Ga naar de inhoud

Günther Anders (1902-1992): Technologiekritiek En De Overtollige Mens

De Duits-Oostenrijkse filosoof Günther Anders is een van de namen die ik onthouden heb uit mijn jonge, activistische levensperiode eindjaren 1950 en jaren 1960, de tijd van de anti-atoombom beweging. Zijn naam stond meer dan eens onder een leus of was gekoppeld aan een citaat in een artikel van een vlugschrift tegen kernwapens en later tegen kernenergie. In diens intellectuele ontwikkeling komt dit samen in zijn technologiekritiek.

8 min leestijd

(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

Veel van wat wij heden aan kritische opties tegenkomen, zijn in die jaren 1950 en 1960 tot ontwikkeling gebracht en Günther Anders is een van de persoonlijkheden, die daaraan denkend en schrijvend heeft bijgedragen. De hedendaagse filosoof en docent aan de faculteit Politicologie van Lille, Édouard Jolly, geeft een overzicht van die intellectuele ontwikkeling in zijn boek getiteld Günther Anders, Une politique de la technique. Hieronder een bespreking van dat boek.

————

 

Antikernbeweging

Günther Anders heeft in zijn leven veel gepubliceerd. Na zijn studie filosofie ging hij in Wenen werken als journalist. Zijn geboortenaam is Stern. Omdat die naam te joods klonk, werd hem gevraagd onder een pseudoniem te publiceren. Hij koos daarvoor het Duitse ‘Anders’ (het woord heeft dezelfde betekenis als in het Nederlands). Onder die naam is hij zijn leven verder gegaan.

De kern van zijn opvatting over het leven, de wereld en de politiek ligt in de aandacht voor de destructie van de mensheid en het verzet ertegen. Dit is breed op te vatten. Er vallen thema’s onder als de nucleaire dreiging (kernbom zoals wel kernenergie), de massamedia en de invloed ervan op het menselijk gedrag in de wereld, de immense accumulatie van goederen als koopwaar (het gaat niet om goederen maar om handel). Anders is een van eerste mensen na de tweede wereldoorlog die zich inzet voor de antikernbombeweging. Om de aandacht aan te scherpen (en erover te publiceren) begint hij bijvoorbeeld een correspondentie met Claude Eatherly, de gezagvoerder van het vliegtuig, dat het bombardementsvliegtuig met de eerste te werpen A-bom begeleidde (de bom werd op Hiroshima, Japan, afgeworpen op 6 augustus 1945). ‘Hiroshima is overal’ zal hij later schrijven.

Het vierde hoofdstuk van het eerste deel van Anders’ boek Die Antiquiertheit des Menschen, dat Édouard Jolly voor zijn studie centraal stelt, analyseert de politieke en metafysische gevolgen van de atoombom. Dit is zeker het meest originele deel van het boek. ‘De atoombom is geen wapen of instrument. Als middel overtreft het elk specifiek doel in de richting van het absolute. Vanwege de gevolgen van een nucleaire explosie is de bom een speciaal en uniek voorwerp: een machine van almacht. De atoombom maakt zowel het concept van grenzen als laboratoriumtests achterhaald. Elke explosie, of het nu tijdens een oorlog of een wetenschappelijke test is, heeft wereldwijde gevolgen. Daarom zijn er geen ‘goede handen’ waarin de bom en dus ons lot veilig zouden zijn’, aldus luidt een samenvatting van het genoemde vierde hoofdstuk.

 

De overtollige mens

Édouard Jolly verwerkt in zijn boek de hierboven weergegeven en andere zaken. Om zijn boek in omvang beperkt te houden (mede een vereiste gelet op de formule van de serie waarin het boek is verschenen), heeft hij de tekst, die de ‘stam’ van het naoorlogse denken van Anders vormt, tot leidraad genomen. Het gaat om het reeds genoemde boek Die Antiquiertheit des Menschen (deel I, 1956; deel II, 1980). ‘Antiquiert’ wil in het Duits zeggen: verouderd. Het in het Frans vertaalde boek draagt als titel L’Obsolescence de l’homme. ‘Obsolescence’ wil in het Frans zeggen: veroudering (vooral in economische zin). Ik ben geneigd de titel te vertalen als ‘De overtollige mens’. Het gaat namelijk niet over stratenmakers van 60 jaar die lichamelijk versleten zijn en niet meer kunnen werken. Het gaat om iets anders, te weten: er bestaat voor mensen überhaupt geen werk meer, omdat hun werk door de voortschrijdende technologie overbodig is geworden. Je bent als mens niet meer bruikbaar, je bent gewoon overtollig geworden. Dat is ook het dehumaniserende van de hele technologische ontwikkeling.

Zou over die ontwikkeling op een inclusieve manier zijn nagedacht, dan had die technologische ontwikkeling bijvoorbeeld gelijke tred gehouden met de effectieve ontwikkeling van het ‘recht op luiheid’ (ik verwijs hiermee naar een tekst uit 1883 van Paul Lafargue; uit het Frans in het Nederlands vertaald). Dit zou betekenen dat arbeid ophoudt een factor van economisch belang te zijn. Het paradoxale is evenwel, dat arbeid een uit te buiten factor blijft. Dit hadden de ‘Ludditen’ al door (Engelse textielarbeiders in begin 19de eeuw die machines vernielden, die hun werk overnamen). De introductie van de (weef)machines leidde er niet toe dat arbeiders minder uren hoefden te werken, integendeel. Zij gingen ook niet meer verdienen. De eigenaren van de machines daarentegen wel. Zou door de introductie van de machines de arbeid afgeschaft zijn, waardoor de arbeiders een luierend leventje konden genieten (vrijheid tot vrijetijdsbesteding), dan had gerechtigheid plaatsgevonden. Liberale economen uit die tijd (Jolly noemt Smith, Ricardo, Mill) leerden dat arbeidsdeling productietoename bevorderde en dat dit het rendement van een arbeider verbeterde (door zijn taak tot een zeer bepaald deel of handeling te versmallen). Zo steekt het kapitalisme in elkaar. In plaats van het ‘recht op luiheid’ ging de zweep erover.

