Ga naar de inhoud

Tanja Nijmeijer – Van Guerrilla naar vredesproces

Natuurlijk, ze had illustere voorgangsters. In de jaren 70 was daar bijvoorbeeld Ulrike Meinhof, de vermaarde journaliste die carrière, echtgenoot, haar tweeling en uiteindelijk haar leven opgaf voor wat zij zag als de idealen en strategische behoeften van de West-Duitse stadsguerrilla. Desondanks was het even verbazingwekkend als intrigerend toen de Denekampse Tanja Nijmeijer besloot de gewapende strijd op te pakken voor de Colombiaanse guerrillabeweging FARC. Nu heeft zij een boek geschreven over haar ervaringen in dienst van die rebellenbeweging.

16 min leestijd

(Door Hector Reban)

Geweld

Binnen radicaal-linkse kringen kunnen we, in tegenstelling tot de buitenlandredacties, de politici en de matte burgers van de consumptiemaatschappij, wel een heel eind meegaan in de beweegredenen en legitimaties van verzetsvormen die ver gaan. Toch zijn bij Tanja’s toevlucht tot de gewapende strijd zaken die knagen.

Waarom toch al die opofferingen voor een militaire organisatie, die leeft in de jungle, een biotoop die zover afstaat van een leven in het Twentse Denekamp of de Groningse campus, en die een strijd voert die al tientallen jaren zovele slachtoffers heeft geëist zonder dat het ergens toe heeft geleid? Waar komt die ultieme stap naar totale overgave vandaan? Hoe kan men uiteindelijk bereid zijn zó ver gaan?

Bekentenissen literatuur van rijp geworden linkse ex-strijders is daarom altijd boeiend om te lezen. Het blijkt mogelijk te zijn anders over de zaak na te gaan denken, het geweten weer ruimte te geven en te reflecteren op het eigen handelen. Maar hoewel Tanja inmiddels weer kritisch kan zijn op zichzelf en de FARC, een soort van biecht ter absolutie is “Van Guerrilla naar vredesproces” zeker niet. Zij wil haar kant van het verhaal vertellen – zonder zichzelf en de FARC te sparen, maar ook zonder haar verleden fundamenteel af te zweren.

Volgens haarzelf schreef zij het boek: “… met de intentie mensen aan het denken te zetten over een begrip als terrorisme, over het gebruik van geweld, over conflicten, over slachtoffers, over de rol van de media, maar ook over ongelijkheid, onrechtvaardigheid en de bestaande wereldorde” (Parool, 19.11.2021). Het boek biedt daarbij geen groot theoretisch overzicht. Haar openbaring in het marxisme-leninisme vond, opmerkelijk genoeg, pas plaats toen zij al zes jaar in de jungle was. Perspectief ligt bij Tanja zelf en de keuzes die zij persoonlijk heeft gemaakt.

Ze slaagt er wel in vanuit dat perspectief met korte, rake schetsen morele dilemma’s op te helderen en een andere kant dan de standaard propaganda te laten zien. Even afgezien van de vormen van geweld die zijn gebruikt, is ook heel goed voorstelbaar waarom de stap naar gewapend verzet in de Colombiaanse context historisch een logische is geweest. Misschien ook nog voor individuen begin jaren 2000. De situatie was voor vele armen op het platteland en in de stad nog steeds nijpend en levensbedreigend, vredesbesprekingen waren op de klippen gelopen en de route naar veranderingen via het parlementaire systeem waren uitgesloten.

Nog in de jaren tachtig hadden de FARC de wapens al eens neergelegd en een politieke partij ondersteund, de Unión Patriótica. Binnen enkele jaren wisten de ultrarechtse krachten de dreiging die van deze progressieve partij uitging, te neutraliseren door duizenden politici en partijleden om te brengen. En ook vandaag de dag nog worden in Colombia talloze activisten, vakbondsleiders en andere luizen in de conservatieve pels vermoord door rechtse doodseskaders. Het is de vraag wat dan nog over blijft om het lot in eigen handen te nemen.

Legitiem verzet bieden kan op meerdere manieren. Men kan inzetten op delegitimatie van het systeem en maatschappelijke bewustzijnsverandering, bijvoorbeeld door middel van politieke actie, directe actie of vakbondsactie. Sabotage, inclusief geweld tegen “eigendom”, kan ook een optie zijn,  met name om zand in een machine van destructie te strooien. Uiteraard heeft vrijwel niemand in de westerse wereld iets tegen een derde voorbeeld van verzet, namelijk gebruik van zelfverdediging tegen structuren en hun gezanten die je het leven – ook letterlijk – onmogelijk maken.

