Afscheid van de WTO
De Wereldhandelsorganisatie (WTO) loopt op zijn laatste benen, omdat de regering-Trump de benoeming of herbenoeming van rechters van de beroepscommissie blokkeert. Dat beroepsorgaan doet bindende uitspraken bij handelsgeschillen en is de centrale steunpilaar van de 24 jaar oude multilaterale instelling.
(Door Walden Bello, oorspronkelijk verschenen bij Foreign Policy in Focus (FPIF) vertaling Tijn van Beurden/globalinfo foto: van website Via Campesina Koreaanse rijstboeren protesteren tegen Amerikaanse eisen om hun markt open te gooien).
Betreur ik de ondergang van de WTO, die door de unilaterale campagne van Trump wordt veroorzaakt? Nee. Ik zag de WTO en unilateralisme altijd als twee gezichten van de VS, die haar macht gebruikte tegen landen die een eerlijke en rechtvaardige wereldhandel wilden.
Multilateralisme en unilateralisme werden door elkaar bestrijdende facties van de heersende Amerikaanse elite sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog gebruikt om mondiale hegemonie te bereiken.
De Democraten kozen voor multilateralisme, omdat ze vonden dat die de Amerikaanse macht in de wereldhandel verstevigde, en tegelijkertijd ook een zekere legitimiteit verschafte door de instemming van haar bondgenoten. Republikeinen echter vonden dat de macht van de VS zo weinig mogelijk belemmerd moest worden door mondiale regels en instituten.
Die twee visies botsten in 1948 tijdens een debat over de ratificatie van het Handvest van Havana, waarmee de Internationale Handelsorganisatie zou worden opgericht. De regering van de Democraat Truman stuurde het Handvest niet voor ratificatie naar de senaat, omdat hij niet de kans wilde lopen dat de Republikeinen het zouden blokkeren. De Republikeinen vonden dat ratificatie van het Handvest van Havana onconstitutioneel was, omdat geen wetgeving of verdrag boven de Amerikaanse grondwet kon staan, terwijl een verdrag dat handel regelde dat wel zou doen.
Republikeinen en Democraten kwamen een compromis overeen: het veel zwakkere General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), dat weinig belemmeringen opleverde voor de Amerikaanse handelspraktijken, en de mondiale handel in landbouwproducten, die werd gedomineerd door Amerikaanse bedrijven, ongemoeid liet. Omdat handel toen maar een klein deel van het bruto binnenlands product (BBP) uitmaakte, waren de Verenigde Staten niet bezorgd over het ontbreken van sterke regels voor mondiale handel. Men schatte toen in, dat alleen de winsten van opkomende Amerikaanse multinationals, iets zouden worden aangetast.
Door GATT konden paradoxaal genoeg onbelangrijke handelslanden uitgroeien naar belangrijke spelers op wereldniveau, wat niet mogelijk zou zijn geweest binnen een inflexibel vrijhandelsregime. Het ging daarbij vooral om economieën uit Oost-Azië, zoals Zuid-Korea, Taiwan en Maleisië, die zich toelegden op een agressieve export politiek, terwijl ze productie-industrieën opbouwden die ze beschermden met hoge tarieven en import quota’s. Maar handel ging wel een groter deel uitmaken van het Amerikaanse BBP in de jaren 1970 en 1980 vergeleken met het einde van de jaren 1940, zodat de Amerikaanse bedrijven minder belemmeringen wilden voor hun penetratie in buitenlandse markten.
Dus paste Washington zich midden jaren tachtig aan, Republikeinen en Democraten werden het eens om het mondiale handelssysteem te versterken.
De VS vertrouwde op de voordelen daarvan, vooral via haar bedrijven, die ze als de meest concurrerende ter wereld beschouwde. De Europese Unie besloot ook mee te doen om het internationale handelssysteem te versterken. Vooral omdat ze net als Washington haar enorme landbouwoverschotten wilde dumpen in ontwikkelingslanden.
