Ga naar de inhoud

Het Onzichtbare Comité. Opstanden Zijn Uitgebroken. En Nu?

Thom Holterman fileert het pamflet “Aan Onze Vrienden”, het vervolg op het beruchte “De Komende Opstand”.

12 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

De opstanden zijn eindelijk uitgebroken. Tunesië, Turkije, Syrië, Quebeck (Canada), Brazilië. Een opstand kan elk ogenblik uitbreken, ongeacht het motief en ongeacht het land. Opstanden, dat is nog niet revolutie. We zullen het er over hebben…’, aldus het (Franse?) Onzichtbare Comité, auteur van het boek Aan onze vrienden (A nos amis). Dit boek mag als een vervolg worden gezien op de zeven jaar geleden verschenen tekst van het Comité, getiteld De komende opstand (L’insurrection qui vient; 2007).

Aan de teneur van de tekst is te ontlenen dat het Comité inzet op revolutie. Wat de structuur van de tekst aangaat, betreft het minder een systematische verhandeling van het verschijnsel revolutie en meer een gevoelig maken ervoor. De aanwijzing daarvoor is het regelmatig aforistische karakter van de tekst. Tegelijk wordt het handelen van mensen afkomstig uit allerlei kritische bewegingen gewogen om vervolgens te worden gebagatelliseerd of belachelijk gemaakt.

a-nos-amis-200

Wij?

Het Comité wijst erop dat wij het denken in termen van mondialisering niet alleen aan de denktanks van het Kapitaal moeten overlaten. Hoewel ik mij daarin kan vinden, vraag ik mij toch af wie die wij dan zijn en wie die andere denktanks dan zullen opzetten. Gelet op de erop volgende zin, acht het Comité het kennelijk voldoende om erop te wijzen dat elke opstand, hoe lokaal ook, een teken oplevert dat verder dan zichzelf reikt. Daardoor heeft het meteen iets mondiaals en zou er iets van het ‘wij’ in herkend kunnen worden…

Er is nog een andere ‘wij’: die van de 99 %. Belangrijk is deze formule  van de massa niet om wat die zegt, aldus het Comité, maar juist om wat die niet zegt: 1 % wordt gevormd door de machtigen. Zij zijn niet machtig omdat ze rijk zijn of omdat ze beroemd zijn. Wat de 1 % karakteriseert is dat ze georganiseerd zijn. Ik wil dit aannemen, maar hoe die organisatie in elkaar steekt wordt nagelaten duidelijk te maken (zie daarvoor echter op deze site onder het trefwoord Davos-klasse). Dat neemt niet weg dat er iets wreeds in de formule zit: men vormt tezamen 99 % van de (wereld)bevolking en wordt tegelijkertijd volledig overheerst.

Kari.1

Die 99 % moet zich dus ook organiseren, vindt het Comité terecht. Dat hoeft niet te betekenen dat allen tot dezelfde organisatie moeten gaan behoren. Wat ‘ons’ ontbeert, zo weet het Comité, is een gedeelde visie op de situatie. Zeker, evenwel: hoe en wat? Dan blijft het in Aan onze vrienden oorverdovend stil.

Analyse?

Om de stilte te verbreken, lijkt het mij nuttig een verbinding te ontwikkelen tussen het alledaagse bestaan (van de 99 %), de ideologie die heersend is (het neoliberalisme) en de analyse van het wereldgebeuren (wat flikt die 1 % ons). Dit was al de vraagstelling van Raoul Vaneigem in zijn jonge jaren (beginjaren 1960), zo blijkt uit het omvangrijke vraaggesprek met hem (Rien n’est fini, tout commence; 2015). Wil een tekst als Aan onze vrienden zinvol zijn in het kader van fundamentele maatschappijverandering – en dat is hetgeen waarop het Comité uit is – dan zou de systematische behandeling van een soortgelijke vraagstelling als waar Vaneigem op doelde, welkom zijn. Nu worden we door het Comité getrakteerd op een spervuur aan – soms rake – ideeën en formuleringen. Ik vermeld er hier enkele.

