Ga naar de inhoud

Recensie Late Victorian Holocausts

Mike Davis schreef een geruchtmakend boek over hongersnoden tijdens het koloniale tijdperk. Een kritische recensie van dat boek.

19 min leestijd
Placeholder image

(Recensie van Alex Trotter, eerder verschenen in Anarchy, A Journal of Desire Armed 22/1 2004, vertaling Mirjam Bonné)

In de laatste 25 jaar van de negentiende eeuw vond in het tropische moessongebied en Noord-China een reeks verschrikkelijke periodes van droogte en hongersnoden plaats. De extreme klimaatsomstandigheden die deze hongersnoden teweegbrachten, werden in verband gebracht met de weerpatronen die bekend staan als El Niño/Zuidelijke Oscillatie (ENSO). De zwaarst getroffen gebieden waren India, China en Brazilië. Er viel een ontstellend aantal slachtoffers: tussen de 30 en 60 miljoen slachtoffers van hongerdood en epidemieën in drie afzonderlijke, maar met elkaar verband houdende wereldwijde hongersnoden in 1877-1878, 1888-1891 en 1896-1902. Een ramp van een dergelijke omvang had zich sinds de Zwarte Dood van 50 jaar daarvoor niet meer voorgedaan. De sterftecijfers in sommige landen waren zo hoog dat het leek alsof er een nucleaire holocaust had plaatsgevonden. In zijn verhaal over deze vergeten rampen laat Mike Davis zien dat het niet alleen het slechte weer was waardoor zoveel mensen gestorven zijn; nauwkeurig beschrijft hij hoe de verhouding tussen klimaatsveranderingen in de wereld die verband hielden met El Niño en de imperialistische politiek van Europese kapitalistische regimes tot gevolg had dat de wereld plotseling verdeeld werd in rijke en arme gebieden.

Davis, die zichzelf een marxistische milieuactivist noemt, stelt zich in dit werk tot doel te analyseren hoe mislukte economische en politieke systemen convergeren met ecologische armoede, die gedefinieerd wordt als het verlies of het uitputten van de natuurlijke hulpbronnen die de basis vormen voor de traditionele landbouw. In de prekoloniale tijd waren de boeren in India en China beschermd tegen bestaanscrises die veroorzaakt werden door hongersnood, door een soort bureaucratisch of despotisch systeem van sociale voorzieningen in uitgevoerd werd door de Mogol en de Qing. Deze onderhielden irrigatiesystemen, legden voedselvoorraden aan en distribueerden voedsel in tijden van tegenspoed veroorzaakt door natuurrampen. Toen de traditionele sociale en economische systemen ondergraven werden door de mondiale laissez-faire-economie met Londen als middelpunt, werden de boeren in de steek gelaten toen zij te kampen kregen met enorm langdurige droogtes en mislukte oogsten, en miljoenen van hen kwamen hierdoor om. De Britse autoriteiten waren uiterst spaarzaam in het verstrekken van hulp, die alleen onder absurde voorwaarden verstrekt werd, áls dat al gebeurde.

In 120 jaar Britse heerschappij deden zich vier maal zoveel hongersnoden voor als in de duizend jaar daarvoor. In zijn beschrijving van de hongersnood in Madras in 1876 schrijft de radicale journalist William Digby: Als de rol die het Britse Rijk in de negentiende eeuw heeft gespeeld over 50 jaar door een geschiedkundige bekeken wordt, zal de onnodige dood van miljoenen Indiërs het belangrijkste en meest beruchte monument ervoor vormen. Maar wie weet dat nu nog? Lord Lytton, Lord Elgin II en Lord Curzon, de Britse onderkoningen van India in die periode, stonden aan het hoofd van een rijk van lijden. Hongerlijdende Indiërs smeekten de politie hen te arresteren, omdat zij in de gevangenis tenminste iets te eten zouden hebben. Er waren voorraden voedsel, en ook de vervoersnetwerken om dat voedsel te verspreiden waren er, maar de mensen konden zich het voedsel niet permitteren. Net als bij de hongersnood in Ierland werd graan vanuit India naar Groot-Brittannië geëxporteerd terwijl het Indiase volk honger leed. Om in aanmerking te komen voor Britse hulp moesten mensen vertrekken naar kampen voor langdurig verblijf en daar dwangarbeid verrichten om hun rantsoen te verdienen. Mensen werden uit wanhoop soms zelfs tot kannibalisme gedreven. Lytton, die door Davis de Nero van India wordt genoemd, gaf liever veel geld uit aan de inhuldiging van Koningin Victoria als keizerin van India en aan schermutselingen tussen het Britse leger en de Russen aan de grens met Afghanistan dan aan hulp voor de slachtoffers van de hongersnood.

