Ga naar de inhoud

Johannes Agnoli en de Subversieve Theorie

Johannes Agnoli (1925-2003) en Subversie: Voorbereiding Emancipatorische Omwenteling

14 min leestijd

(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

Johannes Agnoli is een scherpzinnige, onorthodoxe marxist, die in de jaren 1960 en 1970 de nodige theoretische aandacht op zich wist te vestigen. Belangrijke teksten van hem zijn toentertijd als SUN-uitgaven in Nederlandse vertalingen verschenen. Ik wijs op zijn nog steeds bruikbare De transformatie van de demokratie (1967; Sun, Nijmegen, 1971) en de bundel Agnoli, Blanke en Reiche, Fascisme en burgerlijke demokratie (teksten van de drie auteurs uit 1965-1969; SUN, Nijmegen, 1971). Agnoli hield zich in die tijd ook op in de activistische hoek, zoals die tegen de oorlog in Vietnam. Hij was twintig jaar hoogleraar Politicologie aan de Vrije Universiteit Berlijn.

In het studiejaar 1989-1990 hield hij een laatste reeks colleges. Die had als onderwerp: ‘Subversieve theorie, de zaak zelf en haar geschiedenis’ . Iets anders gezegd, ging het om de ‘theorie van de omwenteling: de ondermijning als onderwerp van handelen’. Een student, die de colleges bijwoonde, heeft die op band opgenomen en uitgewerkt. Daarmee is hij naar Agnoli gegaan, die de tekst autoriseerde en met wat persoonlijke noten aanvulde. In 1996 verscheen de tekst in boekvorm. Inmiddels is er een nieuwe druk uitgekomen (2014), waaraan enkele voorwoorden en namen- en trefwoordenregisters zijn toegevoegd. Eveneens treft men er een kort vraaggesprek met Agnoli in aan, dat verschenen was in een Italiaanse anarchistisch tijdschrift.

Aan het eind van zijn collegereeks merkt Agnoli op dat de subversieve theorie haar historische opdracht moet hervinden. Met die opdracht bedoelt hij, dat zij dan ontstaat, zich ontvouwt en werkt, als de revolutie nog steeds geschorst is. Hieronder volgt mijn bespreking van het boek Die Subversive Theorie van Agnoli.

Twee doelen

In het begin van het boek bevinden zich de antwoorden van Agnoli uit een schriftelijk vraaggesprek met zijn Italiaanse libertaire vriend Walter Siri. Dat vraaggesprek verscheen toentertijd in een Italiaans anarchistisch tijdschrift. Aan die antwoorden ontleen ik de achterliggende doelen van Agnoli’s inzet. Hij legt uit dat hij ter afscheid van zijn academische werk een reis wilde maken dwars door de geschiedenis van de theorie van de menselijke opstand tegen elke vorm van macht en onderdrukking. Daarbij mikte hij op twee doelen. Het eerste draait om een historisch verlangen: het uit de vergetelheid ontrukken van de ontwikkeling van ‘het bewustzijn van de vrijheid’, niet als lineair proces, maar als voortdurende aanwezigheid. In de tweede plaats wilde hij duidelijk maken dat deze weg nog niet teneinde is en dat de hoop op een maatschappij met vrije en gelijke mensen niet een aangelegenheid van een enkele dag is, maar veel meer de eigenlijke bestaansgrond van de mensheid.

Met deze kijk op de geschiedenis staat de ‘Subversieve Theorie’ tegenover het idee van ‘Het einde van de geschiedenis’ van de Amerikaanse econoom Francis Fukuyama. Dat idee werd uitgewerkt in het artikel ‘The End of History?’ uit 1989, wat Fukuyama beroemd maakte. Hij benadrukte ermee dat het liberalisme/kapitalisme de ideologische strijd gewonnen had. In 1991 ging Agnoli in een zomersemester er nog tegenin. Als Siri ernaar vraagt, reageert Agnoli als volgt: ‘De beroemde zin van Fukuyama over het einde van de geschiedenis is geen nietszeggende uitdrukking, het is veeleer een domheid (Dummheit). En deze domheid accepteren als laatste menselijke wijsheid, zou niet alleen het einde van het kritische denken opleveren, maar de begrafenis van het denken überhaupt zijn’. [Fukuyama is later op een aantal van zijn zienswijzen teruggekomen en natuurlijk heeft hij zich achter het vraagteken verscholen, dat aan het eind van de titel van zijn artikel staat. Overigens loopt de discussie nog steeds, nu met een diametrale draai, die het verwijt van ‘domheid’ illuster maakt; zie het paginagrote artikel ‘La démocratie libérale, une histoire sans fine’ in Le Monde van 18 augustus 2017.]