Toevlucht moeten nemen tot vormen van geweld kan ook volgens het westerse canon onderdeel zijn van de uitoefening van legitiem verzet, afhankelijk van de politiek-sociale situatie, de graad van onderdrukking en de mate van dreiging. John Locke, één van de belangrijkste grondleggers van het liberalisme, formuleerde het recht op verzet tegen niet legitieme heersers. Zijn formulering draagt nog een zeker revolutionair initiatief in zich, gevolgd in o.a. de Amerikaanse en Franse revoluties. Maar andere progressieve organisaties die geweld gebruikten – bv de Parijse Commune in 1871 en de Spaanse Republiek in 1936 – deden dat uitsluitend uit zelfverdediging (even afgezien van de uitwassen).

Zowel de Commune van Parijs als Republikeins Spanje, overigens beiden verbanden van liberalen, socialisten, communisten en anarchisten, konden ook weinig anders dan de wapens oppakken toen de reactionaire krachten van de onderdrukking zich opdrongen. Ironisch genoeg zijn in Colombia na de periode van La Violencia van de jaren vijftig – een gewelddadige strijd tussen conservatieven en liberalen – de FARC ook ontstaan uit een samensmelting van liberale zelfverdedigingsgroepen van kleine boeren.

De complete onderdanigheid van de liberale media in Nederland aan de propagandalijn die door de VS en hun ultrarechtse Latijns-Amerikaanse modelregimes wordt gedicteerd, geeft het nodige te denken over de mate waarin men hier is geschoold in de eigen politieke historie. Nog afgezien van de professionele laksheid waarmee men te werk gaat. Begrippen als terrorisme en geweld worden dan zonder meer van betekenissen voorzien die in dienst staan van de huidige wereldorde. Tanja’s verhaal biedt inderdaad steekhoudend tegengeluid dat de hypocrisie in het discours genadeloos blootlegt.

Geloof der kameraden

Er is ook een ander gezichtspunt dan de puur politieke om de keuze van een linkse westerling voor gewapende strijd te verklaren. Alessandro Orsini heeft een sociaalpsychologisch verklaringskader geformuleerd, waarin de strijders van de Rode Brigades als extreme gelovigen worden neergezet. Zij volgen een intolerant, apocalyptisch doctrinair systeem, waarin de inquisitieve reiniging van het kwaad door middel van geweld centraal zou hebben gestaan. Marxisme-leninisme heeft onmiskenbaar de contouren van een religie, zoals slavist Karel van ‘t Reve ooit al heeft beschreven in zijn boek “Het geloof der kameraden”. Gudrun Ensslin, RAF aanvoerdster, was dochter van een priester.

Binnen dat raamwerk kan Tanja worden gezien als afvallige uit een streng katholiek nest, zich worstelend uit de bekrompen krochten van een dorp in het provinciale Twente. Gedreven zoekt ze naar zingeving, om uiteindelijk door middel van onderwerping aan een nieuw geloof met de nodige kastijding, ascese en totale overgave in dienst te staan van het ideaal van een hoger, beter leven na dit leven.

Als ziel die zoekt naar zingeving wordt ze geconfronteerd met het leed van de Colombiaanse bevolking, wanneer zij voor een studie Romaanse talen aan de Universiteit van Groningen op stage gaat in het land. Haar zoektocht, en kwetsbaarheid daarin, wordt opgemerkt door een collega aan een school voor Engels onderwijs, Antonia, die naderhand lid blijkt te zijn van de FARC stadsmilities.

Wat opvalt, is haar eigenlijk door omstandigheden gedreven specifieke verstrengeling met de Colombiaanse situatie en met de FARC. In Colombia studeert ze, ontmoet ze Antonia, trouwt ze, hecht ze wel aan de maatschappij en kan ze ook haar zoektocht naar zingeving een voor haar gepast vervolg geven. Ze vindt er, haast per toeval zoals het lijkt, iets dat Nederland haar niet kon bieden.