In China had men te kampen met droogte, gevolgd door overstromingen van de Gele Rivier, in een tijd waarin het land onder de voet werd gelopen door buitenlandse legers en christelijke missionarissen en overspoeld werd met goedkope spullen die geïmporteerd werden uit Brits India en de plaatselijke ambachten te gronde richtten. De verzwakte Qing-dynastie was niet meer in staat haar hemelse mandaat – dat wil zeggen de overstromingen met waterbouwkunde in bedwang houden en voedselhulp verstrekken – afdoende ten uitvoer te brengen. Net als in India stierven hier miljoenen mensen en de situatie was afgrijselijk: levende skeletten bevochten elkaar om het vlees van hun dode buren, kinderen werden verkocht voor voedsel en zieke of stervende mensen werden vaak aangevallen en verslonden door wilde dieren. Epidemieën maakten korte metten met de mensen die door honger verzwakt waren.

Groot-Brittannië had geen direct politiek of militair gezag in het Sertão-gebied in het noorden van Brazilië, maar ook daar gold de macht van de Londense banken. De conservatieve suikerplantage-aristocratie in Brazilië, waar de slavernij pas in 1888 werd afgeschaft, volgde de behoudende hiërarchie van de Rooms-katholieke Kerk, terwijl de liberale bourgeoisie sterk beïnvloed werd door het Britse utilitarianisme en het sociale darwinisme. De Braziliaanse elite volgde het voorbeeld dat de Britten in India hadden gegeven: zij gaf alleen hulp aan noodlijdende boeren in ruil voor arbeid. Toen hongerige sertanejos al plunderend uit de door droogte getroffen gebieden vertrokken, werden ze met geweld gedeporteerd naar de binnenlanden van het Amazonegebied. Racisme speelde ook een rol bij het handhaven van de openbare orde; de elite richtte zich op het ontwikkelen van het zuiden van Brazilië en het bevorderen van de immigratie vanuit Europese landen naar dat gebied, terwijl ze het noorden, waar het grootste deel van de bevolking zwart was, verwaarloosde.

De imperialisten buitten de verzwakte staat waarin de geteisterde landen zich bevonden uit om hun veroveringen en invloedssferen te vergroten ten koste van verzwakte mensen die niet opgewassen waren tegen maximgeweren. Hongersnood en droogte bleken zeer nuttig bij het verdelen van Afrika door Europese machten; ook werden zij bondgenoten van het Amerikaanse leger in de strijd tegen Filippijnse rebellen, van Japan in Korea, en van de Fransen in Nieuw Caledonië, waar Communard Louise Michel getuige was van de gewelddadige pacificatie.

De economische mechanismen van het nieuwe imperialisme omvatten onder andere de gouden standaard, die door de Britten geïntroduceerd werd en waarbij de meeste geïndustrialiseerde landen zich na 1817 aansloten. De koloniale en semi-koloniale landen baseerden hun valuta op zilver, dus toen het zilver dat niet meer als standaard gebruikt werd de wereldmarkt overspoelde, daalden de valuta van India en China scherp in waarde, wat de noodsituatie in deze landen nog verergerde. In India werd het voortbestaan van de inheemse nijverheid in India onmogelijk gemaakt door het invoeren van unilaterale toltarieven waardoor gegarandeerd werd dat Britse producten beter verkochten dan inheemse. Overheersing van het ene land maakte overheersing van het andere makkelijker. Zo brachten de drugsdealers van de Oost-Indische Compagnie bij voorbeeld met geweld opium uit India in China in circulatie om een vraag te creëren die veel exportbelasting zou opleveren; dit geld werd dan weer gebruikt om militaire campagnes op het Indiase subcontinent te financieren. Militaire eenheden uit het Indiase leger, georganiseerd en aangevoerd door de Britten, werden vervolgens op manoeuvre gestuurd om deel te nemen aan de oorlogen die gevoerd werden om andere landen, waaronder China, Soedan, Egypte en Afghanistan, te onderwerpen.

