Ga naar de inhoud

Politieke Partijen – Rechts Noch Links En Willekeurig Inwisselbaar

De tekst is al meer dan een halve eeuw oud, maar kan nog steeds gelezen worden, te weten: De transformatie van de democratie (1967, Nederlandse vertaling 1971) van de hand van Duits-Italiaanse ketterse marxistische politicoloog Johannes Agnoli (1925-2003). Hij verwoordt daarin onder meer het volgende: ‘Het parlementaire regeringsstelstel is de weerspiegeling van de reducering van antagonisme [fundamentele belangentegenstellingen] tot pluralisme’(p.26). ‘Dit pluralisme formaliseert zich en de politieke partijen worden willekeurig verwisselbaar’ (p. 41)..

8 min leestijd

(Door Thom Holterman, overgenomen van Libertaire Orde)

Deze zienswijze vormt het uitgangspunt van mijn ‘lezing’ van twee actuele teksten. De ene is van een Franse politicoloog en docent aan de universiteit van Lille, Rémi Lefebvre, met als titel Les mots des partis politiques (Woorden waarmee politieke partijen beschreven worden). De andere trof ik aan op de site Socialisme libertaire, ‘Links noch Rechts – Voor de sociale revolutie’. Allemaal woorden? [ThH]

Allemaal woorden

voorkant.lefebvre

In de korte (anderhalve pagina) inleiding bij zijn boek over woorden waarmee politieke partijen worden beschreven, treft men enkele statistische resultaten aan over de manier waarop mensen over politieke partijen denken. Zo heeft 85% van de Fransen geen vertrouwen meer in die partijen. De overheersende opvatting van de ondervraagden is duidelijk: partijen dienen alleen de ambities van de leiders. En wat partijen bezighoudt, is vooral het machtsspel waarbij ze een steriele of kunstmatige oppositie cultiveren. Het blijkt, zo geeft Lefebvre weer, dat er een diskrediet zonder weerga heerst aangaande politieke professionals. De legitimiteit van de representatieve democratie en het verkiezingssysteem wordt meer en meer aangevreten.

Lefebvre merkt daarbij op dat deze kritiek op politieke partijen niet nieuw is. Ze is geradicaliseerd. Hij werkt dit niet verder uit en constateert kennelijk los van het voorgaande, dat het moeilijk is de representatieve democratie zonder politieke partijen te zien. Hij gaat dan onvervaard over tot het beschrijven van termen, concepten, instituties die de garnering vormen voor de discours over politieke partijen. Dit is in alfabetische volgorde verwerkt. Het aantal opgevoerde trefwoorden is beperkt. Een woord als ‘direct’ bij democratie vindt men niet en al evenmin ‘subversief’. Ook treft men niet de woorden ‘links’ en ‘rechts’ aan in het alfabetische rijtje. Daarvoor moeten we op de site van Socialisme libertairezijn, waarnaar ik nu overstap.

Links noch rechts

‘De traditionele rechts-linkse oppositie van de institutionele, politieke spanningsboog die het parlementaire leven meer dan honderd jaar heeft gekend, is in de loop der jaren steeds minder waarneembaar geworden. Als gevolg hiervan hebben wisselingen van de politieke macht geleidelijk aan hun bestaansreden verloren.

Je hoeft geen al te scherpzinnig ‘duider’ te zijn om op te merken dat het politieke aanbod van links reeds decennia lang leek op dat van rechts. Als er al enige sporen overbleven van de oorsprong van de arbeidersbeweging, werden die sporen onzichtbaar toen die beweging eenmaal parlementair aan de macht kwam. Het gevoerde beleid was het beleid dat de bazen en de bourgeoisie nodig hadden [ik hoor het de Franse socialistische politica Ségolène Royal, als kandidaat voor de presidentsverkiezingen van 2007, nog zeggen: ‘De markt zit in ons bloed’; thh.].

Van ‘weten hoe een staking te beëindigen’ in 1936 tot de ‘draai naar andere tijden’ in 1983 [maatregelen van de Franse socialistische president Mitterrand om de productie en consumptie te stimuleren, zie Online ; thh.] en de al eerder ingezette ‘sociaal-liberale wending’ in 1974, werd deze linkerzijde vertegenwoordigd eerst door de SFIO (Franse sectie van de arbeiders-internationale) en vervolgens door haar opvolger, de PS (Parti socialiste). De werkgevers begrepen dat zij geen risico liepen door aan hen het bestuur van het land toe te vertrouwen.’

Terug naar de bron

‘Het gemeenschappelijke punt van alle socialistische tendensen die aan het einde van de 19e eeuw ontstonden binnen de arbeidersbeweging was om het kapitalisme te vernietigen en een samenleving te vestigen zonder klassen of staat. Al snel deed zich de eerste splitsing voor over de strategie om dit te bereiken. Enerzijds waren de revolutionairen van mening dat het noodzakelijk was de burgerlijke staat ten val te brengen door een praktijk van zuivere breuk met de bestaande instellingen. Verder moest er gewerkt worden aan het creëren van min of meer opstandige momenten waarop de verschillende componenten van het proletariaat hun verzet konden richten tegen de bestaande orde : bewerkstelligen van een revolutie.