Siri wil vervolgens weten hoe Agnoli denkt over de ontvankelijkheid van de subversieve theorie. In zijn antwoord wijst hij op een tendens: ‘Om mij heen zie ik een beginnende herfst, zelfs zie ik de inleiding van het overwinteren. (…) Maar misschien is juist de herfst het geëigende jaargetijde om het zaad van de tweedracht te zaaien, dat dan misschien in een toekomstig ‘rood voorjaar’ overgaat. En ontvankelijk? Zeker is dat er ergens ‘mollen’ te vinden zijn, die ondergronds aan de destabilisering van het solide burgerlijke systeem werken’. (…) In tijden, waarin de revolutie gedwongen is te overwinteren, is een impuls van subversiviteit noodzakelijk, zowel om de sociale spanning erin te houden als de hoop op een radicale verandering te bewaren’. En ‘…je moet je vooral met jonge mensen onderhouden’.

Opzet van het boek

agnolilezing

We gaan een reis maken, zegt Agnoli, in een gebied waarvoor gebruikelijke boeken over politieke theorie zeer weinig tot geen aandacht vragen. Na een toelichting over de formulering ‘de zaak zelf’ van de subversieve theorie volgt een korte historische schets ten behoeve van het plaatsen van het onderwerp ‘subversieve theorie’. Zoals opgemerkt, bestaat de tekst van het boek uit een letterlijke uitwerking van een collegereeks (1989-1990). Dertien hoofdstukken omvatten de behandelde onderwerpen tijdens die colleges (van drie eerste colleges waren geen bandopnames, zodat Agnoli de tekst daarvan heeft samengesteld als een samenvatting van zijn aantekeningen).

De geschiedenis wordt geopend met Griekse en Bijbelse mythologie. Voor ‘de zaak zelf’ meent Agnoli niet verder te hoeven gaan dan de Franse revolutie (1789-1793), omdat hij het verschijnsel van ‘een revolutie in een revolutie’ wil toelichten. Daarna treden we een ‘duistere tijd’ van restauratie binnen, aldus Agnoli. Bovendien betreft het een periode van revoluties (denk aan 1830, 1848, 1871, 1917) en daarmee wordt een ander onderwerp geïntroduceerd: revolutietheorie.

Agnoli schrijft geen geschiedenisboek. Hij gebruikt een aantal historische feiten (in een min of meer chronologische volgorde). In de beschrijving ervan laat hij zien waar al dan niet, gelet op zijn optiek, de subversiviteit of een element ervan voor het eerst verschijnt (in een tekst), zich voordoet (praktijk), werkzaam is (opnieuw gevonden en ingezet). Een van de eerste voorbeelden die hij uitwerkt, betreft het handelen van de Bijbelse Eva. Met haar, zegt hij na een uitgebreide introductie, is het eerste symbool in de wereldgeschiedenis gegeven van de emancipatie. Hier komen we het verschijnsel emancipatie tegen als een van de kernelementen van ‘subversieve theorie’ bij Agnoli.

De aangekondigde reis loopt dan verder via hoofdstukken handelend over Griekse filosofen, het Romeinse volkstribunaat (volkstribuun, behartiger van de belangen van het gewone volk tegenover de patriciërs), de subversieve tendensen in het Christendom, tijdens de Middeleeuwen en een nieuw begin van subversiviteit, want na eeuwen ervoor al geïntroduceerd, kan een idee plots worden herkend en opgepakt. De andere zijde van de subversie komt aan de orde bij de behandeling van utopieën, bij de monarchomachen die ideeën leveren voor theorieën over koningsmoord. Men vindt een hoofdstuk over de rebellie in Engeland, met Cromwell, de Levellers en de Diggers, evenals, in weer een ander hoofdstuk de filosofen van de Encyclopedie – die in zekere zin een voorbereiding op de Franse revolutie leveren. Zoals gezegd, die revolutie wordt als zodanig niet behandeld. Agnoli is het vooral te doen om de subversie in de revolutie met het optreden van de Enragés…

Door de subversieve theorie tot onderwerp te kiezen, heeft Agnoli het zich mogelijk gemaakt een aantal historische feiten een kant op te laten wijzen waarnaar zijn politieke inzichten hem drijven. Zo is het Romeinse volkstribunaat begonnen als een ‘anti-instelling’ (Anti-Institution) en werd het gewone Romeinse volk een aantal eeuwen voor onze jaartelling door praktische subversie gedreven. Maar door het volkstribunaat werd die subversie geïnstitutionaliseerd en daarmee op den duur ontkracht. Hier is een overeenstemming te herkennen met de wijze waarop Agnoli het parlementarisme beschouwt en kritiseert in zijn Transformatie van de democratie, waarmee de arbeidersbeweging haar subversie heeft laten temmen door de ingroei in de parlementaire instituties.

