Ga naar de inhoud

Van Pre-Nationaalsocialistisch ‘Ordeherstel’ naar Neonazisme

Onlangs beluisterde ik een radioprogramma waarin, gelet op de aangekondigde zenderproblematiek, allerlei radioprogramma’s de revue passeerden. Daarbij kwam ook langs een Nederlandse presentator die toentertijd als grappig bedoeld consequent met een gemaakt chinees accent sprak. Een van de hedendaagse presentatoren zei toen: ‘Dat zou nu natuurlijk niet meer kunnen’. Ik denk dat zij gelijk had. Haar uitgesproken oordeel leverde mij spontaan een associatie op.

18 min leestijd

(Door Thom Holterman, eerder verschenen op Libertaire Orde)

Bij het herlezen van de jaarboeken getiteld Unter dem Pflaster liegt der strand, ooit uitgekomen, tussen 1974-1985, bij het Duitse Kramer Verlag (Berlin), was ik net in het vierde jaarboek (1977) van de Duitse auteur en mediawetenschapper Harry Pross (1923-2010) tegengekomen, het artikel getiteld ‘Literaten an der Wand. Die Schriftsteller und die Münchener Räterepubliek 1919’ (Bd. 4, p. 183-207). Dit zou nu natuurlijk niet meer kunnen, het uitroepen van een radenrepubliek, overwoog ik. Maar wat kan allemaal nog wel, overdacht ik vervolgens, toen ik de tekst van Pross door me heen liet gaan. We zijn nu honderd jaar verder en welke driegende elementen lijken terugkeren?

Liquidatie Radenrepubliek München 1919

Om over die vraag iets te zeggen, ga ik terug naar de manier waarop de officiële macht een eind aan de radenrepubliek heeft gemaakt, als beschreven door Pross. De revolutie (het instellen van de radenrepubliek) versplintert het geweldmonopolie van de staat; de reactie trekt het allemaal weer samen. En waar het geweldmonopolie wordt samengetrokken, is het al ‘reactie’, ongeacht welke fraseologie er wordt gebruikt, schrijft hij. Om die ‘reactie’ weer te geven vat ik een deel van het betoog van Pross samen om zo op het bestaan te wijzen van pre-nationaalsocialistisch opvattingen ten tijde van de liquidatie van de radenrepubliek. Verder licht ik toe dat de opgemerkte opvatting ook doordringt in het recht en bij rechtsgeleerden. De laatsten maken er gebruik van om nationaalsocialistische rechtsconcepten en politieke constructies te ontwikkelen. Het kan vervolgens aannemelijk worden gemaakt dat de nazistische elementen (ook ‘Duits fascisme’ te noemen ter onderscheid van het ‘Italiaans fascisme’) die onze aandacht trokken bij de liquidatie van de radenrepubliek 100 jaar terug, heden in het discours van en rond de Nederlandse politieke partij Forum voor Democratie (FvD) opduiken. Dit geeft te denken…

De bijdrage van Harry Pross brengt hetzelfde in herinnering als  waarvoor een recente tentoonstelling rond de ‘Vrijstaat Beieren’ aandacht vroeg met Dichtung ist Revolution (Poëzie is revolutie). Pross brengt eveneens in beeld: ‘schrijven en politiseren’. Al de mensen die hij opvoert waren hoe dan ook auteurs en liepen een weg ‘van literatuur naar politiek’. Je komt in de leiding van de radenrepubliek München namelijk een redelijk aantal schrijvers en dichters tegen. Sommigen waren schrijver en werden politicus, enkele onder hen ijverden om hun schrijversproductie met sociale theorievorming te verbinden. Ze waren politieke auteurs. Pross komt vervolgens te spreken over: Beieren tegen het ‘Berlijnse’ systeem’ (pluraliteit versus ‘eenheid’). Tenslotte volgt de liquidatie door de Duitse sociaaldemocratische Rijksregering, die daarvoor het Rijksleger zowel als paramilitaire Vrijkorpsen richting München stuurde. Het ‘herstel van de orde’ vindt plaats onder het maken van een groot aantal menselijke slachtoffers. Dit levert een punt op als we naar de ideologische achtergrond kijken van de optredende reactie en waarom het mij hier te doen is.

