Recensie Het Land van Kleine Buffers (Dirk Bezemer) deel 2: Werken voor het geld
Dit is het tweede artikel over het boek Een Land van Kleine Buffers van Dirk Bezemer. Henry van Maasakker schrijft de recensie in vier delen; eerst drie delen met een beschrijving van de inhoud van het boek, dan een afsluitend artikel met commentaar. Dit is deel 2, over het gelijknamige deel van het boek, Werken voor het geld.
(Door Henry van Maasakker)
In hoofdstuk 8 het kleine bufferkapitalisme wordt datgene dat in deel 1 uiteen besproken is, in een kringloopschema (*1) van de Nederlandse economie geplaatst. Dit gebeurt met bedrijven, huishoudens, publieke sector, buitenland en een financiële sector bestaande uit centrale banken, banken en be-leggingsfondsen in vastgoed- en financiële markten. Tot de komst van het financiële kapitalisme in de jaren ging het er uiteindelijk om winsten of toegevoegde waarde via de productie van goederen en diensten te scheppen. Dit kwam dan tot uitdrukking in de groei van de monetaire reserves (buffers) die als investeringsfondsen werden gebruikt om in de kapitaalaccumulatie te investeren d.w.z. in de uitbreiding van het bedrijfskapitaal, het menselijk kapitaal, het maatschappelijk kapitaal en de natuur. Dat wil zeggen in de uitbreiding en accumulatie van kapitaal waardoor ook de productie van goederen en diensten (reëel kapitaal) en het vermogensbezit (financieel kapitaal) toeneemt, ook wel kapitalisme genoemd.
Idealiter zouden bij uitgebreide reproductie of economische groei de besparingen ondergebracht worden bij de financiële sector die dan als investeringsfondsen beschikbaar worden gesteld om te investeren in productie en diensten. Als die besparingen niet als investeringen en bestedingen terugkomen in de economisch kringloop blijven ondernemingen in diverse sectoren met hun onverkochte producten zitten en dreigen failliet te gaan daarmee wordt een spiraal van onverkochte producten, faillissementen en groeiende werkloosheid in werking gezet leidend tot een diepe recessie of depressie.
Inkomen (lonen en winsten) kan dus voor drie zaken aangewend worden; consumeren (door arbeiders en renteniers), investeren door industriële kapitalisten en besparingen die door de handels- en geldkapitalisten op de financiële markten worden aangewend om het financieel vermogen te vergroten. De buffers zijn bedoeld dat als er zich onevenwichtigheden (tussen sectoren) voordoen omdat de kosten en de inkomsten van de ondernemingen in de tijd uiteenlopen, kunnen worden opgevangen en er niet een zichzelf versterkende neerwaartse spiraal opgang komt. Hierbij denken we aan diverse kredietvormen aan bedrijven die bijvoorbeeld nodig zijn ter overbrugging of om tegenvallende bedrijfsresultaten op te vangen (hiermee kan een faillissementsgolf en ontslaggolf worden afgewend).
Wat is nu het probleem aldus Bezemer? Er wordt te veel gespaard in de vorm van hypotheek-aflossing, pensioen-, verzekerings- en sociale premies dat belegd wordt in financieel kapitaal op korte en lange termijn. Deze besparingen worden gebruikt om vermogen op te bouwen in de vorm van vastgoed, aandelen en obligaties op de vastgoed- en vermogensmarkten in handen van institutionele beleggers en niet meer aangewend voor de reële productie van goederen en diensten middels consumeren en investeren. De besparingen blijven circuleren in de vastgoed- en financiële markten die jaarlijks meer uitdijen. In de jaren 90 heeft de financiële sector zich voor haar groei losgemaakt van haar rol om de reële kapitaalaccumulatie te ondersteunen en is doel op zichzelf geworden. De financiële sector heeft de reële sector niets meer vandoen, hét kernprobleem van het kleine bufferkapitalisme. Het financiële doel van vermogensopbouw en rendement ondermijnt de reële doelen zoals innovatie, productie, stabiliteit, duurzaamheid en loon naar werken.
Het kringloopschema met terugkoppelingen stelt Bezemer in staat om de schrijnende kapitaal-vernietiging van natuur en maatschappelijk kapitaal aan de orde te stellen. Maar ook wat er aan investeringen in kapitaal en innovaties nodig is om te komen tot diverse vormen van reële kapitaalvorming. Er moet gekozen worden tussen kapitaalvorming, financiële vermogensopbouw en buffers. Kiest men voor verdere financiële vermogensopbouw dan gaat dit ten koste van de buffers, diverse vormen van reële kapitaalvorming en toenemende onevenwichtigheden tussen de sectoren. We moeten ervoor gaan kiezen om onze financiële vermogens en buffers aan te wenden voor reële kapitaalvorming, innovaties en bestedingen daarvoor is krediet en ondernemerschap nodig.