Via projecten die Tanja voor haar studie uitvoert en intellectuele training vindt een proces van indoctrinatie plaats, waarin Tanja steeds een stapje verder gaat – uiteraard geheel naar vrije wil. De gedachte aan de vervreemdende Nederlandse burgerlijke consumptiemaatschappij met haar onpeilbare morele leegte en – niet minder belangrijk – de persoonlijke teleurstellingen die leven over haar contacten met familie en anderen in Nederland, vormen bij haar een vruchtbare voedingsbodem voor het vormende werk van Antonia.

Zij, en mensen die zij inzet, voeden Tanja met informatie over de situatie van de armen en rechtvaardigingen van gebruik van geweld. Dat Antonia een recruiter is, wordt de opmerkzame lezer al snel duidelijk. Misschien werkt zij niet officieel in opdracht, maar net als missionarissen en jehova’s getuigen is de fanatieke communist altijd als een evangelist bezig beïnvloedbare mensen binnen de cirkel van partij en heilsleer te trekken. Het verhaal van Tanja zou, afgezien van de politieke sublimatie, ook een verhaal van toetreding tot klooster of sekte kunnen zijn.

Totale overgave

Terug in Nederland kan zij het zelfs niet vinden bij de trotskisten van de Internationale Socialisten en vindt ze op weg naar actie ten bate van het Colombiaanse volk anarchisten op haar weg die, zoals ze nu zegt vol quasi-ironie, haar dictatoriale trekken wakker maakten door niet allemaal te willen wat zij wil. Dat versterkt haar gevoel van vervreemding met Nederland en de mate van politieke actie waartoe men in dat land bereid is om onrechtvaardigheden in een land als Colombia serieus te bestrijden.

Ze keert terug naar dat land en treedt via Antonia’s netwerk binnen in de clandestiene wereld van de stadsmilitie van Pereira. Ze omschrijft onder andere hoe ze een brandbom achterlaat in een bus vol mensen, een repercussie voor het busbedrijf voor het niet betalen van “revolutionaire belasting” aan de FARC.

Dat lijkt een middel waarvan elk persoon met een functionerend geweten zou kunnen denken dat dat wel erg ver verwijderd is geraakt van het te bereiken ideaal. Waarom ze niet stopt op dat punt, blijft onduidelijk. Maar eenmaal binnen in een clandestiene hiërarchische geweld-organisatie kun je je kennelijk – ook al bespreekt Tanja dat niet uitvoering – niet meer onttrekken aan de normen die heersen, de orders die zijn gegeven en de verwachtingen die daardoor leven. Een lid van een zo’n groep – of het nu een marxistisch-leninistische stadsguerrilla, een straatbende of een maffia organisatie is – moet zich wellicht eerst bewijzen.

Uiteindelijk wordt de totale overgave bereikt door zich aan te sluiten bij het guerrilla-leger in de jungle dat volgens Tanja, anders dan de stadsmilities, een dieper level van commitment aan de zaak heeft. Als lid van de stadsmilities heb je naast je acties nog een ander leven, dat natuurlijk ook als dekmantel dient, maar wel buiten het revolutionaire raamwerk geleid wordt. In de jungle is de strijd je leven. Dat geeft aan hoe diep Tanja bereid is te gaan bij haar vereenzelviging met het ideaal en de organisatie, gezien ook alle ontberingen en levensbedreigende militaire acties, mortierbeschietingen en bombardementen waaraan ze bloot komt te staan.

Later, als onderhandelaarster in Havana, zal zij zelfs met verlangen naar haar tijd in de jungle terug kijken. Dat leven was relatief eenvoudig ten opzichte van het leven na het vredesakkoord tussen regering en de FARC, waarin zij, in de vele rollen waarop zij haar talenten gebruikt, geconfronteerd wordt met tegenwerking van elite-sectoren van de Colombiaanse staat en het Nederlandse Openbaar Ministerie.

Karakter

Psychologisch raakt in Tanja’s verhaal in het bijzonder het thema van onthechting en hechting. Onthechting van familie, het leven in Nederland, partners in relaties, inclusief haar nieuwbakken Colombiaanse echtgenoot. Hechting aan een nieuw land, een nieuw ideaal, een ander leven. Hechting en onthechting aan individuele kameraden en aan de FARC als organisatie. Een zekere flexibiliteit kan haar daarin niet ontzegd worden, ook al gaat de beweging tussen de twee polen vaak gepaard met teleurstelling, boosheid en verdriet.