De schrijvers werden als zondebokken opgevoerd. Die hadden in november 1918 de revolutionaire beweging op gang geholpen wat tot de radenrepubliek had geleid. Het ging om ‘geesteszieken, psychopaten, joden…’, zo is te lezen in een door Pross geciteerd politierapport geschreven door de leiding van de politie van München onder de titel ‘Die Münchener Räterepublik in April 1919’. In dit rapport wordt stil gestaan bij ‘het volks- en massapsychologische standpunt’ aangaande de leiding van de radenrepubliek: ‘een groot deel van de leidende figuren, en juist de radicalere en radicaalste richting (al vanaf 7 november 1918: Eisner en anderen) en dan vanaf de beide radenregeringen (zoals Toller, Mühsam, Landauer) is joods en daaronder overwegend van Noord-Duitse en Oost-Duitse joodse afstamming’. Hier treffen we een antisemitische overweging gemengd met een ‘nationalistische’ observatie: ze waren wellicht Duits, maar tegelijk vreemden, want niet van Beiersbloed.

In de afwijzende advisering van een gratieverzoek is dat terug te vinden. Zo wordt door twee generaals die bij het neerslaan van de radenrepubliek betrokken waren gratieverlening aan een ter dood veroordeelde schrijver ontraden. De opperbevelhebber, generaal-majoor Möhl, wil het niet verleend zien aan een ‘vreemd-bloedige, niet-Beierse avonturier’ en in hetzelfde geval argumenteert de commanderende generaal v. Oven: ‘…Juist het Beierse deel van de troepen zou het niet begrijpen…en gelet op het temperament van de Beierse soldaten zouden die wel eens tot ‘eigen richting’ over kunnen gaan tegen de gewetenloze Russische uitvoerders [van de instelling van de radenrepubliek]’. Los daarvan waren Landauer en Leviné al geslachtofferd aan dit blinde optreden, twee van de duizenden andere mensenlevens, die in naam van het ‘herstel van de orde’ zijn afgeslacht, toen. Met deze voorbeelden is duidelijk van welk soort lui de sociaaldemocratische Rijksregering zich bediende. Een andere militaire ‘bevrijder’ dan de twee genoemde generaals, is generaal Ritter von Epp. Die zal van 1933-1945 Hitler’s Rijksstadhouder van Beieren worden.

Als het om een beoordeling door Hitler zelf gaat, wat de leiders van de radenrepubliek betreft, dan citeert Pross uit Mein Kampf: ‘Kurt Eisner (..) handelde niet in het geringst vanuit Beiers gezichtspunt, maar slechts als gevolmachtigde van het jodendom’, waaraan is toe te voegen: ‘Het ineengestorte Rijk zou zo spelend een buit voor het bolsjewisme zijn geworden’. Dit geconstrueerde binnenlandse vijandbeeld: ‘jood/bolsjewist/bederver van het Rijk’, uit de tijd van de liquidatie van de radenrepubliek, ging de schoolboeken in. Het werd leerstof.

De extreemrechtse politiek-ideologische invalshoek werd onder meer bepleit door het Arische ‘Thule-Gesellschaft’, waartoe latere nationaalsocialisten en nazi-politici als Alfred Rosenberg (1893-1946), Rudolf Hess (1894-1987) en Heinrich Himmler (1900-1945) behoorden. Het ‘Gesellschaft’ (opgericht in november 1918) ontleende zijn naam aan Ultima Thule, het uiterste Noorden, verwijzend naar de noordpoolcirkel waar de zogenaamde hyperboreaanse volkeren woonden (wit en van het zuiverste Arische bloed). Het Thule-Gesellschaft was niet alleen antisemitisch en racistisch maar ook actief anti-bolsjewistisch (wat toen ‘Kulturbolschewismus’ heette; we zien het in onze dagen in dezelfde soort kringen in Nederland terug onder de term ‘cultuurmarxisme’, waar zij zelf ‘cultuurchristenen‘ zijn te noemen).  Let men op het geboortejaar van de genoemde nazi-kopstukken dan moeten zij als enthousiaste jongeren hun intrede hebben gemaakt in een extreemrechts klimaat… De toon voor het komende onheil is gezet.