De tekst is vooral in de spreektaal gelaten, zodat ook tussenvoegingen die je als docent vaak ter verlevendiging geeft – maar je nooit zo zou uitschrijven – toch behouden zijn gebleven. Regelmatig komt hij ook terug op iets wat hem door studenten wordt gevraagd of tegengeworpen. Het is dan ook geen ‘neutrale’ tekst, maar altijd wel beargumenteerd.

anti vietnam

Agnoli in wit overhemd zittend aan de sprekerstafel.

Subversieve theorie

Agnoli geeft zijn collegereeks de titel ‘De subversieve theorie, de zaak zelf en haar geschiedenis’. Daarover zegt hij dat het betreft: ‘theorie van de omwenteling: subversiviteit als onderwerp van handelen. Als perspectief van alle theorie in ‘erbarmelijke tijden’ is het de enige mogelijkheid voor het emancipatoire denken. Dan de zaak zelf. Die ontwikkelt zich historisch als omverwerpende negatie van een op een gegeven ogenblik ‘beste orde’ en het dan geldende ‘waardesysteem’’. Drie kernelementen van subversie komen we in het citaat tegen: omwenteling, emancipatie, negatie (‘negatie zonder franje’ zal Agnoli zeggen).

Agnoli gebruikt dan wel de enkelvoudige terminologie van ‘subversieve theorie’, maar er bestaat geen eenduidige theorie over subversiviteit en hij zal die ook niet schrijven. Wel wijst hij naast de reeds genoemde drie nog enkele andere elementen aan, die voor hem doorslaggevend zijn om over ‘subversieve theorie’ te spreken. Ik loop die elementen vanuit zijn tekst na.

Theorie en praktijk.    Subversief, subversie stamt van ‘subvertere’ wat inhoudt: ondersteboven keren, omkeren, omverwerpen. En ‘de zaak zelf’ is de omkering als handeling. De subversiviteit is bij Agnoli steeds ‘naar voren’ gericht. Daar ligt voor hem de relatie met emancipatie. Het gaat dus om een handeling maar niet een ondoordachte, waarmee de aloude verhouding ‘Theorie und Praxis’ verschijnt. Subversiviteit verwacht nadenken over ‘verhoudingen’ die radicaal veranderd moeten worden, wat weer handelen verwacht. Wie de geschiedenis doorloopt, komt tegen dat theorie/praktijk soms gescheiden zijn, soms vallen ze evenwel samen, ongeacht tegen welke macht men subverteert: kerk staat, religie, traditie, constitutie (subverteren; Nederlandse spelling 1858). Theorie en praktijk vindt niet altijd gelijktijdig plaats. Praktische subversiviteit komt historisch geheel zonder theorie voor, maar is dan zeker niet zonder bedachte, rationele achtergrond. De theoretische grondslag van de koningsmoord in 1598/1599 van de jezuïet Juan Mariana was louter een gedachte. Van haar ging ondertussen een lange praktische golf uit, die enkele gekroonde hoofden deed vallen, schrijft Agnoli.

Utopie en emancipatoire impulsen    Agnoli besteedt de nodige aandacht aan het verschijnsel utopie zoals die van Thomas More en Campanella. Het gaat hem dan niet om de beschreven utopieën zelf. Het is hem te doen om elementen als toekomstgericht zijn en emancipatoire impulsen die ervan (kunnen) uitgaan. En ook utopie als hoop. Gelet op deze elementen vallen utopieën van macht of heerschappij, van hiërarchie en leiderselites dus buiten bereik van de subversieve theorie.

Associatie van vrije en gelijke mensen.          Het perspectief, ook van de bedoelde utopieën, is: omverwerpen. Eng met het voorgaande verbonden is wat ik het kantelmoment noem. Het breekpunt van de zaak moet namelijk vrijkomen. Het punt dus dat de heerschappij van mensen over mensen wordt opgeheven. Het omverwerpen (subverteren) van de heerschappijverhoudingen blijft niet in een louter blinde vorm steken. Ze wordt concreet naar doel en inhoud in de ‘associatie van vrije en gelijke mensen’.

Dat er geen heersers en overheersten, geen meesters en knechten meer zijn, ook geen regeerders en geregeerden, mag niet slechts voor het heden als zogenaamde louter theorie gelden. Zelfs in het heden, in de onmiddellijke maatschappelijke ervaring moet er dus een onderscheid zijn: of we gewennen ons aan het oeroude schema van onder/boven-schikking of we oriënteren ons aan de droom, veeleer aan de entelechie: een doelgericht werkende kracht. Gelet op de term ‘entelechie’ draagt die kracht haar volledig ontwikkelde vorm in zich. In een noot wijst Agnoli er evenwel nog eens nadrukkelijk op, dat het hem niet gaat om een eindig doel te proclameren (daar gelooft hij niet in). Hem is het te doen om het aanspreken van die drijvende ‘kracht’.

