In “Can the EIB become the EU development bank? – A critical view on EIB operations outside Europe”  worden heel wat vraagtekens geplaatst bij de EIB als een bank die zich belangeloos inzet voor de ontwikkeling in de wereld.

Samengevat komen de bevindingen op het volgende neer:

  1. De EIB ondersteunt projecten die mensenrechten schenden wegens gebrek aan zorgvuldigheid en een jarenlange verwaarlozing door het bestuur van de EIB.
  2. De bank schenkt weinig aandacht aan de impact van haar operaties op het vlak van ontwikkeling. Ze heeft daarvoor ook onvoldoende expertise en aanwezigheid op het terrein.
  3. De aandacht gaat vooral uit naar ontginning (extractivisme) als ontwikkelingsmodel, met verwaarlozing van infrastructuur die zou bijdragen tot sociale en milieurechtvaardigheid.
  4. Het financieel model dat gehanteerd wordt door de EIB berust op het gebruik van schaarse openbare middelen om daarmee private investeringen te bevorderen, wat neerkomt op het subsidiëren van grote bedrijven en multinationals zodat die winsten kunnen opstrijken in de armste regio’s van de wereld.
  5. Het gebruik van financiële ‘tussenschakels’ werd gekenmerkt door een gebrek aan transparantie, onvoldoende controle over de fondsen met het risico op corruptie en fraude als gevolg.

Vernoemen we ter illustratie maar een paar gevallen van projecten waarin mensenrechten zeker geen prioriteit waren. Bij een project voor een wegaanleg Mombasa-Mariakani in Kenia werden mensen zonder consideratie uit hun woning verdreven. De EIB trok zich weliswaar uit een project voor een verbrandingsoven in Belgrado terug wegens milieuoverwegingen, maar achteraf bleek dat de EIB het project indirect verder steunde via een ander fonds. Op Madagascar was de EIB medefinancier van de Ambatovy nikkel-cobaltmijn, maar deze veroorzaakte gezondheidsproblemen voor de lokale bevolking en was een ramp voor de boeren. Een rapport spreekt over ‘omgekeerde ontwikkeling’. (hm)