Naast de sociaalpsychologische kant die een radicale vorm van geloofsbeleving centraal stelt, moet er ook nog een aanvullende psychologisch verklaringsmodel zijn. Het lijken in ieder geval individuen met een bepaalde karakterstructuur (en ook fysieke gesteldheid) die tot een dergelijke rücksichtlose levenswandel in staat zijn. Ondernemingszin, impulsiviteit, daadkracht, onverzettelijkheid, taaiheid, rechtlijnigheid, egocentrisme en opofferingsgezindheid, het zijn allemaal eigenschappen waaraan het Tanja ook niet ontbreekt.

Dat het persoonlijke karakter ook een verklaringsmodel biedt, is iets dat Tanja zelf ook erkent. In een zeldzame brief uit de jungle aan haar familie, aan wie ze al jaren niets heeft kunnen laten horen,  vertelt zij hen dat ze gewoonweg niet anders kon. In het eerste deel van het boek schijnt door dat zij zich eigenlijk ook half teleurgesteld, half boos afvraagt waarom haar familie niet begrijpt dat haar karakter deze stappen van haar heeft geëist. Later zal zij zich empathischer tonen.

Tanja’s guerrilla leven is naast een verhaal over een zoektocht naar zingeving ook een verhaal over bewijsdrang – over wat haast een topsport mentaliteit genoemd kan worden. Wanneer je 10 jaar van je leven je op een plek waar de zon nooit schijnt, volledig en monomaan in zet om lichamelijk en geestelijk af te zien voor successen die misschien wel nooit volledig bereikt worden, is zo’n typering niet uit de lucht gegrepen.

De interne dynamiek van de militaire organisatie of cel doet dan de rest. In organisaties die gehard worden door oorlog, sluiten groepsnormen zwakheid en dissidentie uit. Elke reflectie op de middelen die gebruikt worden, wordt naar achteren gedrukt. Enig gevoel van medeleven met slachtoffers wordt uitgeschakeld en woede naar de vijand doordat medestrijders worden gedood, versterkt het originele motief.

Gung-ho Tanja liet zich zien in een interview van 2010 met de journalist Jorge Enrique Botero: “En als het leger nog steeds denkt dat ik ontvoerd ben, laat ze me dan maar komen halen. Hier worden ze ontvangen met mitrailleurs, mortieren en granaten!” Haar commandant had erom gelachen, vertelt ze.

Kritisch kan men ook zeker zijn over de aard van de organisatie waarbij Tanja zich aansloot en de middelen die zij, deels ook persoonlijk, heeft aangewend om zo hard voor de goede zaak te strijden. Inmiddels is zij dat zelf ook. Brandbommen in bussen, aanslagen met talloze doden, het heffen van “revolutiebelasting” (afpersing) en ontvoeringen voor losgeld; het zijn zaken waarvoor deels rechtvaardigingen kunnen worden bedacht, maar die een organisatie toch steeds meer doen lijken op dat wat men zegt te bestrijden, namelijk een autoritaire repressieve staat.

Tanja ging voor vrijheid en gelijkheid – een visioen indachtig waarin Fidel en Ché met het geweer om de schouders als bevrijders Havana binnen rijden. Ze kreeg een soldatenleven met een strakke bevelsstructuur en een strijd die nooit gewonnen kon worden. Onderwerping aan bevelen werd de hoogste waarde, gevoed door de rationale dat in een oorlog bepaalde organisatie nu eenmaal nodig zou zijn. Zelfs als onderhandelaarster in Cuba vroeg zij de commandant nog toestemming om zwanger te mogen worden en samen te gaan wonen. Haar katholieke moeder stond er geschrokken naar te kijken.

Het is ook die mentaliteit die de FARC later als politieke partij parten speelt. Het marxisme-leninisme heeft sowieso de neiging militante voorhoedes, vergaring van macht en centralisatie te zien als unieke oplossing en de geweldsmiddelen niet te schuwen. Boeken genoeg over dat onderwerp, dus ik zal de discussie hier niet herhalen. Daarnaast levert militarisering een eigen dynamiek op, die niet alleen uitwassen, maar ook flagrante schendingen van progressieve idealen haast onvermijdelijk maakt. Het is lastig daarvan los te komen als de wapenen zijn afgeworpen.

Aan de ene kant, zo erkent Tanja zelf, zouden de progressieve idealen leidend moeten zijn door de hele organisatie heen. Aan de andere kant blijken de patriarchale, conservatieve normen en het militaristische leven van alledag in de jungle daar voortdurend mee in spanning te leven, wat dan met nog meer onderdrukking van het geweten en nog aanhankelijker tonen aan de doctrines en commando-structuur moet worden gepareerd. De ironie van de situatie ontgaat haar niet en uiteindelijk zal dat besef ook een belangrijke rol spelen de FARC in 2020 te verlaten.