De neoliberale discussie wordt gezien als een retoriek van de verandering. Die neoliberaal gestuurde verandering heeft tot doel om te ontmantelen, om sociale verbanden te verbreken, om verwarring in zekerheden te scheppen, om alle vormen van solidariteit op te lossen en om bij te dragen tot het onderhouden van chronische, existentiële onzekerheid (opdat de onderwerping van de 99 % totaal is). Dit vormt tegelijk de contrarevolutionaire praktijk van het bekende ‘destabiliseren om te stabiliseren’. Ik kan mij in deze voorstellingswijze vinden. Maar wat stelt het Comité in constructieve zin tegenover de terechte afwijzing van dit neoliberaal ‘veranderen’? Stilte!

Een ander punt dat het Comité maakt, is er op te wijzen dat de crisis géén economisch feit is, maar een politieke manier van besturen. Nog geen vijf pagina’s verder is in het boek te lezen dat de crisis niet economisch, ecologisch of politiek is, maar voor alles die van uitstraling (bling-bling): het moeten hebben van zaken in de handel gebracht – van iPhone tot Hummer. Valt ‘uitstraling’ samen met de eerder genoemde ‘politieke manier van besturen’?

Het Comité vermengt verder twee niveaus van observeren. Dat levert aforistische tekst op: we beleven niet een crisis van het kapitalisme, maar het tegendeel, de overwinning van het crisiskapitalisme (we vinden hier een vorm van ‘omkering’ terug situationisten waardig). In het ‘systeem’ van het crisiskapitalisme wordt elk individu rijp gemaakt voor de strijd om het bestaan (sociaaldarwinisme), passend bij een neoliberaal regime. Ja, en?

Kari.3

Een volgend punt richt zich op bezuiniging. Volgens het Comité is het nodig om tegenover de bezuinigingsplannen een ander idee van leven te stellen, te weten het goede leven. Ik kan daar geheel in meegaan. Maar waar spreken we dan inhoudelijk over en hoe dit, langs welke wegen, te introduceren? Geen antwoord.

Een laatste punt nog, namelijk het idee dat de macht in de infrastructuur ligt. Blokkeer de infrastructuur van het ‘systeem’ en het ligt op zijn gat, zegt het Comité. Vinden we hier een nieuw inzicht? Ruim een eeuw geleden werd het al in de praktijk gebracht. In Nederland kwam het in 1903 tot een algemene spoorwegstaking (en nogmaals in 1944). En hoe dan ook, Franse anarchisten riepen op om 17 februari 2015 met zijn allen naar Rouen te gaan, om de stad te blokkeren (als steun in de strijd van de arbeiders van een papierfabriek; zie Le Monde libertaire, nº 1765, 12-18 februari 2015).

Het Comité introduceert het verschijnsel van de infrastructurele macht vanwege het feit dat de institutionele macht ‘leeg’ is. Dat laatste blijkt ondermeer uit het feit dat de plaatsen bezet worden door clowns (heel letterlijk in Italië door Beppe Grillo en in Frankrijk door Dieudonné). En hoewel ik besef dat de Nederlandse minister Ivo Opstelten niet voor clown heeft doorgeleerd, gooit hij als amateur wel hoge ogen: hoe ‘verkocht’ hij niet dat een ICT’er best driemaal de Balkenendenorm mocht ontvangen? (de Volkskrant van 21 februari 2015). Inmiddels is Opstelten in de coulissen verdwenen. De reden dat het Comité op de clowns wijst, is te menen, dat politici er zijn om ons te vertegenwoordigen. In werkelijkheid manifesteren zij zich om ons af te leiden, te vermaken, te ontspannen. Want de macht is elders ondergebracht. Een nieuw inzicht? Verkondigen anarchisten dit niet al meer dan een eeuw?