Leidende industrieën in Europa, de VS en Japan – zoals de auto, informatie en farmaceutische industrieën – hadden ook een gemeenschappelijk belang om de opkomst van nieuwe concurrenten uit Oost- en Zuidoost-Azië te verhinderen. Ze maakten het verkrijgen van complexe technologieën (dat noemde men ‘intellectuele piraterij’) een schending van handelsregels, of ze verhinderden handelsbeperkingen waarmee die landen hun industrieën konden opbouwen.
De World Trade Organisation (WTO) van 1995 was het resultaat. De WTO was voor de VS, een aantal regels en instituties die de Amerikaanse belangen moesten dienen, via het bevorderen, consolideren en legitimeren van de wereldhandel.
Achter de retoriek van vrijhandel, verschool zich het eigenlijke doel van de drie belangrijkste overeenkomsten van de WTO, een monopolie opbouwen.
Maar in 2003 bereikten ontwikkelingslanden, door het gewicht van landen als India, Brazilië en China (WTO-lid sinds 2001), dat de pogingen van de VS en EU om regeringsprotectie voor kleine boeren af te schaffen mislukten. Ze verhinderden dat de toch al vrij restrictieve TRIPS-Overeenkomst werd versterkt en voorkwamen dat de gezamenlijke pogingen van de VS en EU om investeringen, regeringsaankopen en concurrentiebeleid in de WTO werden ondergebracht.
Daarna verliet de VS de multilaterale route. Na de mislukking van de vijfde WTO-conferentie (Cancun 2003) waarschuwde Robert Zoellick, de speciale handelsafgevaardigde van de Republikeinse regering van George Bush: ‘WTO-leden denken na over de toekomst, daar kan de VS niet op wachten: wij oriënteren ons op vrije handel met landen die willen aanpakken’.
Tijdens de jaren die volgden kozen de VS en de EU voor het afsluiten van bilaterale handelsovereenkomsten, of beperkte multilaterale, zoals het Trans-Pacific Partnership (TPP), dat de voorkeur had van de Obama-regering. Het was dus niet Trump die terugviel op unilateralisme, hij volgde dezelfde weg naar unilateralisme, met als climax de handelsoorlog met China, die al door de regering van George Bush was ingeslagen in 2003.
Het blokkeren van de benoeming van rechters voor de beroepscommissie van de WTO door Trump is simpelweg een vervolg op de blokkades van benoemingen of herbenoemingen van rechters door de zogenaamde multilaterale regering-Obama. De beruchtste ingreep van de VS onder Obama in dat verband, was de afzetting in 2016 van het beroepscommissielid Seung Wha Chang uit Zuid-Korea, omdat men het niet eens was met het oordeel van die vooraanstaande jurist in vier handelsgeschillen waarbij de VS was betrokken.
Het resultaat is dat het huidige mondiale handelssysteem een mengelmoes is van een verzwakte WTO, mislukte handelsovereenkomsten zoals de TPP, langzaam vorderende of in impasse verkerende onderhandelingen zoals bij het Regional Comprehensive Economic Partnership (RCEP), handelsregelingen met ontwikkelingslanden zoals Mercosur, bilaterale verdragen zoals het vrijhandelsverdrag tussen Zuid-Korea en de VS, en niet-geïnstitutionaliseerde bilaterale en unilaterale initiatieven.
Feitelijk kan dit het minst onwenselijke resultaat zijn. Voor veel ontwikkelingslanden was het tijdperk van het zwakke GATT-regime van 1948 tot 1995, een dynamische periode met veel ontwikkelingsruimte, door de ontbrekende druk om hun landbouw en productie sectoren open te stellen, zwakke geschilmechanismes, en de afwezigheid van regimes die niet gunstig waren voor ontwikkelingslanden, maar wel voor ontwikkelde landen, zoals de TRIPs (Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights, onderdeel van de WTO-afspraken, deze over patenten en copyrights, GI).
In plaats van de chaos, waarvoor de neoliberale ideologen ons waarschuwen, zouden de huidige omstandigheden naar een hybride GATT-achtig systeem kunnen leiden, dat meer ruimte biedt voor pogingen om een echte duurzame ontwikkeling van het mondiale Zuiden te bereiken.