Hongerige boeren waren niet slechts slachtoffer, maar kwamen in veel landen in opstand. Deze opstanden werden vaak geleid door charismatische religieuze figuren die een duizendjarig vrederijk beloofden. In China vond het grootste aantal van dergelijke volksopstanden, waaronder de Taiping-, Nian- en moslimopstand, plaats in de chaotische tijd direct na de opiumoorlogen. De Taiping-opstand was de belangrijkste: hij veranderde in een enorme burgeroorlog waarin nog eens miljoenen mensen sneuvelden. De Boxeropstand aan het eind van de negentiende eeuw was gericht tegen buitenlanders, zoals christelijke missionarissen. De Qing-dynastie werd toen slechts gered als gevolg van militaire interventie van de grootmachten. In Soedan werden de Britten uitgedaagd door de volgelingen van de jihad van de mahdi. En in de regio Nordeste van Brazilië schaarden de verpauperde sertanejos zich rond een populaire priester en bouwden een nieuw Jeruzalem in Canudos, in een afgelegen deel van de regio. Hier konden zij aanvankelijk de aanvallen van het Braziliaanse leger nog weerstaan, maar uiteindelijk werd Canudos met de grond gelijk gemaakt en werden de mensen die de plaats verdedigden, afgeslacht.

Historisch gezien zijn de vormen van maatschappelijke ongelijkheid meestal meer verticaal dan horizontaal geweest: ten tijde van de Franse Revolutie was het verschil in materiële levensomstandigheden tussen de verschillende sociale klassen binnen de Europese gemeenschappen veel groter dan het totale verschil tussen de rijkdom van de Europese landen en die van beschavingen in andere delen van de wereld. Na 1850 deed zich echter een snelle, dramatische daling voor in het vermogen van de niet-westerse wereld, toen de macht resoluut verschoof naar West-Europa en zijn koloniën. Tegen het einde van de negentiende eeuw waren de verworpenen der aarde naar wie in de Internationale verwezen wordt voor het overgrote deel boeren in de koloniale wereld die met geweld geïntegreerd werden in de nieuwe wereldeconomie.

Late Victorian Holocaust is in veel opzichten indrukwekkend; het werk van Davis is van een niveau dat je van een linkse wetenschapper kunt verwachten. Toch heb ik er kritiek op, en die heeft juist betrekking op die linkse ideologie. Mijn kritiek is vooral gericht op de term Derde Wereld, een concept dat een miserabele voorgeschiedenis heeft maar door Davis zelfs in de tweede titel van zijn boek gebruikt wordt. Hij vindt het dus blijkbaar nuttig en redelijk om deze term te gebruiken. De term is echter misleidend en onduidelijk, en daarom is het de vraag of Davis hem wel had moeten gebruiken. Hij lijkt zich dat toch enigszins te realiseren, want zelfs hij plaatst de term meestal tussen aanhalingstekens; hij gebruikt de term als een soort steno om de ongelijkheid in rijkdom en inkomens -de ontwikkelingskloof – te beschrijven tussen de naties die in de laatste vijfentwintig jaar van de negentiende eeuw zeer duidelijk vorm hebben gekregen. In dit schema is er een eerste wereld ofwel een westers blok van ontwikkelde kapitalistische landen dat in eerste instantie bestond uit West-Europa, Noord-Amerika en Japan en later werd aangevuld met de buitenposten aan de Pacific Rim, een tweede wereld die bestaat uit een gedeeltelijk geïndustrialiseerd blok van socialistische naties, en de rest van de wereld is dan de Derde Wereld, een wereld van armoede die amper gedekoloniseerd en nauwelijks geïndustrialiseerd is. De eerste twee werelden ruziën over wie banden mag onderhouden met deze wereld. De term Derde Wereld is de laatste tien jaar, sinds de val van de Sovjetunie, steeds minder gebruikt. Als er geen tweede wereld meer is, dan valt dit schema, waarin immers een driedeling wordt beschreven, natuurlijk uit elkaar.