Bezemer geeft aan dat zijn economische kringloopschema ontleend is aan Schumpeter’s theorie van de kapitalistische ontwikkeling. Met dit schema is hij instaat de naoorlogse geschiedenis van het kapitalisme in 2 fasen in te delen. Na WOII is het handels- en geldkapitalisme streng gereguleerd en ondergeschikt aan het industrieel kapitalisme. In het industrieel kapitalisme vindt kapitaalaccumu-latie tezamen met innovatie en ondernemerschap plaats hierin ondersteunt door de publieke sector. Dit zorgt voor basisinnovaties, investeringen, industriële productie, stabiliteit en loon naar werken. De kapitalistische ontwikkeling gaat echter gepaard met korte, middellange en lange golven à la Kondratieff van stoommachines tot elektriciteit, van verbrandingsmotoren tot ICT en datanet-werken (*2) waarin groeifasen afgewisseld worden met periodes van grote sectorale onevenwichtig- heden, crises en depressie.
In de jaren ‘80 en 90 wordt dit opgevolgd door het kleine bufferkapitalisme. Binnen dit kapitalisme staat de accumulatie van grote, financiële vermogens centraal en dit kapitalistische streven is ook doorgedrongen bij huishoudens, bedrijven en de publieke sector. De vergroting van deze vermogens en vermogensmarkten komt tot stand doordat de financiële sector zich de monetaire reserves en de diverse vormen van kapitaal van huishoudens, ondernemingen en de publieke sector toe-eigent en afroomt. Dit alles leidt tot kleinere buffers, grotere schulden, verdere inkomensongelijkheid en toenemende instabiliteit van het moderne, mondiale kapitalisme.
Hoofdstuk 9, het andere circuit gaat over wie de spelers zijn in de financiële sector en op de vermogensmarkten en hoe het kleine bufferkapitalisme in de jaren 90 van de vorige eeuw is ontstaan (*3). Dit is het sluitstuk van zijn analyse van het kleine bufferkapitalisme. Deze analyse is nodig omdat het anders niet mogelijk is aan te geven hoe een andere economie die duurzamer, innovatiever, rechtvaardiger en stabieler is, tot stand kan komen.
Banken, centrale banken en investeerders zijn de belangrijkste spelers in de financiële sector en de vermogensmarkten. De Nederlandse bankensector is in hoge mate gecentraliseerd en geconcent-reerd. 83% van de balansomvang van de banksector is in handen van drie grote transnationale banken, ABN-AMRO, ING en Rabobank. Het zijn vooral de transnationale handelsbanken die als geldscheppende instellingen (leningen, het scheppen en verhandelen van vermogenstitels) fungeren waardoor er op dit moment 10 biljoen euro in de economieën van de Eurozone circuleert. In 1980 was dit nog 1 biljoen euro.
De centrale bank is de topspeler op de financiële markt. De eerdergenoemde, transnationale banken houden hun rekening aan bij de centrale bank die het onderlinge financiële verkeer tussen hen regelt en hen krediet verstrekt, waarvoor een rentepercentage wordt gevraagd dat het rentebeleid en de kredietgroei van deze banken beïnvloedt. Via het rentebeleid heeft de centrale bank een hele grote invloed op de economie aangezien ze hiermee bepaalt hoe hoog de beloning is voor vermogens-bezitters en hoe hoog de kosten voor schulden zijn. Centrale banken springen in bij calamiteiten. Deze rol hebben ze tijdens de kredietcrisis van 2007 en nu bij de coronacrisis weer op zich genomen met het opkopen van staatsobligaties worden ze geldverstrekkers van de overheden. Daarnaast zijn de belangrijkste centrale banken (VS, EU, Japan, Groot-Brittannië en Zwitserland) investeerders geworden in transnationale ondernemingen door hun obligaties op te kopen. Er is een symbiose tussen centrale banken, transnationale banken, investeerders en multinationals ontstaan, zo Bezemer.
Last but not least komen de investeerders aan bod. Dit zijn de pensioenfondsen, verzekerings-maatschappijen en beleggingsfondsen als endowment funds die het geld van universiteiten en ziekenhuizen beheren, sovereign wealth funds die geld namens overheden investeren. Daar komen bij de Mutual funds waar ook kleine beleggers aan kunnen deelnemen en hedgefondsen die vaak namens institutionele investeerders investeren en geld erbij lenen om middels hefboomeffecten extra-rendement te realiseren. Daarnaast zijn er schuldfondsen die de schulden van bedrijven onder hun nominale waarde opkopen van crediteuren om aan rente en aflossing te verdienen.