Beginsel van verzet.    Eerder is al opgemerkt dat er geen eenduidige theorie over subversiviteit bestaat. Wel zijn er enkele gelijksoortige elementen te vinden, zoals hierboven aangegeven. Alle vormen van subversiviteit aanvaarden, als een ‘constante’, het beginsel van verzet. Zelfs in de gewelddadige vorm van oproer (praktijk) of in de theoretische uitwerking van de koningsmoord (theorie) kondigt zich het verzet aan tegen het onduldbare, het onverdraagbare:

  • Ketters (late middeleeuwen) verzetten zich tegen de totale aanspraak van de kerk op waarheid; zij worden in groten getale uitgemoord;
  • Giordano Bruno (1548-1600) verzet zich tegen dwang, tegen te moeten geloven; hij komt op de brandstapel terecht;
  • Spinoza (1632-1677) verzet zich tegen de wil van de (geloofs-)gemeente; hij wordt uitgestoten.

Historisch, zo geeft Agnoli aan, loopt de subversieve theorie, vooral wanneer het om politiek gaat, uit op het verzetsrecht. Daarin ook lag het omverwerpende karakter van het verzetsrecht in de jacobinistisch constitutie van juni 1793 (nooit in werking getreden). Constitutionalisten zagen daarin terecht de negatie van de statelijke grondwet van een maatschappij. Een dergelijke grondwet draagt in zich het beginsel van zijn eigen opheffing. Niet meer jacobinistisch, maar nog steeds wel in de eeuwenlange traditie van het Europese verzetsrecht en zijn subversieve kwaliteit, is geschreven de ‘Bremer Verfassung’ van 1947. Agnoli wijst daarvoor naar het erin voorkomende art. 19: ‘Wanneer…de mensenrechten door de publieke overheid tegen-grondwettelijk worden aangetast, is verzet ieders recht en plicht…’. Agnoli dan: …hoe de restauratie daarvan weer verloopt in onze tijd, is te vinden in wat uitzonderingsstaat heet. En dus ook in zoverre houdt de opgave van subversieve theoretische analyse en ontwikkelen van subversieve modellen nooit op.

Werken aan het perspectief

voorkant transfdemoTijdens de subversieve ontdekkingsreis zoals die in de opzet van het boek ter sprake kwam, worden de verschillende grondslag gevende elementen van de subversieve theorie als ‘vondsten’ aangeboden, besproken en gewogen. Laten we niet vergeten, zo waarschuwt Agnoli, dat alles wat het jaar 1968 bracht, vervolgens stelselmatig werd geweerd (restauratie). In de geschiedenis, zo heet het dan, heeft er altijd een onder/boven schikking bestaan en zijn er altijd bezitters en bezitlozen, meesters en knechten geweest – wat zoveel betekent: altijd waren er genieters van de arbeid van anderen en werkenden voor het genot van de ander. Al gauw werd uit een hoeveelheid misverstanden en verwarringen, uit de cultuur en de barbarij een natuurwet samengesteld. Die natuurwet werd als herkenbaar aanschouwelijk gemaakt: in de lage pikorde bij kippen van de boerderij, de hoogste ordening bij de hiërarchie van de engelen en de middelste menselijke ordening in de economie en de politiek. Aan het eind van de rij van deze voorstellingen raakt, aldus Agnoli, het beginsel van de natuurwet in de sfeer van de moraal: het verdelen in onder/boven is het symbool van het goede.

Het onzekere ‘zijn’ verheft zich aldus tot ‘moeten’ en wij werden daarvan allen louter middel. Zo bijvoorbeeld de arbeiders in de fabriek, de medewerkers van een reisbureau, het kiezerskorps bij de verdeling van de oligarchische macht. Daarin ligt de zin van de regel, de mens staat steeds in het middelpunt (‘voor ons’ verzekeren politici). Ook de klanten zijn, zoals bekend, door het warenhuis als ‘koning’ uitverkoren. Verzwegen wordt dat aan de kassa de guillotine wacht – niet voor de jacobinistische gelijkmakerij, maar voor de Thermidoriaanse vrije ophoping van rijkdom (Thermidor, de reactie/einde van de revolutie in 1794).

Met het perspectief de ordening, als synoniem voor heerschappij, om ver te werpen, is het breekpunt (het ‘kantelmoment’) blootgelegd: het punt waar de heerschappij van mensen over mensen gebroken kan worden of ook het Archimedische punt van de emancipatie. Het was me een waar genoegen Agnoli als didacticus te kunnen ervaren…

Thom Holterman

AGNOLI, Johannes, Die Subversive Theorie, Die Sache selbst – und ihre Geschichte (1996), Schmetterling Verlag, Stuttgart, 2014, 266 blz.