De geschiedenis van het begrip Derde Wereld verdient nadere inspectie. Als specifieke begrip werd hij in 1952 uitgevonden door een Franse socioloog, Alfred Sauvy, als analogie van de derde stand (tiers état) – dat wil zeggen de gewone burgers in Frankrijk ten tijde van de Franse Revolutie en daarvoor – en dit begrip, tiers monde, was tegen het einde van de jaren 1950 bij de Franse media ingeburgerd geraakt. De delen van de wereld die met deze term beschreven werden, omvatten over het algemeen het grootste deel van Azië, Afrika, Oceanië en Latijns-Amerika. In totaal woonde daar meer dan 70 % van de wereldbevolking en na de dekolonisatie vormde deze een getalsmatige overmacht in de Verenigde Naties. De opkomst van het verschijnsel Derde Wereld als een ideologie, of verzameling van ideologieën, vond plaats tijdens de conferentie te Bandung, Indonesie, in 1955. De aanzet kwam van China en India, en het doel was het verenigen van alle ontwikkelingslanden in de wereld die zich neutraal verklaarden in de confrontatie tussen de grootmachten tijdens de Koude Oorlog. Dit neutralisme bleek echter een waanidee, omdat de neutrale landen niet konden vermijden dat zij de invloedssfeer van het ene of andere machtsblok binnengetrokken werden.

Voor de conferentie in Bandung kan de Derde Wereld als ideologisch prototype teruggeleid worden tot het nationale bolsjewisme en het socialistische fascisme van Strasser in Duitsland (dat wil zeggen het anti-imperialistische standpunt van de proletarische natie) als ook tot het congres van de volkeren van het Oosten in Baku in 1920, dat door de bolsjewieken georganiseerd was in de sovjetrepubliek Azerbajdzjan en waarvan de deelnemers afkomstig waren uit de landen die in het tsaristische rijk onderdrukt waren. Tijdens dat congres werd geopperd dat alle gekoloniseerde landen het bolsjewistische voorbeeld zouden moeten volgen. Dat was ook wat veel landen deden nadat de koloniale imperia door de Tweede Wereldoorlog hun evenwicht waren kwijtgeraakt, hoewel het model dat zij volgden zelfs in vergelijking met bolsjewisme een verslechtering was. Terwijl de Derde Internationale of Comintern via het stalinisme tot het daarop gebaseerde nationalisme verwerd, werd de Volksrepubliek China onder Mao het symbool van de revolutie in de armste landen. Third Worldism, d.w.z. de ideologie van de Derde Wereld, kwam pas goed tot bloei bij het uiteenvallen van de monolithische façade van het marxistisch leninisme, toen China zijn banden verbrak met een Sovjetunie waar men niets meer van Stalin moest hebben. Een paar jaar daarna leek Cuba een ander, alternatief model te bieden. In India, waar de eerste nationalistische groeperingen in de negentiende eeuw zich de beweging voor de onafhankelijkheid van Ierland als voorbeeld hadden gesteld, werd het Sovjet-ontwikkelingsmodel samengevoegd met de parlementaire democratie die zij van de Britten geërfd hadden.

Uit het Third Worldism kwamen talrijke concurrerende vormen van het nationaal socialisme (in de algemene zin van het woord) voort, die alle als basisfactor hadden dat zij de ontwikkeling van de economie – meestal binnen een politiestaat aanbaden en haar zagen als de oplossing voor alle problemen. Een hypothetische eenheid tussen de landen van de tiers monde werd gelogenstraft door een oorlog die in 1962 tussen India en China uitbrak langs hun gezamenlijke grens in het Himalaya-gebergte. Omdat bij de conferentie in Bandung de verschillende panetnische bewegingen, zoals het pan-Arabisme en pan-Afrikanisme, duidelijk een plaats kregen, kan gesteld worden dat de identiteitspolitiek, met ras, religie en nationalisme als pijlers, haar oorsprong heeft in deze conferentie.

Toen China van het maoïsme afstapte en het Sovjetblok ineenstortte, en het Third Worldism zo zijn band met het marxisme kwijtraakte, raakte deze ideologie in een diepe crisis, maar zij is niet verdwenen: vandaag de dag roept het World Social Forum op tot een onduidelijke solidariteit tussen Azië en Afrika, en het Forum beroept zich op principes die oorspronkelijk uiteengezet zijn tijdens conferentie in Bandung. Een andere term die men vaak tegenkomt, is de zuidelijke wereld. Deze term is sinds de jaren 1970 in gebruik en wordt veel gebezigd door VN-bureaucraten. Het complement hiervan in de academische wereld is de studie van de postkoloniale identiteit.