Wie dus effectief het ‘systeem’ wil raken, zal de strijd moeten aanbinden tegen de infrastructurele macht. Zo is te denken, aldus het Comité, aan het blokkeren van stromen – zoals het vervoer van goederen – kortom in wat mobiliteit heet. Komt het Comité echter met zo’n opvatting niet in etatistisch troebel water? Want zijn niet juist de staten grote blokkadebouwers? Stoppen die niet de mobiliteit van velen? Richtte de DDR niet de Berlijnse Muur op? Bouwt de staat Israel geen muur, zoals ook de USA doet aan de grens met Mexico? Wordt er niet stug doorgewerkt aan de bouw van ‘Fort Europa’? Kortom, de staten weten wel raad met het idee blokkeren van mobiliteit. En welke middelen zullen door de revolutionairen worden ingezet voor dat blokkeren? Te denken is aan saboteren aldus het Comité.

Sabotage?

Het idee sabotage, zoals het Comité zich dit toe-eigent, vormt evenwel een verdacht aanhangsel, zoals ik al aangaf met de verwijzing naar staten die op het vlak van het blokkeren van mobiliteit zeer actief zijn. Maar goed. Kennelijk wordt sabotage, wanneer het om het breken van infrastructurele macht gaat, door het Comité als legitiem en doeltreffend gezien. Over waar, wanneer en in welke vorm het ingezet wordt geen woord (mij zal nu naïviteit verweten worden, want je brengt de vijand niet op de hoogte van je tactiek, toch?).

Pouget[1]

Maar nieuw is het idee in geen enkel opzicht. Voor een discussie over de vormen van sabotage en hun inzetbaarheid kan men terug vallen op een oude brochure, te weten die van Émile Pouget getiteld Le Sabotage (1898; vele malen herdrukt en ook integraal te raadplegen op Internet). Wat evenwel in Aan onze vrienden opvalt, is het volgende.

Wanneer anderen dan het Onzichtbare Comité (dat zich revolutionair noemt) zich van het verschijnsel sabotage bedienen, dan wordt dat gekritiseerd door het actiemiddel in een verdacht licht te plaatsen: sabotage is ook in gebruik geweest zowel door hervormers als nazi’s. Dit moet als een suggestieve en schampere opmerking dienen in de richting van anarchisten, die door het Comité tot de rituele werpers van Molotov cocktails worden beschouwd. Het moet er toe bijdragen te begrijpen dat het Onzichtbare Comité de werkelijke revolutionairen vertegenwoordigt. Maakt dat hen immuun voor het feit dat ook nazi’s zich van sabotage hebben bediend? Daar trapt toch niemand in. Overigens, wie de conclusie in Pouget’s brochure leest, leert dat hij ook kapitalisten en fabrikanten tot saboteurs rekent. Een mooi stelletje bij elkaar.

Gestaald kader

Aan onze vrienden is anoniem gepubliceerd, want door een Comité dat zich onzichtbaar noemt. Dit vind ik een veeg teken. De lezer mag kennelijk niet weten wie voor de tekst tekent / tekenen. In ieder geval lijkt het erop dat het Comité zich zo geïsoleerd mogelijk wil opstellen. Zo hebben bewegingen of personen ieder het recht op een sneer: Proudhon, communisten, anarchisten, situationisten, Rode Brigade, antifascisten, andersglobalisten, pacifisten, etc. Daarmee wordt op arrogante wijze het alleenrecht opgeëist van het juiste inzicht, heel stalinistisch zou ik zeggen.

Neem bijvoorbeeld de manier waarop het Comité uitvaart tegen het pacifisme: het liegt en het houdt zich voor de gek. Pacifisme wordt gehouden voor ‘het rationaliseren van zijn eigen lafheid’. Het pacifisme getuigt dus van óf een grote domheid óf van een algehele kwade trouw. Wat nu, moeten we het Onzichtbare Comité scharen onder een stelletje nationalisten? Al in 1917 vielen die met gespierde taal een vergadering van Engelse pacifisten aan (André Bernard, Du refus de la servitude volontaire; p.91). Zo oud blijkt deze aversie tegen pacifisme op zijn minst. En wat te denken van de plotselinge diametrale draai, die het Comité maakt als het opmerkt: ‘Het kan overigens best een tactiek zijn om te zeggen dat je vredelievend bent, zoals in Oaxaca de zapatisten doen (Mexico)’. Aldus blijkt het Comité ook onder een hoedje te spelen van een stelletje opportunisten?

