Ga naar de inhoud

Igor Cornelissen 1935-2021

Op 13 maart overleed op 85-jarige leeftijd oud-journalist en schrijver Igor Cornelissen. Voor de AS schreef hij tussen 2013 en 2021 drieëntwintig afleveringen van zijn rubriek Bijvangst. In het afscheidsnummer van de AS, nummer 208, verscheen zijn laatste bijdrage. Martin Smit liep langs het schrijvende leven van Igor en noteerde onderwijl een aantal hoogtepunten. Een teken van herinnering!

7 min leestijd

(Door Martin Smit, oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

Bijvangst

Bijvangst: het is wat de visser ongevraagd in zijn netten krijgt en vervolgens overboord kiepert. Voor Igor Cornelissen lag dat net even anders. Hij was juist blij met zijn bijvangst. In de jaren negentig deed hij onderzoek op het IISG naar de Amsterdamse familie Boslowits, onderwerp van het debuut van Gerard Reve, De ondergang van de familie Boslowits. De familie was voor de oorlog bevriend met de familie Reve. Beide families waren actief in de CPN. Tijdens het doorspitten van persoonlijke archieven van vooroorlogse communisten trof hij soms brieven aan, kattebelletjes en notities die voor zijn onderzoek van dat moment niet van belang waren, maar die toch interessant leken te zijn. Wellicht kon een en ander immers dienen voor een volgend onderzoek of artikel. Bijvangst, noemde hij deze toevallige vondsten. In Bijvangst 1 (2013) schreef hij: ‘Mijn bijvangst is altijd gewild. Aardige brieven van stuk voor stuk interessante vrouwen en mannen uit een tijd die mij erg boeit: de eerste jaren van het communisme “toen het nog wat leek te worden” en toen er op kunstgebied van alles gebeurde.’ 

Journalistiek

Politieke figuren en bewegingen in het interbellum hadden vooral zijn interesse. De officiële geschiedenis van een politieke partij interesseerde hem niet. Personen en feiten, verscholen in de marges van de geschiedenis, des te meer: strubbelingen van splintergroeperingen, geroyeerde communistische partijleden, verhitte ideologische vijandschappen, onbekende linkse randfiguren en politieke dwarsliggers. Daarnaast mocht hij graag, zo stelde hij ooit ‘knabbelen aan de laatste restanten van de Tweede Wereldoorlog’.

Eigenlijk was hij sinds hij in 1996 vertrok bij Vrij Nederland altijd dat blijven doen wat hij altijd gedaan had. In de inleiding van het laatste deel van zijn memoires schrijft hij: ‘Ik bleef in mijn oude en enige beroep hangen dat ik met plezier en aanhoudende nieuwsgierigheid beoefende: de journalistiek en het schrijven van boeken. Op pad gaan, dingen uitzoeken die je interesseren en ze dan opschrijven. Wel altijd in de hoop dat er lezers zijn die ook geboeid raken.’

Bij Vrij Nederland, waar hij in 1962 begon, was Oost-Europa onder meer zijn specialiteit. Even makkelijk schreef hij over verschuivingen in het Sovjetpolitbureau, de Praagse Lente, arbeiderszelfbestuur in Joegoslavië als over het stalinistische regiem van Enver Hoxha in Albanië of dissidenten in de Sovjet-Unie. Ook schreef hij artikelen voor de befaamde kleurenbijlage van het blad en maakte hij reportages over Algerije, Duitsland, Hongarije en Albanië. Het waren de goede jaren van het blad: hoge oplages, baanbrekende interviews en onderzoeksjournalistiek, populair bij progressief Nederland. Voor redacteuren als Cornelissen, Martin van Amerongen, Rudie Kagie en Frits Abrahams was er ruimte voor eigen initiatieven en onderzoek. Achter de schermen van het vooruitstrevende blad bleek binnen de redactie echter een verstikkende, vaak haatdragende sfeer te heersen, zo blijkt uit Raamgracht 4 (1998), het tweede deel van de memoires van Cornelissen. In dat boek maakt hij de balans op van zijn jaren bij Vrij Nederland. Daarbij moeten vooral hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse en adjunct-hoofdredacteur Joop van Tijn het ontgelden.

Verraad

Hij begon ooit als regionaal journalist bij Het Vrije Volk in Deventer. Hij ging studeren in Amsterdam en werd actief in de socialistische studentenvereniging Politeia. Politiek actief werd hij in de trotskistische Vierde Internationale. Daarnaast speelde hij niet onverdienstelijk trompet in jazzorkestjes. Op uiterst vermakelijke wijze beschrijft hij deze periode in het eerste deel van zijn memoires, Van Zwolle tot Brest-Litowsk (1983). Door zijn trotskistische achtergrond en zijn kritische reportages in VN over het ‘reëel bestaande socialisme’ in het Oostblok en over de CPN, lag hij vaak onder vuur van zowel rechts als links. Telegraafcolumnist Jacques Gans noemde hem een ‘Oostblokpropagandist’ en voor de CPN was hij iemand die verraad aan het communisme pleegde. CPN-voorman Fré Meis noemde hem een ‘arbeidersvijand’ en een ‘communistenhater’. Hoofdredacteur Gijs Schreuders van De Waarheid beschreef hem als ‘een sissend door het slijk kruipend reptiel’. 