Degenen die de kritieke toestand waarin de arme landen zich bevinden, beschouwen als een ontwikkelingskloof, hangen meestal het idee aan dat vooruitgang er uiteindelijk toe leidt dat de hele wereld geïndustrialiseerd wordt tot op het niveau van de eerste wereld of de G7. Rusland is ook nog toegelaten tot de exclusieve club van de rijkste en op politiek gebied machtigste landen, zodat het een G8 werd, en mogelijk wordt het binnen een paar jaar, met China erbij, een G9. In hun kritiek op het marxistische Third Worldism beschrijven de situationisten dit als het maken van een inhaalslag op de kapitalistische materialisering. Maar zelfs al zou deze inhaalslag wereldwijd gemaakt kunnen worden, dan zou dat als gevolg hebben dat het milieu hierdoor totaal vernietigd wordt.

Davis brengt naar voren hoe de industriële overmacht van Europa deels mogelijk werd gemaakt door de deïndustrialisatie van Azië en de belastingen uit de koloniën (en daarvóór door de slavenhandel vanuit Afrika en de plantages in de Nieuwe Wereld). India was hierbij een paradigma: dat land had oude industrieën, zoals die van de textiel, die vanaf het begin van de industriële revolutie concurreerden met die van Engeland. De wapens van de Britse economie, zoals belastingen, zorgden er vervolgens voor dat er snel een einde kwam aan die competitie en dat India in een afhankelijke positie raakte. Ten dele als verweer hiertegen wezen de Britse overheersers in India erop dat zij moderne geneesmiddelen, een vrije pers en technologie in de vorm van o.a. spoorlijnen en telegrafie introduceerden in een land dat vastzat in een oosters despotisme. Deze zienswijze werd in eerste instantie gedeeld door Marx, die een groeiende rol zag voor het Britse Rijk in India en zich zelfs al verheugde op de volledige verwestersing van dat land. Na de grote Sepoyopstand (muiterij van de Bengaalse troepen in 1857-58) begon zijn visie op India echter steeds kritischer te worden ten opzichte van het imperialisme. Het werd toen duidelijker dat het juist het Britse imperialisme was, op het inheemse despotisme gegrondvest en daarvan gebruik makend, waardoor India op alle mogelijke manieren klein werd gehouden en dat veel vernielde maar weinig verbeterde.

Toch zou het kunnen zijn dat het oosterse despotisme, waarover Davis zich in het voorbijgaan laatdunkend uitlaat, en de Aziatische manier van productie die daarbij hoort, uitgangspunten vormen van waaruit het probleem van imperialisme en onderontwikkeling beter bestudeerd kunnen worden. De industrieën van Aziatische landen zoals India waren gebaseerd op huisnijverheid en hadden hun wortels in de eeuwenoude dorpsgemeenschappen. Maar er was geen kapitalisme (d.w.z. de heerschappij van de autonome ruilwaarde) als zodanig in Azië en geen uit een feodale maatschappij voortgekomen bourgeoisie zoals in West-Europa. Aanvankelijk dacht Marx dat de ontbinding door het kapitalisme van de patriarchale dorpsgemeenschap, die het fundament vormde van de despotische regimes (het Indiase kastenstelsel, de Chinese keizers, de Russische tsaren), niet vanuit een dergelijke maatschappij zelf kon plaatsvinden en dus van buitenaf teweeggebracht zou moeten worden door de imperialistische interventie van een meer ontwikkelde buitenlandse macht. Als gevolg van de invloed die de Russische populistische beweging op hem had, liet hij dit idee uiteindelijk varen en besloot dat de noodzakelijkheid van een kapitalistische ontwikkelingsfase omzeild kon worden; de gemeenschap van boeren-handwerkslieden kon van fundament van het oosterse despotisme direct fundament van een communistische maatschappij worden – met als belangrijke voorwaarde dat zij slechts een succes kon zijn als zij gesteund werd door de rebellerende arbeidersklassen in de westerse landen.