De mondiale vermogensmarkten worden gedomineerd door de institutionele beleggers, de money managers. Zij beheersen de grote geldstromen in het mondiale kapitalisme. Op deze markten opereren ook dealers en brokers die partijen bij elkaar brengen en tijdelijk liquiditeit verstrekken. We denken hierbij bijvoorbeeld aan diverse beleggingsfondsen en transnationale ondernemingen die financiële middelen nodig hebben voor hun internationale fusies en overnames. Waarbij hun obligatieleningen en aandelenemissies aangekocht worden door de institutionele beleggers waarvan de managers onder druk staan om een zo hoog mogelijk rendement te genereren. Daarbij gingen zij zich actief bemoeien met het management van de ondernemingen (corporate governance) en krijgt het korte termijn denken (short termism) en zo snel en zo veel als mogelijk aandeelhouderswaarde (share holder value) te scheppen, de overhand (Verbraeken (*4) 1999)
Vervolgens gaat Bezemer in op het verdienmodel van de grote internationale banken. Ze verlenen
niet alleen allerlei financiële diensten maar scheppen ook vermogenstitels die zij vervolgens gaan verhandelen, deze activiteiten vormen steeds meer hun corebusiness. Dit schept een vraag naar meer vermogenstitels. Banken gaan nu leningen, vermogenstitels en hiervan afgeleide financiële producten scheppen waarbij er sprake is van een enorme groei van markten van deze ‘producten’ en zoeken hierbij leners en kopers omdat dat dit voor hen winsten oplevert.
De concentratie en centralisatie van financiële vermogens bij internationale banken en beleggings-fondsen is dusdanig groot dat transnationale ondernemingen en overheden steeds meer onder druk komen te staan om deel te nemen aan de vermogensmarkten, aangezien een grotere instroom van geld meer transacties, meer vergoedingen, hogere vermogenswinsten en grotere bonussen beteke-nen. Die instroom wordt gerealiseerd via pensioenfondsen en andere onderdelen van het sociale zekerheidsstelsel, via vastgoed en via de centrale-bankbalans. Er wordt een enorme hoeveelheid geld afgetapt van de reële sector.
Bezemer geeft aan dat de groei van de internationale vermogensmarkten en haar inkomsten een mondiale trend is die zich de laatste decennia en nog zeer recent versneld heeft voorgedaan. In de VS groeide de vermogenstitels gemiddeld tweekeer zo hard als de economie. Mondiaal bedroegen
de activa van de banken in 2017 bijna 151 biljoen dollar; pensioenfondsen beheerden verder 34
biljoen en andere investeringsfondsen 117 biljoen dollar. Daarnaast bevindt zich tussen 20 à 30 biljoen dollar in belastingparadijzen. In totaal bedragen de activa in de private financiële sector 352 biljoen euro. Dat is bijna viermaal de omvang van de wereldeconomie (*5).
In het mondiale, financiële kapitalisme krijgen financiële diensten als leningen, verzekeringen, aan-delen en obligaties, derivaten en vastgoed een zelfstandige functie. De groei van deze financiële diensten en vermogensmarkten dient nu de verdere groei en accumulatie van de grote financiële vermogens. Voor deze diensten en producten moet door huishoudens, ondernemingen en overheden worden betaald in de vorm van schulden en rente, pensioen- en verzekeringspremies, belastingen en MKB-winsten die uit de totale hoeveelheid lonen en winsten moet worden betaald. De groei van deze diensten en vermogensmarkten betekent dat er steeds meer lonen en winsten bestemd voor consumptie en investeringen vanuit de reële sector afgetapt worden door de groeiende financiële sector en vermogensmarkten.
Dit kunnen we in Nederland aan de hand van hypotheken, rentederivaten, inkoop van aandelen en fusies en overnames aantonen. Alle Nederlandse huishoudens leenden in 1995 gezamenlijk 220 miljard euro en vrijwel geheel in hypotheken. In 2005 was deze schuld toegenomen tot 600 miljard euro en dit groeide door tot 800 miljard in 2019. De groei tussen 1990-2019 was 1,5 keer sneller dan de inkomensgroei. Deze groei werd geschapen door de banken die vele hypotheken als beleggingsobjecten presenteerden waarmee via speculatiehausse op de beurs en de huizenmarkt (huizenprijzen) de uitstaande schuld zou kunnen worden voldaan. In Nederland is de consumptie meer en meer afhankelijk geworden van dit type speculatie en fluctueert mee met hausse en baisse of bubbels op de beurs en de huizenmarkt daarmee de economische instabiliteit versterkend.
