Ga naar de inhoud

Recensie Singer: De reïncarnatie van Carnegie

Het heeft even geduurd, maar nu heeft de reïncarnatie van Andrew Carnegie (1835-1919) dan toch haar beslag gekregen. Een tijd lang gooide Bill Gates hoge ogen, uiteindelijk is het Peter Singer geworden. Als moraalridder had hij al enige bekendheid, met name in Princeton en omstreken maar met zijn nieuwste boek ‘Het kan wel!/Armoede hoeft niet’ is hij pas echt zijn openbare leven begonnen.

6 min leestijd
Placeholder image

Evenals voor Carnegie, die met The Gospel of Wealth in 1889 de grondslag legde voor de grootste charimarkt ter wereld, koppelt Singer het gegeven dat de ene mens nu eenmaal meer succes in het leven heeft dan de andere aan de plicht van de rijke een deel van zijn bezit aan de arme te schenken. Het grote verschil tussen de twee is dat de industrieel Carnegie zich vooral richtte op de eigen, Amerikaanse, samenleving en de filosoof Singer de hele wereld als zijn werkterrein beschouwt.

Het boek, dat als vertaling van The Life You Can Save is uitgekomen bij De Bezige Bij, is bedoeld voor een breed publiek. De auteur spreekt je telkens als individuele lezer aan, alsof hij je persoonlijk wil helpen de weg naar ‘het goede leven’ te vinden. En om te voorkomen dat je je in een hoek gedreven gaat voelen door de stroom redeneringen, citaten, voorbeelden en ander verbale munitie, beweert hij al in zijn Voorwoord dat hij je geen schuldgevoel wil aanpraten (p.13).

Singers kernboodschap is eigenlijk heel simpel: elk jaar gaan 18 miljoen mensen dood vanwege gebrek aan iets, onnodig dus; daar moeten en kunnen wij – die meer hebben of verdienen dan we voor onszelf nodig hebben – iets aan doen; dus geef, al is het maar wat je uitspaart door eens wat minder uit te gaan.
In het eerste deel van het boek geeft hij een mini-cursus ‘praktische ethiek’ aan de hand van het thema armoede. Daarin probeert hij met name enkele, zorgvuldig geselecteerde, bezwaren tegen dat geven te ontzenuwen. Maar dan wel op zijn eigen manier. Een typerende zin is bijvoorbeeld: Stel uzelf de vraag of u de vooronderstellingen van het argument kunt ontkennen (p.31).

In het tweede deel heeft hij het over de menselijke natuur. Hoe egoïstisch we zijn of hoe altruïstisch, wat ons weerhoudt om meer te geven, hoe je mensen zo ver krijgt dat ze meer geven en zo voort. In dit verband brengt Singer een hele batterij psychologen in stelling, die met allerlei experimenten verklaringen hebben gezocht voor het geld- en geefgedrag van mensen. En een batterij Amerikaanse bedrijfsdirecteuren, die hebben ervaren hoe ‘ongelooflijk bevredigend’ (p.96) het is liefdadigheid te bedrijven.

In het derde deel presenteert de auteur ‘de feiten over hulp’, dat wil zeggen 53 bladzijden om uit te leggen wat hulp in het algemeen voorstelt, wat goede hulp is en wat goede hulporganisaties zijn èn hoe je de hulp zou moeten en kunnen verbeteren. Hier is goed te merken dat Singer beschikt over een flinke boekenkast. Hij heeft duizend klokken horen luiden en het resultaat is dan ook kakofonisch. Eigenlijk is maar een deuntje goed te onderscheiden van de rest: hoeveel kost het om een leven te redden?
Om deze laatste vraag te beantwoorden komt de auteur, in het vierde en laatste deel van het boek, op de proppen met ‘een nieuwe maatstaf voor geven’. Die komt erop neer dat ‘mensen die het financieel goed hebben’ ongeveer vijf procent en ‘de zeer rijken aanzienlijk meer’ van hun jaarlijks inkomen weggeven. Op die manier kunnen volgens Singer ‘het hoogst mogelijke totaalbedrag (…) en dus ook de beste resultaten’ worden bereikt (p. 191).