ni droite ni gauche cnt ait

Anderzijds geloofden de reformisten (de socialisten) dat er een lange mars nodig was door staatsinstellingen om een interventionistische staat te vormen ten behoeve van de zwaksten. Theoretisch bleven de doelen min of meer gelijk. Een tweede splitsing verdeelde de revolutionairen tussen (a) marxistisch-leninisten volgens wie de oude burgerlijke staat tijdelijk moest worden vervangen door een proletarische staat geleid door een gelijknamige partij, en (b) de revolutionaire anarchisten die de revolutie begrepen als de onmiddellijke vernietiging van de staat en de onbemiddelde overname van de sociale organisatie door alle bevolkingsgroepen. De anarchisten plaatsten zich daarmee buiten het parlementaire spel; zij bleven daar, terwijl de marxistisch-leninisten van hun kant er al snel plezier in hadden (de PC – communistische partij).

De parlementaire linkerzijde (in Frankrijk de SFIO/PS en PC) liet geleidelijk haar aanvankelijke doelstelling om het kapitalisme af te schaffen, vallen. Het ging er slechts om de verkiezingen te gebruiken om macht te verwerven en hervormingen door te voeren ten gunste van de meest behoeftigen, door middel van een interventionistische staat. Aldus richtte het zich tegen een zogenaamd ‘liberaal rechts’ dat, van zijn kant, van mening was dat staatsinterventie moest worden beperkt tot soevereine functies (zoals politie, rechtspraak, leger) en dat het kapitalisme zichzelf had te reguleren (markt).’

Links/rechts niet langer passend

‘De verdere ontwikkelingen leren hoe ‘links’ de meest liberale maatregelen nam ten gunste van het bedrijfsleven en recentelijk hoe ‘rechts’ liberale geloofsovertuigingen vertrapt om de economie te redden. De termijn van vijf jaar van Macron is een duidelijke illustratie dat economische doctrines slechts nuances zijn die alleen degenen aangaan die erin geloven en die niet zwaar wegen tegen de belangen van het Kapitaal. [Onder Rutte & Co zagen we in Nederland hetzelfde; thh.]. In een paar dagen tijd, geconfronteerd met de Covid-crisis, was het een alles-dirigerende staat die, om de handel te redden, de miljarden ophaalde die voorheen niet beschikbaar waren om zorgverleners in te huren.

Het spektakel van de grote partijen met hun vermeende verschillen levert slechts een compromis op. De klassieke afwisselingen op basis van de rechts/links-verdeling lijken niet langer passend. Na systemisch een nuttige rol te hebben gespeeld, zijn ze niet langer onmisbaar [zoals we ook zien met de PvdA in Nederland; maar hoe klein ook PvdA blijft zich verkopen aan ‘rechts’, zie nu weer de medeplichtigheid van deze partij in het kader van het omstreden handelsverdrag CETA, Online; thh.]. [Tot hier mijn vertaling van het artikel ‘Links/Rechts’ op de site van Socialisme libertaire; thh.]

Representatie van de macht

agnoli.transformatie

De dwarsdoorsnede die Socialisme libertaire hierboven geeft, komt men op een politicologische manier verwerkt al tegen bij Agnoli in zijn reeds geciteerde tekst. Aan het boek van Rémi Lefebvre ontbreekt een dergelijk kader. Aan de door hem opgevoerde bepalende trefwoorden in de discours over politieke partijen ontbreekt dus een matrix, een duidingskader. Wat hij in zijn inleiding opmerkt over de vertrouwensbreuk van een groot deel van de bevolking in het parlementaire systeem is wel herkenbaar maar dat vormt op zich geen matrix. Daarvoor is meer nodig om die te ontwikkelen. Agnoli geeft aan dat in zo’n geval inderdaad al een eeuw kan worden teruggegaan.

Agnoli: ‘Het parlement vertegenwoordigt historisch van meet af aan de fictie van een volksvrijheid die door middel van volksvertegenwoordigers verwezenlijkt werd’. Opmerkelijk is dat Agnoli hier als een getuige voor die visie oproept de grote Weense jurist Hans Kelsen (1881-1973), verwijzend naar diens Vom Wesen und Wert der Demokratie (2de druk, Tübingen 1929, p. 25 en 30; geciteerd bij Agnoli, p. 59). In het idee van de oude liberale staat, zo gaat Agnoli verder, ‘lag besloten, dat het hele volk daarin vertegenwoordigd was; het parlement constitueerde zich immers als belichaming van de volkssoevereiniteit’. Maar wie zaten in werkelijkheid in het parlement, vraagt hij retorisch. De vertegenwoordigers van een bepaalde, numeriek kleine maar qua macht sterke klasse: de grootbourgeoisie, is zijn antwoord.

‘De lagere volksklassen, het vulgus, bleven buiten de sfeer van de staat. Niet het representatieve karakter van het parlement was dus fictief, maar de aanspraak dat het het hele volk representeerde’ (Agnoli, p. 59).

De zaak van het volk is dekmantel voor al die belangen anders dan van het ‘vulgus’, vraag het maar aan Rutte en al die lui ‘rechts’ en ‘rechtser’ van hem…

Thom Holterman

Lefebvre, Rémi, Les mots des partis politiques, Presses universitaires du Midi, Toulouse, 2022, 129 blz., prijs 10 euro.