In Nederland zijn er 19.000 kleine en middelgrote bedrijven die op advies van hun bank ongeveer 20.000 derivaten hebben gekocht die winst opleveren op het moment dat de rente gaat stijgen.
De rente steeg echter niet maar daalde waarmee vele bedrijven in ernstige financiële moeilijkheden kwamen.
In Nederland is er de trend onder grote transnationale ondernemingen (onder andere Shell) om hun eigen aandelen terug te kopen. In 2004 ging het om 2 miljard en in 2006 om 12 miljard en in 2007 om 23 miljard. In 2018 bedroeg het 17 miljard. Europees geven dit type ondernemingen 5 tot 6 % van hun kasgeld uit aan het kopen van eigen aandelen. In de VS was dit tussen de 25 en 30 procent in 2019 en de trend is stijgend. Door de eigen aandelen in te kopen neemt het aantal aandelen af en stijgt de prijs per aandeel (vermogenswinst). Dit komt de aandeelhouders van de grote financiële vermogens en de managers van deze ondernemingen in de reële sector ten goede die beloond worden in de vorm van bonussen. Dit gaat ten koste van de lonen, de investeringen en de reserves er wordt vaak schulden aangegaan om deze aandelentransacties mogelijk te maken.
Bij fusies en overnames (*6) legt Bezemer het accent op Nederland waar grote transnationale ondernemingen (o.a. Vodafone, Mittal Steel, Shell) andere ondernemingen overnemen en waarmee grote bedragen zijn gemoeid. In 2017 zijn hiermee 714 transacties gemoeid, een stijging met 11 % ten opzichte van 2016. Dit ligt ver boven het Europese gemiddelde van 4,2 % en de mondiale groei van 3,7 %. Dit gaat gepaard met de opbouw van grote schulden. Fusie- en overnames vinden in golven plaats en de mondiale liberalisering van de financiële markten vanaf de jaren ‘80 en leiden tot een verdere concentratie en centralisatie van financiële vermogens, schulden en tot verdere marktdominantie door deze ondernemingen (markup-prijzen (*6).
Het kleine bufferkapitalisme speelt zich af op de vermogensmarkten en in de financiële sector en niet in de reële economie. Het tapt of roomt de financiële kringloop van de reële economie af om verder te kunnen groeien met de eerder in de context van het begrip financialisering genoemde, negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie en samenleving. Dit aftappen of afromen wordt al veel te lang voorgesteld alsof het hier investeren in kapitaalvorming betreft. Het tegendeel is waar; het parasiteert hierop.
Hoofdstuk 10 afromen of investeren?
Pas na 2008 begon er twijfel te ontstaan over de rol van de financiële sector en haar vorstelijke beloningen, voor de rest van de economie , dus over de bijdrage die deze sector levert aan de groei van de toegevoegde waarde in de economie. Internationaal onderzoek toont aan dat deze sector niet zorgt voor meer maar juist voor minder groei van het bbp naar-We moeten ‘de financiële diensten’ zien als claims of rentes die het inkomen vormen van de klasse van renteniers. Het is een klasse bestaande uit vermogensbezitters die leven van de inkomsten uit hun financiële activa (aandelen, obligaties, vastgoed enzovoorts) en die niet-investeren. We hebben in Nederland en in andere landen een enorme groei van de hoeveelheid schuld of krediet in handen van de financiële sector en de vermogensbezitters ten opzichte van het bbp gezien, dat de bron van inkomsten vormt van de klasse van renteniers waar geen zichtbare productieve prestatie tegenover staat.
In Nederland is de schuld 2,5 maal zo snel gegroeid als het inkomen Dat is al decennialang gaande en wordt aangewend om hausses of bubbels in de prijzen van diverse vermogenstitels te scheppen, waaronder vastgoed, aandelen en obligaties. Zo zien we de huizenprijzen na de kredietcrisis in 2008 dalen in Nederland en neemt ook de consumptie gemiddeld met 6 % af. De stijging van de hypotheekschuld heeft een negatief effect op de Nederlandse economie. De hypotheekschuld is het afromen van het huishoudinkomen ten bate van de groei van de vastgoedmarkten. Nederland is hierin extreem, we staan in de top 5 wereldwijd als het gaat om de hoogte van de huishoudschulden ten opzichte van het bbp.