Het razen en tieren gaat voort, ondermeer aan het adres van mensen die zich laten inspireren door de uitzinnigheden van Proudhon. Vervolgens wordt de coöperatiebeweging – via enkele door het Comité te kwader trouw gezette stappen – gelinkt aan de contrarevolutionaire Robert MCNamara (Amerikaans minister van oorlog in de jaren 1960). Verder heet de Canadese publiciste en activiste, Naomi Klein, naïef en de antiglobaliseringsbeweging zal voor altijd het lachertje blijven van planetaire kleinburgers in de strijd tegen het Kapitaal, aldus het Comité. En alsof dat al niet kleinerend genoeg is, vervolgt het Comité met dat ‘hun eerste stormloop aandoenlijk en lachwekkend is met hun ridicule gebarencodes. Haar professionele activisten bij de rituele tegen-topvergaderingen gedroegen zich, zo heet het, als depressieve puppetmasters, die een veelheid van slogans zonder enige inhoud lanceerden’. Deze wijze van polemiseren van het Comité doet alle eer aan de methode van het gestaalde kader van DDR-marxisten uit vervlogen de jaren.

Kari.2

Partijtje ongeregeld

Een aantal malen vindt men in Aan onze vrienden sterke aforistische uitspraken geformuleerd. Zo kan ik een zienswijze waarderen die aldus wordt verwoord: ‘De verkiezingen vormen de laatste twee eeuwen het meest gebruikte instrument, na het leger, om opstanden het zwijgen op te leggen’. Het titelhoofdstuk ‘Merry crisis and happy fear’ doet het ook goed. Het antiparlementarisme laten blijken via ‘Zij willen ons zien te verplichten te besturen, maar wij geven geen gehoor aan deze provocatie’, laat mij glimlachen. In eens lijken de auteurs geen DDR-marxisten maar situationisten (en wellicht plagieert het Comité hier omdat dit tot een onderdeel van de techniek van de verdraaiing kan worden gerekend).

Waar hebben we met een tekst als Aan onze vrienden mee van doen, vroeg ik mij aldoor af? In eens wist ik welke metafoor ervoor het meest passend antwoord lijkt. Het was in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, dat mijn vader goed gemutst thuiskwam. Wat kon er gebeurd zijn? Wel, in die jaren was het moeilijk voor een smederij om aan voldoende materiaal te komen, zoals bouten en moeren en allerhande ijzeren profielen en plaatijzer. Soms kon er plotseling iets opduiken, bijvoorbeeld een hoeveelheid nieuwe maar ongesorteerde bouten en moeren (beetje roestig omdat ze al jaren ergens opgeborgen hadden gelegen). Allemaal goed bruikbaar, maar het moest wel eerst een beetje geolied worden en de goede maten moesten bij elkaar worden gezocht. Mijn vader had het dan over ‘een partijtje ongeregeld’ dat hij op de kop had getikt. Met zo’n partijtje vergelijk ik Aan onze vrienden.

—————————-

COMITÉ INVISIBLE, A nos amis, La Fabrique éditions, Paris, 2014, 242 blz., prijs 10 euro.

[Striptekeningen afkomstig uit Real Free Press, nº 4, zonder jaartal; vermoedelijk beginjaren 1970; Real Free Press vormde de stripwinkel en uitgeverij van Olaf Stoop, lid van de kern van de provobeweging in Amsterdam.]

Aantekening

Het Leesmagazijn gaat komende zomer een Nederlandse vertaling van het besproken boek uitgeven; voor meer informatie, klik HIER.