AOW en aanvullend pensioen
Serie “Alles over de oudedagsvoorziening” – deel 2
(Door Sjarrel Massop, oorpsronkelijk verschenen op solidariteit)
De discussie over de oudedagsvoorziening neemt een nieuwe wending aan die te maken heeft met de opstelling van de overheid en wordt gevoed door de Corona crisis. De ‘inactiviteit op de arbeidsmarkt’ van velen is één van de gevolgen van die crisis. Misschien van korte duur, maar de realiteit maakt dit niet aannemelijk. Zelfs ingrijpende veranderingen behoren tot de mogelijkheden , waaronder aanpassingen van het beleid over de oudedagsvoorziening. Alle reden voor alarm in het tweede deel van deze serie.
In het eerste deel bespraken we dat de oudedagsvoorziening in Nederland drie pijlers kent: 1) de AOW, Algemene Ouderdomswet, een staatspensioen, 2) het aanvullende pensioen waar de pensioenfondsen voor zijn, 3) de particuliere verzekering die het ‘Zwitser leven gevoel’ moet geven. De laatste pijler is hier niet interessant, is aan belang afgenomen en vooral voor mensen die zich niet kunnen aansluiten bij een pensioenfonds, bijvoorbeeld een zelfstandige met een bedrijf.
CBS – daling aantal vacatures. |
Pijlers 1 en 2
De verhouding tussen de AOW en het aanvullend pensioen (pijler 1 en 2) is een groot probleem aan het worden. Op de precieze ontwikkeling van het aanvullende pensioen komen we verder in de serie nog terug. Nu eerst het onderscheid tussen de twee pijlers.
De AOW is een omslagstelsel en een volledige overheidsaangelegenheid. De betaalde premies worden direct uitgekeerd vanaf het jaar dat de pensioengerechtigde leeftijd halen. Zoals we al gezien hebben, is dat voor elke Nederlander een gelijk bedrag, op voorwaarde dat hij of zij gedurende het arbeidzame leven in Nederland gewoond heeft.
Het aanvullende pensioen is een kapitaaldekkingssysteem. Dat wil zeggen dat de overheid in de rol van wetgever en uitvoerder er los van staat. De premies gaan rechtstreeks naar het pensioenfonds, ongeveer 250 in aantal, en worden door de fondsen beheerd en belegd, waardoor het pensioenvermogen kan groeien. De deelnemers aan de pensioenfondsen hebben zogenaamde trekkingsrechten. Dat wil zeggen dat ze bij pensionering recht hebben op een aanvullende uitkering bovenop de AOW. Die aanvulling is afhankelijk van het inkomen dat iemand ontving.
Sinds 2006/2007 bemoeit de overheid zich met het aanvullend pensioen en stelt ze regels op waaraan de pensioenfondsen moeten voldoen. Omdat het aanvullende pensioen geen omslagstelsel is, moeten de fondsen sparen om toekomstige verplichtingen te kunnen waarmaken. Hoe dat gaat, komt later in de serie nog ter sprake. Actueel is, sinds de pensioenwet van 2006/2007 functioneert, dat het vermogen enorm gegroeid is, omdat de pensioenfondsen de premies zijn gaan beleggen. De rendementen zijn dusdanig gunstig dat er veel meer overblijft dan dat er aan uitkeringen uitbetaald moet worden.
Arbeidsvoorwaarde
Oorspronkelijk was het aanvullende pensioen een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers in de vakbonden. Dat betekent dat hun vertegenwoordigers in de fondsen bepaalden wat er met de aanvullende pensioenen moet en kan gebeuren. Zij konden daar over onderhandelen, net zo als over de hoogte van de premie en de verhouding tot ieders bijdrage. Daarmee werd het aanvullende pensioen een arbeidsvoorwaarde, waarin altijd de compensatie voor de gestegen prijzen – de indexatie – aan de orde was.
In de beginjaren van de pensioenwet verliep dat soepeltjes. Tegenwoordig gaat dat moeizaam, omdat de overheid van oordeel is dat er voldoende in kas moet zijn om de toekomstige verplichtingen te kunnen nakomen. De werknemers zeggen al jaren dat hier geen enkel probleem speelt en er geld klaar ligt om te kunnen indexeren. Daarin hebben ze gelijk. Bovendien staat in het pensioenakkoord dat werkgevers, overheid en bonden vorig jaar afsloten, dat de regels uit de pensioenwet komen te vervallen. Dat betekent dat er veel minder gespaard hoeft te worden en er ook eerder geïndexeerd kan worden. Nee, zegt de overheid, want we zitten in een overgangsperiode van minstens zeven jaar waarin het ene systeem overgaat in het andere.
Foto: SP. |
Dreigend conflict
Als voorwaarde voor de instemming met het nieuwe pensioenakkoord heeft het Ledenparlement van de FNV in moties vastgesteld dat de invoering van het nieuwe akkoord versneld moet worden om te kunnen indexeren en er ook gewerkt kan worden aan een ‘inhaalindexatie’. Dat heeft het FNV-bestuur overgenomen, maar in de praktijk komt er niets van terecht. Het ministerie van Sociale Zaken is ook niet erg happig. Daarentegen heeft Rutte gezegd dat de vakbonden met looneisen de economische groei moeten aanwakkeren.
Voor pensioengerechtigden betekent deze aansporing dat ze de eis ‘indexatie voor elke generatie’ weer met kracht uit de kast halen. Ook de sector senioren van de FNV wil hiermee serieus aan de slag en heeft een Werkgroep Indexatie Nu (WIN) in het leven geroepen. WIN gaat dan ook spoedig activiteiten en acties ontplooien om die indexatie ook voor nog werkenden te realiseren. Het is dus niet een strijd voor gepensioneerden alleen.
De leiding van de vakbeweging zit hiermee in haar maag. Ze realiseert zich dat minister Koolmees bar weinig voelt voor indexatie, zeker nu de dekkingsgraden zo laag blijven. Het lijkt erop dat er een polder-compromis in de maak is met een verhoging van de AOW. Dit kan natuurlijk niet in ruil voor het afzien van de indexatie. De voorzieningen voor de oude dag zijn al zo uitgekleed dat een fundamenteel herstel niet mee dan normaal moet zijn. Maar wat erger is: twee kwesties worden met elkaar verbonden die niets met elkaar te maken hebben. Het afzien van de indexatie van het aanvullende pensioen kan en mag niet gekoppeld worden aan de mogelijke verhoging van de AOW. Indexatie van de pensioenen staat principieel los van de AOW.