Ga naar de inhoud

Hulporganisaties bepalen ‘zielig’ beeld Congo

Hulporganisaties hebben er belang bij, een situatie zwarter af te schilderen dan deze is, schrijft correspondent Jeroen Corduwener vanuit Oost-Congo. Politici maken het vaak nog een graadje erger. Journalisten nemen veel te makkelijk deze desinformatie over, zonder zelf op onderzoek uit te gaan. Gevolg: de Westerse media geven een vertekend, ‘zielig’ beeld van gebieden waar onrust is, in dit geval Oost-Congo.

6 min leestijd
Placeholder image

Dit artikel verscheen op 5 november 2008 als opiniestuk op de website De Journalist en de copyrights blijven bij hen. Dit is de weblog van de auteur.

Langs de route van Goma naar Rutshuru – twee stadjes in Oost-Congo die eind oktober/begin november wereldnieuws werden – lopen tienduizenden mensen huiswaarts. Tussen de bontgekleurde stroom staat een grote Landrover – de wagen detoneert wat in deze omgeving. Dat geldt nog meer de meneer die boven op het dak van de four wheel drive is geklommen. Vanaf dat standpunt maakt hij met een enorme telelens foto’s van de mensenmassa die beneden langs hem heen schuift. Daags daarop – of misschien wel diezelfde avond – wordt zijn resultaat gepubliceerd in Westerse media: een negerjongetje dat droef omhoog kijkt of een eindeloze rij zieligheid die aan de einder in het Afrikaanse landschap verdwijnt.

De oorlog en de daarmee samenhangende menselijke ellende in Oost-Congo zijn vreselijke gebeurtenissen die in een klap doen vergeten dat dit de 21e eeuw is en dat de slachtoffers en de daders van het geweld daarin ook leven. De manier waarop Westerse media daarvan verslag doen draagt in belangrijke mate bij aan een beeld waarin de hoofdrolspelers worden neergezet als respectievelijk hulpeloos of beestachtig en in beide gevallen ver van ontwikkeld en om die reden altijd maar weer afhankelijk van ons, hier in het Westen.

Westerse media ontlenen de beeldvorming – lange rijen vluchtelingen, zwarte mensen vechtend om een biscuit of een beker water, witte tentzeiltjes en rokende houtvuurtjes – aan wat hulporganisaties hen bieden. Doorgaans werkt de mechaniek zo dat hulporganisaties ter plekke hun hoofdkantoor in Amsterdam, Brussel of Parijs inschakelen, waar de p.r.-afdeling persberichten de wereld instuurt. Soms doen de hulpverleners in de regio dat zelf: Oxfam zond persbulletins uit over de humanitaire ramp in Oost-Congo, terwijl het personeel die berichtgeving samenstelde op het terras van een luxe hotel aan de overkant van de grens, namelijk in Rwanda.

Gealarmeerd door deze publicaties spoeden Westerse journalisten zich naar de plek des onheils, alwaar ze zich melden aan de poorten van de hulporganisaties voor couleur locale en nadere feiten. Omdat hulporganisaties gebaat zijn bij veel publiciteit = veel aandacht = meer donoren = meer geld) schetsen deze een beeld dat ernstiger is dan de werkelijkheid. Is dat eenmaal neergezet, dan volgt een zichzelf versterkend proces.

De politiek pakt de beeldvorming verder op en maakt het nog een graadje erger. Zo meldde de Britse minister van Buitenlandse Zaken David Milliband – op een bliksembezoek van anderhalf uur in Goma – dat er in de regio 1,7 miljoen mensen zonder eten en drinken zaten. Niemand van de journalisten die dat controleert, want als een minister dat zegt zal het wel zo zijn. En is het niet zo, tja dan is het zijn verantwoording. Het is dus ook niet zo. Wat Milliband deed was alle vluchtelingen van de afgelopen vier jaar (!) bij elkaar optellen – dus ook die al weer naar huis waren gekeerd en die misschien daarop weer waren gevlucht. De cijfers van de VN gaven op 2 november (de dag van Millibands uitspaak) aan dat er 250.000 vluchtelingen in Oost-Congo waren. Nog steeds 250.000 te veel, maar nog geen 20 procent van de cijfers van Milliband.