Hoe al dat geld moet worden ingezameld en vervolgens besteed, blijft in de lucht hangen. Wel wordt de volhardende lezer helemaal op het eind van het boek beloond met de mededeling dat recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond, hoe ‘de warme gloed waar altruïsten het vaak over hebben’ inderdaad in bepaalde delen van de menselijke hersens waarneembaar is (p. 215).

Een van de opmerkelijkste kanten van het boek is dat het dit jaar (2009) is uitgekomen en dat noch de auteur noch zijn uitgever (Random House) het nodig heeft gevonden tenminste de indruk te wekken dat men zich rekenschap geeft van zoiets als een crisis in de wereldeconomie.  Alsof de internationale filantropie daar niets mee te maken heeft, alsof de hedendaagse filantropen (actieve of potentiële) niets met financiële markten e.d. te maken hebben, alsof de ongelijkheden en tegenstellingen in de wereld losstaan van het financieel-economisch systeem. Dat kan geen toeval zijn, net zo min als het toeval is dat Singer het in dit boek nauwelijks over politiek heeft.

Filantropie is voor hem – daar is het hele boek van doortrokken – zo ongeveer de allerindividueelste  aangelegenheid. Een individu besluit, vrijwillig en vrijblijvend, een deel van zijn bezit of inkomen weg te geven aan andere, door hem als arm, behoeftig of op sterven na dood gekwalificeerde, andere individuen. Er komt geen gemeenschap en dus ook geen politiek aan te pas. Geen afbakening van verantwoordelijkheden, geen afweging van belangen, geen omschrijving en vaststelling van het een of ander ‘algemeen belang’. De bij uitstek politieke notie van opeisbare èn afdwingbare mensenrechten is bij Singer ver te zoeken.

Des te schrijnend is de schijnempathie die de auteur aan de dag legt ten aanzien van de mensen, die hij aan het financieel infuus van de filantropen wil leggen. Hij heeft de mond vol van de armsten hier en daar die van de een of andere dreigende dood gered moeten worden, maar kan zich niet werkelijk met hen vereenzelvigen of tenminste inleven in hun positie. Ze zijn en blijven voor hem – zowel individueel als collectief – totaal andere, met minderwaardigheid behepte,  mensen die pas iets worden wanneer de (buitenlandse) filantroop ze verheft.

Een van de klokken die Singer heeft horen luiden is dat hulp ‘zelfs schadelijk’ zou kunnen zijn (p. 143). Maar verder dan enkele verwarde bladzijden over het verband tussen hulp en economische groei komt hij niet. Van regeringen wil hij nog wel weten dat ze andere motieven voor hun hulp kunnen hebben dan louter humanitaire. (Ook in dat opzicht is de gelijkenis treffend met Carnegie, die vond dat mensen met succes in het bedrijfsleven de wereld beter kennen dan wie ook en dat je de verdeling van de welvaart dus gevoeglijk aan hen kunt overlaten.) Maar op de charimarkt het kaf van het koren scheiden is aan hem niet besteed. Integendeel, het dondert niet waar de rijken hun geld vandaan halen. Mensen moeten gewoon gestimuleerd worden hard te werken, risico’s te nemen en creatief te zijn. Hoe meer ze verdienen, des te meer kunnen ze weggeven.

Rest nog de vraag wat een gerenommeerde en op dit terrein niet bepaald gespecialiseerde uitgeverij ertoe heeft bewogen het boek te laten vertalen en in Nederland uit te brengen. En als dat te veel gevraagd is, laat ze dan in ieder geval even uitleggen waarom die handige Index uit het oorspronkelijke, Amerikaanstalige, boek is weggelaten.

——

ISBN:  978 90 234 4201 1
Omvang: 160 bladzijden
Uitvoering: Paperback
Prijs: € 18.90