Voor Günther Anders maakt ook dit duidelijk dat techniek niet ‘neutraal’ is. De techniekkritiek van hem richt zich vervolgens niet zo zeer op de productie maar op het nut en de effectiviteit van de producten. Veel van wat wordt geproduceerd, zouden we nu zeggen met de Franse econoom en ont-groeier (décroissance) Serge Latouche, is gemaakt voor de sloop, mede gelet op de ingebouwde veroudering zonder herstelmogelijkheid (als de batterij van een apparaat het begeeft, blijkt die batterij bijvoorbeeld niet vervangen te kunnen worden). Latouche’ boek Goed voor de sloop geeft een historisch overzicht van de machinaties van fabrikanten in deze.

Een uitspraak van Günther Anders zet dit alles op scherp: ‘Elke reclame is een oproep tot vernietiging’. Die reclame wekt op om iets nieuws te kopen terwijl het oude nog mee kan, maar bijvoorbeeld ‘niet meer van deze tijd is’ – uit de mode betekent in onze wereld: weg ermee. De techniekkritiek is omvattender dan alleen het afwijzen van bepaalde soorten techniek. Want het gaat niet om een afwijzen van techniek met een retourtje stenentijdperk. Omdat techniek niet neutraal is, zullen de afwegingen voor ‘vernieuwing’ inclusief behandeld moeten worden. Zo hoort men wel dat het gebruik van fossiele brandstof vervangen moet worden door kernenergie. Dat openbaart een korte termijn afweging, die te maken heeft met de tijdelijkheid van het politieke denken en het veronachtzamen van langlopende effecten veroorzaakt door de aanwezige techniek (een minister die nu beslist, is, als de nadelige effecten moeten worden verwerkt, allang niet meer verantwoordelijk te houden). De effecten moeten dus in de beslissing worden meegenomen (inclusief behandeld). Wanneer vervolgens het pleidooi wordt gehouden voor permanente technologievernieuwing, moet tevens transparant zijn wie het voordeel van dit gebod van continue verbetering opstrijkt.

 

Pioniers van de humaniteit

Zoals ik al aangaf, is Günther Anders niet de enige geweest die zich sterk heeft gemaakt om de problemen van het techniekvraagstuk onder de aandacht te brengen. Die aandacht vertolkt tegelijk een verzet tegen dehumaniseren van de mens tot louter een verlengstuk van de techniek tot die zelfs daar niet meer bij nodig is, waardoor die een ‘overtollige mens’ is geworden. [D66 zou er wellicht gelukkig mee zijn als dat in tijd samenviel met ‘voltooid leven’ van iemand; deze persoon hoeft dan geen maatschappelijke kostenpost meer te zijn.]

Naast Anders, die zich vooral in het Duitstalige gebied liet horen, valt in Frankrijk te denken aan pioniers als Jacques Ellul (1912-1994) en Bernard Charbonneau (1910-1996). De hierboven genoemde Serge Latouche houdt zich ermee bezig, evenals Jean-Bernard Maugiron. Onlangs nam de site Le Comptoir een vraaggesprek met de laatstgenoemde op over zijn begeestering voor Ellul en Charbonnau, waarvan ik hier het slot vertaald opneem. Het geeft weer hoe gelijksoortig hun gedachten en die van Günther Anders zijn.

‘Al in 1954 verkondigde Ellul zijn belangrijkste kritiek. Elke technische vooruitgang betaalt zichzelf terug, heet het. Maar technische vooruitgang levert meer problemen op dan het oplost. De negatieve effecten van de technische vooruitgang zijn onlosmakelijk verbonden met de positieve effecten ervan. Elke technische vooruitgang heeft veel onvoorspelbare gevolgen. Gedurende zijn hele leven zal hij het idee van neutraliteit van de techniek blijven aanvechten en waarschuwen voor het catastrofale lek, te weten: de ernstige problemen die de technische vooruitgang met zich brengt; er worden namelijk alleen technische oplossingen geboden, die op hun beurt de oorzaak zijn van ernstige problemen, enzovoort’.

‘In hun kritiek op de technische vooruitgang tasten Ellul en Charbonneau de fundamenten van de moderne samenlevingen aan: het verlangen naar macht, de heerschappij van de economie, de aanbidding van het werk, de heiligheid van de staat, propaganda, industriële ontwikkeling, de verwoestende verovering van de natuur. Maar nogmaals, als zij de heiligheid van de staat en het aanbidden van ‘Progress’ in twijfel trekken, dan verzetten zij zich vooral vanwege hun hoge opvatting van de menselijke vrijheid, hun kardinale waarde. (…)’.

In onze tijd is dit soort denken terug te vinden bij ont-groeiers als de genoemde Serge Latouche (en in Nederland onder meer Marius de Geus). Binnen dit politieke spectrum vallen verschillende politiek-maatschappelijke activiteiten samen: techniekkritiek, antimilitarisme, antikapitalisme. Dat is ook bij Günther Anders terug te vinden, de man die in 1968 lid werd van het Russell-Tribunaal, opgericht in 1966 in de strijd tegen misdaden tegen de menselijkheid.

Thom Holterman

JOLLY, Édouard, Günther Anders, Une politique de la technique, Michalon Éditeur, Paris, 2017, 120 blz., prijs 12 euro.