Gedrevenheid

Na zijn vertrek bij Vrij Nederland en terugkeer naar zijn geboorteplaats Zwolle – hij ging wonen in het ouderlijk huis waar hij was geboren en waar hij ook zou overlijden – schreef hij nog enkele jaren de rubriek Voetnoot voor Het Parool. Bij de AS vond hij vervolgens een nieuw platform. Voor zijn rubriek Bijvangst schreef hij onder meer over de politieke kameleon Jacques Gans, de ex-socialist en communismebestrijder Jacques de Kadt, de communistische kunstcritica Mathilda Visser, Multatuli, de gevreesde debater Sam Coltof, radencommunist Gerrit Jordens, kunstenaar César Domela en Anton de Kom. Het waren vlot geschreven stukken van drie of vier pagina’s, korte schetsen van veelal vergeten socialisten met aandacht voor politieke opvattingen en levensloop, vaak aangevuld met typerende of smakelijke anekdotes.

Aan de basis van al zijn artikelen en boeken lag zijn inmiddels tot meer dan tweeduizend dossiermappen uitgedijde archief. Met een fervente gedrevenheid hield hij al enkele decennia lang een knipselarchief bij, aangevuld met brieven, foto’s, tijdschriften, boeken en brochures en de tientallen interviews die hij voor zijn onderzoeken had gemaakt. Niet veel journalisten konden zeggen dat ze zowel te gast waren geweest bij Jacques de Kadt als mevrouw Florrie Rost van Tonningen. ‘Al wil ik erbij zeggen dat ik mij bij de eerste meer op mijn gemak voelde dan bij de vrouw die doorgaans als “de zwarte weduwe” werd aangeduid wegens haar onverminderde sympathie voor Hitler, Himmler en Goebbels,’ schreef hij in Bijvangst 13.

Sovjet-spionagenetwerk

Niet iedere speurtocht of ieder onderzoek leverde echter een artikel of boek op. Het deerde hem niet. Een onderzoek was voor hem nooit afgesloten. Er konden immers altijd nieuwe feiten boven water komen, onbekende brieven tevoorschijn komen, dagboeken worden teruggevonden of juist die paar ontbrekende foto’s opduiken. 

Naast zijn vijf delen memoires, publiceerde hij zo’n vijfentwintig boeken, van De taaie rooie rakkers (1965, met Rudolf de Jong en Ger Harmsen) tot Tussen Lenin en Lucebert (2018), over kunstcritica Mathilde Visser die in het geheim forse bedragen doneerde aan de CPN en er een levenslange adoratie voor Stalin op na hield. 

Memorabel zijn zeker zijn biografieën van CPN-leider Paul de Groot, van de Poolse oplichter Siegfried Wreszynski en van de politieke avonturier Joop Zwart, ‘de geheimzinnigste man van Nederland’, de communist die uiteindelijk ‘perschef’ werd van de weduwe Rost van Tonningen.

Zijn meesterwerk is zonder meer De GPOe op de Overtoom (1989), wat inmiddels gerust een standaardwerk genoemd mag worden. Daarin ontrafelt hij het vooroorlogse Sovjet-spionagenetwerk in Nederland, waar onder anderen Henri Pieck (broer van Anton), beeldhouwer Hildo Krop en de mysterieuze Hans Brusse deel van uitmaakten.

Brandstichter

Het onderzoek waar hij de laatste tijd aan werkte blijft helaas onvoltooid. Al sinds hij in 1966 de inleiding schreef voor het boek Rinus van der Lubbe, doodstraf voor een provo van Jef Last, was hij gefascineerd door Van der Lubbe. In het uitpluizen van het leven van de brandstichter van de Rijksdag meende hij een nieuw spoor te pakken te hebben: de Hongaarse vriendin van Van der Lubbe, de vrouw die de Leidse metselaar hielp bij diens poging het Kanaal over te zwemmen.

‘Ik schrijf over randfiguren. Ze interesseren me, omdat ze anarchistische elementen in zich hebben. Het zijn dwarsliggers,’ zei Igor Cornelissen in een interview met het NIW in 1995. 

Het is bijzonder jammer dat we van de dwarsligger Cornelissen geen verdere publicaties tegemoet kunnen zien.

Martin Smit