Spiegel

Schrijven kan ze. Het boek leest lekker weg. Het bevat geen ellenlange theoretische bespiegelingen, wat het werk ook heel leesbaar maakt voor een groot publiek. De stijl is informeel en open en alle zaken die in de westerse media rond Tanja’s wandel de aandacht hebben gekregen, worden door haar voorzien van haar eigen kijk. De stappen die ze maakt op haar route via guerrillera in de jungle naar vredesonderhandelaarster worden helder in beeld gebracht en maken het intrigerende verhaal van een Nederlandse studente die lid wordt van één van de beruchtste “terroristische” organisaties ter wereld, een stuk inzichtelijker.

Haar levenswandel is zeker moedig te noemen, een moed die inderdaad volledig lijkt te ontbreken in het Nederlandse politieke landschap, ondanks het dringende moment in de geschiedenis van het laat-kapitalisme. In die zin kunnen Tanja’s ervaringen een spiegel bieden, een reflectie die laat zien hoe leeg en volgevreten het politieke theater in ons land eigenlijk is.

Merkwaardig is dan eigenlijk waarom Tanja de enige in haar soort is. Voor vele linkse mensen zou het normaal gesproken een bron van frustratie moeten zijn dat gezien de omstandigheden – de opkomst van extreemrechts en de incorporatie van zogenaamd fatsoenlijk rechtse partijen in het fascistoïde discours – alleen “foei” roepend sociaal liberaal overblijft.

De politieke situatie vereist opbouw van zelfverdedigingsgroepen,  internationale samenwerking, training in sabotage en wat al niet meer. Tijdens de eerste fascistische golf gebeurde dat volop. Maar helaas moeten we het nu voornamelijk doen met slappe media karakters, die voor de zoveelste keer aantonen hoe fascistisch Baudet of Wilders is. Iets ook echt DOEN is geen onderwerp van discussie.

De vraag is wat Tanja zelf anders heeft kunnen doen. Brazilië, Mexico, Bolivia en Venezuela kunnen gelden als voorbeelden van wat haalbaar is in de achtertuin van het “yankee imperialisme” en het diep ingevreten caudillo kapitalisme in Latijns Amerika. Het lijkt erop alsof alleen sociaaldemocratie, kwetsbaar voor neoliberale invloeden, nog enigszins compatibel kan zijn met de toch wel dwingend aanwezige wereldorde structuur geleid door de grote boze Noorderbuur. De leninistische staat die een revolutie van bovenaf doorvoert, blijkt in Venezuela ook al geen levensvatbare oplossing, al had Hugo Chavéz met zijn “hulpbronnen nationalisme” nog wel 15 jaar succes in armoedebestrijding.

Delegitimatie is als verzetsvorm onlangs breed in Colombia aan de orde geweest in de vorm van grootschalige politieke protesten. Het is nog afwachten wat de effecten zijn. Desondanks heb je haast een karakter als dat van Tanja nodig om te blijven geloven in een andere toekomst voor het subcontinent. Zelf doet ze er inmiddels alles aan ex-strijders te helpen nu het wel duidelijk is dat de gewapende strijd zoals die is gevoerd, geen toekomst heeft. De jungle heeft, zegt ze, wel de praktijkervaringen opgeleverd die niet te missen zijn bij een nieuwe rol als een soort van multi-inzetbare sociaal werkster op niveau die de re-integratie van ex-strijders probeert te ondersteunen.

De ironie is dat ze uiteindelijk dingen écht heeft bereikt door de jungle te verlaten en zich in te zetten voor het vredesproces. Zo heeft zij een verschil kunnen maken dat als guerrillera op geen enkel moment zou hebben kunnen lukken – ook lijkt het vredesproces zelf inmiddels danig te worden gefrustreerd door de usual suspects. Tegelijkertijd heeft die nieuwe situatie ruimte opgeleverd persoonlijk te groeien en haar vele talenten te ontplooien. Haar eigen leven is meer op haar ideaal gaan lijken ná de gewapende strijd

——————–

Tanja Nijmeijer – Van Guerrilla naar vredesproces

Uitgeverij Hollands Diep

Uitgave: Paperback
Prijs: € 22,99
Omvang: 400 pagina’s