De rol van de banken is in het kleine bufferkapitalisme fundamenteel veranderd. Er is sprake van schuldverschuiving. De verdeling van krediet door banken en andere financiële ondernemingen is verschoven van potentieel productief bedrijfskrediet naar grotendeels improductief krediet aan de huishoudens die worden afgeroomd. Ook de inkoop van eigen aandelen gaat ten koste van de winst die aangewend wordt om te investeren. Ook dit heeft geen positief effect op de economische groei. Hetzelfde geldt voor fusies en overnames die ten koste gaan van investeringen, innovaties en loongroei. Landen met grote financiële sectoren waaronder Nederland groeien langzaam, zo blijkt uit omvangrijk internationaal onderzoek.
Bezemer geeft aan dat er in de Nederlandse economie sprake is van een toenemende rol van financiële motieven, financiële markten, financiële actoren en financiële instellingen in de werking van de reële sector (overheden, huishoudens, ondernemingen en onderwijs). Hierbij speelt de groeiende financiële sector met haar vermogenswinsten en exorbitante salarissen gesteund door de overheid een sleutelrol. Gezien de negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie betoogt hij dat de financiële kringloop en haar actoren weer ten dienste zouden moeten staan van de groei van de reële sector in de Nederlandse economie.
Het is uiteindelijk een politiek vraagstuk hoe onze financiële middelen die nu op de vermogens-markten circuleren ingezet kunnen worden voor innovatie, werkgelegenheid en verduurzaming. De weerstand hiertegen vanuit de financiële sector met haar zeer invloedrijke lobby was tot voorkort enorm echter de coronacrisis opent mogelijkheden die er lang niet geweest door de enorme kosten die met deze crisis gepaard gaan.
Noten:
*1) Joan Robinson ontwikkelde dit soort kringloopschemata. Zij onderscheidde hierbij sociale klassen met invloed op de inkomensverdeling als industriële kapitalisten, arbeiders en renteniers. De kapitalistenklasse kan verder onderverdeeld worden in handels-, industriële- en geldkapitalisten (Marx).
*2) Roosens (2001) toont aan dat dit soort revolutionaire ICT-ontwikkelingen zich sedert de jaren 80 concentreren op transport, communicatie en handel en door grote transnationale ondernemingen gebruikt worden om op wereldschaal te produceren met gebruikmaking van internationale productieketens. Het transnationale kapitalisme maakt door ICT-revolutie, financialisering en mondialisering een grote verandering in technologie, financiën en organisatie door.
* 3) Er ontbreekt bij Bezemer een historische verklaring van haar ontstaan dat we in de jaren 90 kunnen situeren als er 3 met elkaar samenhangende trends optreden; de beurshausse, de explosie van de omvang van het internationale geld-verkeer en de internationale fusies en overnames in reële en financiële sectoren mogelijk gemaakt door deregulering en privatisering van publieke sectoren. Hierbij spelen de institutionele beleggers of ‘money managers’ een sleutelrol (Verbraeken, 1999).
*4) Zie de SOMO-publicatie ‘Welke bedreigingen houden zich schuil in de financiële sector?’ M. van der Stichele 2019.
* 5) Vanaf de jaren 90 ontstaan er door internationale fusies en overnames in de triade (VS, EU, Azië) grote transna-tionale ondernemingen die de hoogtechnologische, industriële sectoren domineren en gebruik maken van een mondiaal geïntegreerd productienet. D.w.z. de productie van de verschillende onderdelen van één product worden geconcentreerd in één van de mondiale vestigingen en van daaruit “just in time” geleverd aan de andere vestigingen van de product-groep. Dit leidt grote kostenbesparingen door de enorme schaalvergroting van de productie en de sterke reductie van de voorraden. Er ontstaat nu één enkele geïntegreerde productieketen die de vestigingen van de mondiale groep in verschillende landen en continenten verbindt. Over de gehele wereld telt men een 200-tal van deze “megasystemen” (Roosens, idem).
*6) Zie tabel 1: Financialization and markup pricing (p 8, Dünhaupt, 2010) waarbij de monopolie- graad die de markup in verschillende dimensies wordt onderscheiden. Zoals de zwakte van de vakbeweging en het stijgend marktaandeel van de onderneming in een bedrijfstak, zo kunnen stijgende rentelasten worden doorberekend in de prijzen. Het stijgende renteniersaandeel op het niveau van de ondernemingen en het BNI wordt in de VS en Duitsland verkregen door een daling van het loonaandeel of loonquote (idem, p 8 en 9).