Autonomie of autocratie

Ongeveer in dezelfde periode (1919-1925) vond er in Duitsland een discussie plaats tussen een aantal rechtsgeleerden, waarbij ik mij beperk tot de twee hoofdpersonen, de Weense Hans Kelsen (1881-1973) aan de ene kant en de Duitser Carl Schmitt (1888-1985) aan de andere kant. Ik maak daarbij gebruik van de studie van de juriste Sandrine Baume, Kelsen, Plaider la démocratie (Paris, 2007).

Kelsen wordt wat het recht aangaat vooral gekend als iemand die staat voor rechtspositivisme. Minder bekend is dat hij zich nadrukkelijk met de ontwikkeling van een democratieopvatting heeft beziggehouden, vooral om zich te weren tegen nationaalsocialistische opvattingen omtrent de herkomst van recht. Hij betoont zich daarmee als voornaamste tegenstander van de nazi-jurist Schmitt. Kelsen bepleit autonomie voor de plaats van het recht (zo moet ook de staat zich aan het recht houden), belichaamt in democratie (waar het vastgesteld wordt). Zijn democratieopvatting is verbonden met zijn rechtsopvatting, waarmee zijn rechtspositivisme iets strijdbaars krijgt. Anderen, die daar niets van moeten hebben, zoals nationaalsocialisten, hanteren een transcendente vooronderstelling, waarbij recht, maar ook macht, leiding/leider van buiten de mens gelegen posities komt. Daarmee zijn het voor de mens onaantastbare en onveranderbare verschijnselen gemaakt. Dit vindt men samengebracht onder de term autocratie. Het is die autocratie die Kelsen in alle toonaarden bestrijdt en juist door Schmitt wordt beleden.

Het vertrekpunt voor de democratieopvatting van Kelsen is dat individuen in een democratie leven, waarbij zij zich onderwerpen aan regels die zij zelf hebben gekozen. Vrijheid betekent in zijn politieke visie: zelfbestemming van het individu door zijn deelname aan de creatie van de sociale orde. Vrijheid is autonomie. Het beginsel van de autonomie is het eerste beginsel van de democratie. Als je niet beter weet, zou je denken dat hier een libertaire auteur aan het woord is, in plaats van Kelsen. Hij ziet dit evenwel als een ideaaltypisch complex en hij vult dit aan met ‘parlementarisme’ waardoor hij de aandacht verlegt naar de representatieve democratie.

Schmitt zet zich sterk tegen Kelsen af. Hij plaatst de ‘soeverein’ (de Führer) op een voetstuk, van waaruit wetgeving wordt geacht voort te komen. Het gaat om smeden van eenheid (verwerping van pluralisme), de afwijzing van verdeelde loyaliteit (waarin zijn antisemitisme rust): er is één loyaliteit, en wel die jegens de (Duitse) staat. Schmitt heeft getracht zich als de hofjurist van het nazi-regime te ontwikkelen, maar dit is afgestopt door dat regime. Overigens is hij nooit teruggekomen op zijn opvattingen.

Over recht en rechtsgeleerden

Hoe je het ook wendt of keert, recht is mensenwerk. Het hoeft niet geschreven te zijn: een groot deel van het menselijke, sociale handelen is repeterend, is een gewoonte geworden, waaraan we elkaar herinneren als omstandigheden zich voordoen (gewoonterecht). Het kan ook geschreven zijn: mensen maken met betrekking tot hun samen handelen afspraken die zij in contracten, overeenkomsten en statuten neerleggen. Het is hun keuze dit te doen door het op schrift te stellen (gekozen recht). Het geldt alleen tussen hen, tenzij later andere mensen er voor kiezen zich aan te sluiten (aangenomen dat bijvoorbeeld de statuten die mogelijkheid hebben geopend).