Westerse media moeten snel berichten aan hun thuisfront. De ‘desk’ in Rotterdam, Amsterdam of Brussel verwacht dat de correspondent ter plekke niet allen vlot werkt maar ook het beeld bevestigt dat de (andere) persbureaus via de wire melden. En weer versterkt het proces zich, waardoor de beeldvorming steeds verder van de werkelijkheid komt af te staan.

Hulporganisaties bieden hulp in situaties van nood. Wie daar als journalist aanklopt krijgt te horen hoe hoog de nood is (en die was en is hoog in Oost-Congo). Hij krijgt niet te horen hoe de situatie in alle facetten en hoeken van de samenleving is. Daarop hebben hulporganisaties geen kijk (terecht niet), maar of ze vertellen dat niet of journalisten realiseren zich dat niet – dat laatste is het meest aannemelijk. Zodoende maakt een journalist geen afwegingen op basis van wat hij aantreft – zoals hij in elke situatie in het Westen zou doen – maar op basis van wat hulporganisaties hem aanbieden. De selectie van nieuws wordt verlegd van de straat naar de hulpgever.

En enkele journalist wil nog wel een echte bewoner van Oost-Congo aan het woord laten. Maar hij stelt deze vragen vanuit het perspectief van de informatie die hij van de hulporganisaties vernomen heeft. Hij wil bevestiging van de ellende. En geen enkele vluchteling op drift zal ontkennen dat hij graag naar huis wil, dus die quote is dan alvast binnen.

Hulporganisaties valt in deze gekte van zichzelf versterkende onwerkelijkheden weinig kwalijk te nemen. Journalisten wel. Zij gedragen zich in Afrika alsof het niet alleen een ander werelddeel is, maar ook een gebied waar andere criteria gelden voor nieuwsgaring. Niet de lokale bevolking, de burgerlijke autoriteiten, Afrikaanse geestelijken of medici krijgen de microfoon of tv–camera voor hun snuit maar Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis, de VN of Oxfam etc.

De mensen uit Goma en Rutshuru kunnen werkelijk vertellen in wat voor shit ze leven, al jaren, decennia, zelfs al in de vorige eeuw. Het gaat om mensen zoals u. Ik sprak met onderwijzers, verplegers, studenten, taxichauffeurs (uiteraard – zoals elke journalist), een burgemeester, een griffier van een rechtbank, boeren, journalisten en een geograaf. Het waren bijzondere maar toch ook weer zo gewone verhalen. Misschien dat Westerse media ook om dat laatste niet zo in hen geïnteresseerd zijn. Geen enkele journalist wil horen hoe iemand al jaren overleeft, hij wil graag vernemen hoe iemand lijdt: het verhaal van de hulporganisatie dus – die er in één adem aantoevoegt hoe zij het lijden verhelpt. wat zelfs onwaar is omdat de meeste Westerse hulporganisaties maken dat ze wegkomen als de oorlog te dichtbij is – zie Oxfam hierboven.

Terug naar die Westerse journalist die zo mallotig op het dak van zijn auto balanceerde tussen de mensenmassa van Goma naar Rutshuru. Letterlijk er bovenuit willen torenen en bang om met die mensen in aanraking te komen – vandaar die afstandelijke telelens. Hij bracht een stroom vluchtelingen in beeld die inderdaad dagen achtereen op de tv–schermen te zien was van alle internationale persagentschappen. Wat hij niet wist, niet kon weten vanuit zijn hoge positie, was dat het helemaal geen vluchtelingen waren. Het waren mensen die naar huis terug keerden. Met duizenden, tienduizenden. Ze hadden geen hulp nodig, ze wilden hun eigen aardappelen en worteltjes oogsten. ‘Die zitten rijp in de grond meneer’, zeiden ze tegen me: de onderwijzer, de verpleger, de griffier, de boer en zijn familie en al die anderen.

Maar ja, mensen die zelf gaan oogsten, zijn voor hulporganisaties niet meer interessant. En dus ook niet voor journalisten.

Jeroen Corduwener werkt en woont in Rwanda. Voor NRC/Handelsblad doet hij verslag over de regio, ondermeer in Oost-Congo.