Het is natuurlijk mogelijk dat Marx het hier ook bij het verkeerde einde had. Een van de hoofdvragen van de geschiedenis is hoe de opkomst van het Westen verklaard kan worden. Eén verklaring is hiervoor zijn de gunstige geografische en klimaatomstandigheden (zie bijvoorbeeld Guns, Gems and Steel van Jared Diamond). Er waren nog andere beschavingen in de Oude Wereld, waaronder die van China, India en het islamitische rijk, die enkele proto-kapitalistische kenmerken hadden (bijvoorbeeld uitgebreide handelsnetwerken over land en zee). Gezien het feit dat Japan zich na de de Meiji-restauratie snel aansloot bij de kapitalistische moderniteit, wat een voorbeeld is van een afwijking van de norm, is het niet onmogelijk dat kapitalisme in de ware zin van het woord zich ergens in Azië ontwikkeld zou kunnen hebben voordat dat in Europa gebeurde. In dat geval had het zich toch nog via het imperialisme over de wereld verspreid; het was dan alleen een rond India of China gecentreerd rijk geweest in plaats van rond Europa. Tegenwoordig heeft kapitaal geen revoluties meer nodig; de cyclus van revoluties is af, en, zoals Camatte zegt, het kapitalisme en de Aziatische vorm komen samen in één punt. In plaats van het oosterse despotisme gaat het nu echter om het despotisme van het kapitaal. Na de wijzen komen er nu dus ook kapitalisten uit het Oosten

Davis erkent dat de uitdrukking Derde Wereld uit de Koude Oorlog stamt. Het gebruik van deze term roept daarom een reeks themas op die geassocieerd worden met de Koude Oorlog en die Davis niet vaak expliciet noemt, hoewel deze themas wel op de achtergrond aanwezig zijn. Vanwege de nadruk die de hongersnoden met vele miljoenen slachtoffers in de Oekraïne tijdens het bewind van Stalin en in China tijdens de Grote Sprong Voorwaarts van Mao hebben gekregen door de Koude Oorlog, zijn zij betrekkelijk bekend bij veel mensen in het Westen die niets weten over de miljoenen slachtoffers van het imperialisme van de Britten en andere westerse grootmachten in de loop van alle holocausten in het laat- (en vroeg-)Victoriaanse tijdperk. Davis heeft zich ten doel gesteld deze lacune te herstellen door een zwartboek te schrijven over het westerse kapitalisme, en dat doet hij goed. Hij behandelt zowaar de hongersnood in China van 1958-1961 onder het communistische bewind, die volgens hem ook veroorzaakt is door El Niño en verergerd is door politieke determinanten.

Helaas blijkt op verschillende punten dat Davis de interpretaties van het Indiase nationalisme en het Chinese communisme respecteert. Hij verwijst naar de Chinese revolutie als de Bevrijding en prijst het regime van de Volksrepubliek China, zelfs onder het bewind van Mao, om de indrukwekkende manier waarop dit regime zich heeft ingezet voor de voedselzekerheid en de beperking van rampen. Hieruit blijkt de linkse ideologie van Davis; hij heeft te veel respect voor een regime dat bekend staat om zijn autoritaire praktijken en wreedheid, ook al heeft hij kritiek op het feit dat een socialistische democratie er ontbreekt. Dat de bureaucratie onmisbaar is, wordt als vanzelfsprekend beschouwd, maar niet wordt begrepen dat dit in werkelijkheid een expressie is van een staatskapitalistische Franse Revolutie van het Oosten.

Het imperialisme is niet de enige vijand waarmee we geconfronteerd worden, net zomin als het fascisme dat is. Deze kwaden zullen niet verdwijnen, tenzij de moderne beschaving, waarvan zij uitzonderlijk rotte facetten zijn, in haar totaliteit overwonnen wordt. Als de moderne machtsstaat imperialistisch blijft, gaat het niet meer om het imperialisme van koningin Victoria of der Kaiser waarop Lenin en Luxemburg kritiek hadden. Evenzo, als er fascistische elementen uit voort blijven komen, dragen deze geen bruine hemden en swastikas meer. Het anti-imperialisme raakt net als het antifascisme alleen maar verstrikt in een feedback-lus die het hele systeem versterkt: de Britse overheersing in India onder Lord Lytton of de Rode Khmer het blijft kiezen uit kwaden. De overontwikkeling van het Westen is net zo problematisch als de onderontwikkeling van de rest. Davis presenteert een krachtige historische analyse van en aanklacht tegen de imperialistische wandaden waarop de rijkdom en armoede van de moderne wereld zijn gebaseerd, maar door zijn onkritische gebruik van het begrip Derde Wereld wordt het bureaucratische nationaal-liberationisme helaas nieuw leven ingeblazen.

Late Victorian Holocausts: El Niño Famines and the Making of the Third World (Holocausten in het laat-Victoriaanse tijdperk: El Niño-hongersnoden en het ontstaan van de Derde Wereld) van Mike Davis (Verso, New York, 2001).

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Alex Trotter/Anarchy.)