Naast het gewoonte- en gekozen recht, bestaat er ook bevolen recht, neergelegd in (formele) wetten. Het gaat hier om recht dat eenzijdig, door een externe machtsfactor – van parlement tot Führer – is vastgesteld, opgelegd en afgedwongen ten behoeve van hen die niet betrokken zijn geweest in de procedure tot vaststelling (wat ik noem: ‘het mogen verschijnen in de vorm van eenzijdige gezagsbinding’). De kernfunctie van wetten die het opgelegde recht ‘transporteren’ (de véhicule-functie van de wet) is – naast het leveren van de inhoud wat wordt opgelegd – het aanvaardbaar maken van de oplegging (legitimatiefunctie van de wet). De lezer dient hier te beseffen dat ook in het meest autocratische regime er behoefte kan bestaan een nadruk op de legitimatiefunctie te leggen. Dit kan ook worden begrepen als een alibi-functie, waarvan mijn oud-collega Ger van der Tang ooit sprak.

Een machthebber verpakt zijn machtswil in ‘recht’; macht wordt daarmee omgezet in ‘recht’, zodat macht een bevoegdheid kan worden genoemd: de bevoegdheid van een functionaris. Het recht gaat dan een alibi vormen voor zijn handelen. Cynische machthebbers weten heel wat met het recht uit te halen. Zo wijst Van der Tang erop dat Pinochet (Chileens dictator in de jaren 1970-1990) door zijn volgzame juristen geformuleerde decretos-leyes liet uitvaardigen (wetgeving per decreet). En wat te denken, schreef hij, van Hitler’s machtsgreep in 1933 die een perfecte staatsrechtelijke begeleiding kreeg. Enkele jaren geleden kwam de Franse jurist Nicolas Bertrand met een diepgaande studie uit over ‘De gereglementeerde hel, het detentiesysteem van de concentratiekampen’ in nazi-Duitsland (L’Enfer réglementé, Le régime de détention dans les camps de concentration, Paris, 2015). Het gaat hier, vermoedelijk, om het eerste onderzoek over het recht in die kampen. Velen zullen denken: daarbinnen heerste toch geen recht, daar heerste willekeur omdat er weerzinwekkende dingen gebeurde. Dat laatste is zo, maar tegelijk is de stelling van Bertrand: de hel die het detentiesysteem van de concentratiekampen was, bleek een gereglementeerde hel.

Hier wordt meteen duidelijk waarom de discussie over het recht niet verstomt. Ook in de meest weerzinwekkende situaties zijn er juristen nodig – en ze zullen worden gevonden – om de alibi-functie van recht tot uitdrukking te brengen. Zoveel moge ook duidelijk zijn geworden aan de enkele alinea’s die ik wijdde aan de discussie tussen Kelsen en Schmitt. Je ziet die roep om inbreng van rechtsgeleerden ook terugkomen in het fascistiserende Italië in de periode die ons uitgangspunt vormt. Elders wees ik al op de Italiaanse politicus en jurist Alfredo Rocco(1875-1935). Hij was hoogleraar handelsrecht en burgerlijk procesrecht. Zijn politieke carrière begon hij als marxist in de ‘Radicale Partij’. Vervolgens veranderde hij van visie in de richting van ‘proletarisch nationalisme’. Weer later werd hij lid van de Nationale fascistische partij. Van 1925 tot 1932 zal hij in Italië minister van Justitie zijn. Hij ontpopt zich daarbij als een belangrijke vormgever van het fascistische regime.

Nederland ontsnapt niet aan dergelijke politieke invloeden en voorliefdes voor dictatuur en corresponderend politieke constitutie. Ik denk hier aan de jurist (die zich bekeerde tot het rooms-katholicisme en latere Eerste Kamerlid werd voor de PvdA, van 1946-1950, 1963-1977) E. Brongerma (1911-1998) en zijn proefschrift getiteld De opbouw van een corporatieven staat, Het nieuwe Portugal (de eerste druk kon in 1940 uitkomen, de tweede en derde druk respectievelijk in 1941 en 1942). Brongersma stak zijn bewondering voor de Portugese dictator Salazar, met zijn ‘geleerdenkop’, niet onder stoelen of banken (vergelijk zijn Corporatief Portugal, Dr. A de Oliveira Salazar, minister-president van Portugal) en waarbij men niet mag vergeten dat Salazar in rooms-katholieke kringen van die tijd een hoog aanzien genoot (…de cultuurchristenen…).

Een ander sprekend Nederlands voorbeeld in dit rijtje levert de rechtsgeleerde L.J. van Apeldoorn.(1886-1979). Die was in de Tweede wereldoorlog ‘fout’, maar voor de oorlog had hij al blijk gegeven dat het nazisme een aantrekkingskracht op hem uitoefende. Net als Carl Schmitt was ook Van Apeldoorn een erudiete jurist: in zijn eentje overzag hij een groot rechtsgebied, van rechtstheorie en geschiedenis van het recht tot de praktische uitwerkingen in de sfeer van staats-, straf- en privaatrecht. Zijn boek getiteld, Inleiding tot de studie van het Nederlandse recht, werd in mijn studietijd (beginjaren 1970) aangeraden ter oriëntatie voor nadere studie. Het boek kende vele herdrukken, waarvan de eerste druk in 1932 verscheen. De vijfde en zesde druk verschenen in 1942 en 1943. Er is nu een vergelijk te maken tussen verschillende drukken.

Vergelijkt men een druk uit 1939 met die van 1943 en 1972 (de 17dedruk, verzorgd door de rechtsgeleerde J.C.M. Leyten (1926-2014), die niets met de politieke opvatting van Van Apeldoorn op heeft), dan valt op met welk kennelijk gemak delen van het positieve recht in bestaande kaders zijn te weven en weer te verwijderen. Een sprekend voorbeeld hiervan is het volgende. In de editie van 1943 is een sub-hoofdstuk verschenen: ‘Wijzigingen ten aanzien van de wetgeving sinds de bezetting’. Het handelt onder meer over de verordeningsbevoegdheid van de Rijkscommissaris, maar ook over de ordening van het bedrijfsleven. Het ziet er allemaal goed juridisch uit en er worden constateringen gedaan, die geen toelichting behoeven, zoals: ‘De vereniging van de wetgevende macht in handen van één persoon [Führerprinzip; thh], de Rijkscommissaris, heeft, zoals de ervaring van slechts een paar jaar bewees, de gang der wetgevende machine zeer versneld’, aldus Van Apeldoorn, waarop hij laat volgen: ‘Dat was echter vanzelfsprekend niet mogelijk, zonder dat in ruime mate gebruik gemaakt werd van het middel van delegatie van wetgevende bevoegdheid; [..]’.

Het bedoelde sub-hoofdstuk is na 1945 verwijderd, evenals passages over het ‘nationaalsocialistische rechtsdenken’ en citaten uit Mein Kampf. Zo kon het boek verder ongeschonden uit de oorlog komen. Ik zou er niet vreemd van opkijken, dat heden in allerlei extreemrechtse antidemocratische kringen gepopeld wordt om het Führerprinzip zoals we het zojuist in Van Apeldoorn’s tekst tegenkwamen, in te voeren. Een politieke partij als het FvD heeft zich vermoedelijk niet voor niets versterkt met een rechtsgeleerde als Paul Cliteur. Hij heeft bewezen met veel winden mee te kunnen waaien als ze maar ter rechterzijde van het politieke spectrum blazen; tevens bleek hij bereid de jacht op de linkse docent te leiden. Hier zien we nog een ingehouden agressie tegen links, maar indien de macht eenmaal door de zulken gegrepen is, zullen zij zich niet inhouden…

Dat zou nu natuurlijk niet meer kunnen

De opening van deze bijdrage ging over het neerslaan van de Radendemocratie München in 1919. Een van de stimuli voor de oprichting van die republiek was het Beierse verzet tegen het ‘Berlijnse’ systeem. Dat had de politieke macht ingezet ten bate van exponenten van het (nationale) ambtenarenapparaat, het grootkapitaal en de grootgrondbezitters. De nieuwe Beierse republiek met als eerste minister-president de Berlijnse schrijver Kurt Eisner wilde zich daarvan verlossen, maar zag in de nieuwe republikeinse Rijksregering politici aan het werk, die hij als Vorwärts-redacteur reeds vóór de wereldoorlog als onbekwaam had gekritiseerd. Dit alles moest op een clash uitlopen. Zoals we zagen smoorde de Rijksregering de Radenrepubliek in bloed. ‘Het volgen door onwilligen zal met wapens geregeld worden’, las ik ooit ergens; het is ons als dwingende activiteit van de macht niet onbekend.

Het zal natuurlijk niet meer kunnen…Neen, een eeuw na 1919 zie ik bijvoorbeeld geen ‘Radenrepubliek Rotterdam 2019’ ontstaan (of enige andere gemeente). In die zin hebben we met een afgedekt verleden van doen. Maar elders in de wereld, ik denk aan het communalistische Rojava (Koerdisch Syrië) en het zapatistische Chiapas (Mexico), dáár hebben bevolkingsgroepen hun eigen beheerssystemen ingevoerd en uitgebouwd – buiten de staat om. Dáár kan zo maar ‘herstel van orde’ plaatsvinden, waarbij het volgen door onwilligen met wapens geregeld zal worden. En wat ik ook niet wil uitsluiten is, dat de pre-nationaalsocialistische elementen die een rol speelden bij het liquideren van de radenrepubliek toen, heden een voedingsbodem vinden in de hedendaagse Nederlandse situatie. Ik denk zelfs dat zich dat in rap tempo duidelijk voordoet, en helder wordt als een Noorderlicht.

Bij het neerslaan van de Radenrepubliek München kwamen we voor-nationaalsocialistische elementen tegen: het bloedvergieten als een soort nationale bloedwraak, het antisemitisme, het met geweld regelen van de dingen om linkse figuren te elimineren, de verwijzing naar mystieke plaatsen als bron van het Arische ras, het Hoge Noorden (Thule-Gesellschaft). Met één kreet heeft de leider van de FvD hieraan herinnert…boreaal

Het was een grap, een poëtische uiting…Geloof het niet. Rosenberg, Hess, Himmler, Göring, ze zijn allemaal jong geweest, zoals nu jong is de aanhang die zich rond de leider van de FvD schaart. Die houdt zich bezig met het salonfähig maken van het neonazisme. De Thule-Gesellschaft bestaat niet meer, maar er is wel de Erkenbrand, als de nieuwe Thule-Gesellschaft, zoals valt op te maken uit de bijdrage van Ewout Klei op de site Jalta. Er wordt door die groep beroep gedaan op wat 100 jaar geleden in het voor-nationaalsocialistisch gedachtengoed werd ondergebracht. Het baadt zich in dezelfde Arische mystiek. Erkenbrand is niet FvD, maar personele menging is niet onmogelijk.

De voorliefde voor Arische mystiek valt ook op bij lezing van het het uitgebreide verslag van het congres van de jongerenorganisatie van FvD op 8 juni 2019, dat zich een aantal uren heeft beziggehouden met thema’s die naadloos passen in wat neonazisme kan heten; zie voor het verslag de site Socialisme.nu, klik HIER. Het gezelschap luisterde een aantal uren naar extreemrechtsspeeches over het cultuurmarxisme, omvolkingscomplotten, völkische ideologie, antifeminisme en biologisch racisme. Een citaat uit het verslag: “Het idee van een gemeenschap dat FvD hierbij voor ogen heeft, komt in grote mate overeen met de nazistische notie van een Volksgemeinschaft: een gemeenschap die kracht put uit haar geest, haar daden, maar vooral uit haar eenheid. In de strijd tegen interne en externe vijandige elementen vereisen Etalle en Jansen [twee van de sprekers, thh] ijzeren partijdiscipline. Jansen stelde zelfs dat Forumleden niet vies moesten zijn van overheersingsdrang in hun gevecht voor ‘de eeuw van de wedergeboorte’.” In zo’n geval is het ook goed om een brigadegeneraal (ook al is die b.d.) in je midden te hebben, zal de leiding van de FvD hebben gedacht. Die is voorlopig gestald in de Eerste Kamer (Toine Beukering), maar kan te hulp worden geroepen als het geweld georganiseerd moet worden. Hoe dat er dan kan uitzien kwamen we honderd jaar geleden al bij de liquidatie van de radenrepubliek tegen.

Je kan uit het geheel opmaken hoe lijnen uit het verleden zijn opgepakt. De Radenrepubliek München, neen, dat zou nu natuurlijk niet meer kunnen, maar het neonazisme kan wel, zo blijkt…

Thom Holterman

[Beeldmateriaal overgenomen van de Duits-Nederlandse graficus Gerd Arntz(1900-1988).]